5-630/1 | 5-630/1 |
22 DECEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 16 juli 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-880/1 - 2007/2008).
Met het oog op een wettelijke regeling van de klinische psychologie, de klinische seksuologie en de klinische orthopedagogiek werd sinds begin 2000 overleg gepleegd met alle relevante beroepsgroepen en de verantwoordelijken van de respectievelijke universitaire opleidingen.
Sedertdien hebben verschillende wetsvoorstellen en wetsontwerpen geprobeerd om het veld van de uitoefening van de beroepen in de geestelijke gezondheidszorg af te bakenen. Tot hiertoe resulteerde dit nooit in een globale consensus. Het lijkt derhalve noodzakelijk om in stappen verder te gaan. De eerste stap betaat uit een reglementering van de uitoefening van de klinische psychologie, de klinische seksuologie en de klinische orthopedagogiek, waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft. De reglementering van de psychotherapie wordt evenwel niet vergeten. Deze stap is belangrijk, maar zal op specifieke wijze in een latere fase dienen verwezenlijkt te worden. Het zal gaan op het preciseren van het werkterrein en de erkenningsvoorwaarden van de psychotherapie.
Het lijkt belangrijk om het veld van de geestelijke gezondheid te situeren ten opzichte van het veld van de globale gezondheid. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) heeft reeds enkele decennia geleden een globale visie op de gezondhied voorgesteld door het als volgt te definiëren : « Health is a state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity ». De globale gezondheid is de gezondheid van een menselijk wezen dat in gemeenschap leeft, met zijn lichamelijke, psychische en sociale componenten, rekening houdend met de implicaties op zijn gezondheid die de persoonlijke geschiedenis en de verschillende sociale, psychologische, economische, juridische en culturele dimensies van zijn levensomstandigheden en levensstijl kunnen hebben.
Het lijkt evenwel dat ondanks er bij de leiding van vele beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg een evolutie is betreffende de opvatting inzake gezondheidszorgpraktijk, het biologisch paradigma als referentiekader dominerend blijft tegenover het biopsychosociaal paradigma. Het lijkt dus belangrijk om de gezondheidszorgberoepen expliciet in te schrijven in een globale en positieve benadering van de gezondheid wat in feite een promotie van de geestelijke gezondheid insluit.
In onze snel evoluerende samenleving zien we een exponentiële toename van geestelijke gezondheidsproblemen. Dit psychisch lijden is het gevolg van diverse van biologische, psychologische en sociale factoren. De toenemende complexiteit en druk van onze huidige samenleving vergen van mensen een steeds grotere draagkracht.
Er zijn de alledaagse maar soms ook zeer complexe psychosociale problemen, de levensfaseproblemen, de traumatiserende gebeurtenissen en acute crisissituaties, de vaak lang durende psychische problemen en de lichte of zware psychische stoornissen waarbij ook biologische factoren een rol kunnen spelen. Zware medische behandelingen vergen van de patiënten en hun familieleden vaak een emotionele verwerking waarvoor professionele ondersteuning noodzakelijk is.
De klinische psychologie is de wetenschappelijke studie van de mens en zijn gedragingen en de methodische toepassing hiervan bij preventie, diagnose en behandeling van geestelijke gezondheidsproblemen. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de beoefenaars van de klinische psychologie op te nemen in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de gezondheidszorgberoepen.
De impact van menselijke en maatschappelijke processen op ziekte en gezondheid wordt hoe langer hoe meer onderkend. Als gevolg daarvan worden klinisch psychologen steeds meer ingezet op verschillende plaatsen in de gezondheidszorg en is er een toename van de maatschappelijke erkenning van de klinische psychologie als wetenschap en als beroepspraktijk.
Onze huidige samenleving wordt ook gekenmerkt door een uitdrukkelijke erkenning van seksuele en reproductieve rechten. Mede daardoor is er een drempelverlaging om seksuele en relationele problemen ter sprake te brengen. Weinig falen wordt evenwel zo krenkend ervaren als juist het seksueel en het reproductief falen. Met betrekking tot de oorzaak van deze seksuele en relationele problemen dient naar een complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren te worden verwezen.
Naast de klassieke disfuncties, parafilieën en genderidentiteitstoornissen kunnen mensen ook seksuele en relationele problemen hebben als gevolg van traumatische ervaring, reproductief falen, zwangerschapsafbreking, anticonceptie, seksueel overdraagbare aandoeningen, levensfaseproblemen, handicap en chronische ziekte. Ook zware medische behandelingen vergen van de patiënten en hun partners vaak het verwerken van seksuele en relationele problemen waarvoor professionele ondersteuning noodzakelijk is.
De klinische seksuologie is de wetenschappelijke studie van het normale en gestoorde geslachtsleven van de mens en de daaraan verbonden vraagstukken op het gebied van aantrekking en paarvorming, lustbevrediging en reproductie. De klinische seksuologie past deze wetenschap methodische toe bij de preventie, diagnose en behandeling van seksuele en relationele gezondheidsproblemen.
De impact van seksuele en relationele processen op ziekte en gezondheid worden hoe langer hoe meer onderkend. Als gevolg daarvan worden klinisch seksuologen steeds meer ingezet op verschillende plaatsen in de gezondheidszorg en is er een toename van de maatschappelijke erkenning van de klinische seksuologie als wetenschap en als beroepspraktijk.
We zien ten slotte een exponentiële toename van geestelijke gezondheidsproblemen, niet alleen bij volwassenen maar evenzeer bij kinderen en adolescenten. De prevalentiecijfers voor ontwikkelingsstoornissen (onder meer leerstoornissen) en psychische problemen bij kinderen en jongeren liggen zeer hoog. De aard van deze stoornissen varieert van lichte reactieve of situationele problemen tot zeer ernstige psychische stoornissen en complexe psychosociale problemen die vaak resulteren in zeer problematische opvoedingssituaties. Het is van het grootste belang dat deze stoornissen en problemen vroegtijdig onderkend worden en deskundig behandeld worden.
De laatste jaren is binnen de gezondheidszorg ook de aandacht voor andere groepen, zoals bijvoorbeeld kinderen en volwassenen met een handicap en chronisch zieke kinderen sterk toegenomen. Maar het leed van de betrokkenen en hun gezin blijft groot en professionele ondersteuning is hoogst noodzakelijk. Meer en meer wordt binnen de gezondheidszorg aanvullend bij de medische behandeling en verzorging de noodzaak ingezien van orthopedagogische ondersteuning en begeleiding.
De orthopedagogiek (en de ortho-agogiek voor zover het volwassen betreft) is de wetenschappelijke studie van problematische opvoedingssituaties. Het is een handelingswetenschap gericht op de preventie, diagnose en behandeling van ontwikkelingsstoornissen en opvoedingsproblemen. Diagnosticeren van en interveniëren in problematische opvoedingssituaties vergt een grondige kennis van psychische en psychopathologische processen bij kinderen en jongeren en van de pedagogische processen die zich in het gezin of elders voordoen.
De klinische orthopedagogiek is de discipline die de laatste jaren substantiële bijdragen heeft geleverd tot het onderzoek en de begeleiding van kinderen en volwassenen met een handicap en van kinderen en jongeren met een leerstoornis. Er is dan ook een toename van de maatschappelijke erkenning van de klinische orthopedagogiek als wetenschap en als beroepspraktijk.
De vraag naar geestelijke gezondheidszorg neemt toe. Dit vergt een voldoende uitgebouwd zorgaanbod met een aangepaste zorgstructuur, maar ook de nodige deskundige zorgverleners. Nieuwe wetenschappelijke inzichten op het psychosociale vlak vormden in de voorbije dertig jaar de basis voor een aantal nieuwe gezondheidszorgberoepen. Ze ontwikkelden zich tot disciplines die een bijdrage leveren aan de gezondheidszorg.
In de wetenschappelijke zoektocht naar een aangepast antwoord op het psychisch lijden van mensen hebben de klinische psychologie, de klinische seksuologie en de klinische orthopedagogiek zich ontwikkeld tot disciplines die een specifieke bijdrage leveren aan de gezondheidszorg.
Het is vooral de bedoeling de kwaliteit van de zorg te bewaken en de patiënt te beschermen. Op dit ogenblik is de praktijk van de meeste klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en klinisch seksuologen een vorm van onwettige uitoefening van de geneeskunde. Iedereen kan ongestraft sommige van deze titels gebruiken. Het gevaar voor charlatanisme is groot. Door een wettelijke regeling is er een kwaliteitsgarantie voor de patiënt en wordt de beroepsbeoefenaar maatschappelijk erkend.
Psychotherapie behoort tot de bevoegdheid van de klinisch psycholoog, de klinisch seksuoloog en de klinisch orthopedagoog voor zover ze daartoe een gespecialiseerde opleiding gevolgd hebben. Verdere kwalitatieve voorwaarden tot het beoefenen van de psychotherapie dienen in de nabije toekomst met een uitvoeringsbesluit bepaald te worden als een bijzondere beroepstitel voor specifieke gezondheidszorgberoepen. Over deze voorwaarden werd reeds een advies (nr. 7855) geformuleerd door de Hoge Gezondheidsraad.
Zoals in het buitenland neemt ook in België de noodzaak toe om de beroepsuitoefening van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek bij wet te regelen. Zo krijgt de patiënt garanties voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening en wordt hij beschermd tegen misbruik. De beroepsbeoefenaar van zijn kant wordt maatschappelijk erkend en zijn beroepstitel wordt beschermd.
Dit voorstel verankert de uitoefening van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek in de algemene reglementering van de gezondheidszorgberoepen.
De erkenning en de wettelijke regeling van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek als gezondheidszorgberoepen staan los van de financiering van de prestaties of van de terugbetaling van een honorarium door het Rijksinstituut voor ziekte- en invalidaiteitsverzekering (RIZIV).
Dit voorstel voorziet in een positieve definitie van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek. Bovendien regelt het de erkenning van de klinisch psychologen, van de klinisch seksuologen en van de klinisch orthopedagogen als gezondheidszorgberoepsbeoefenaars met een eigen statuut. Door deze bepaling wordt geen afbreuk gedaan aan de bevoegdheden van de beoefenaars van de geneeskunde noch aan de inhoud van de geneeskunde.
Onverminderd de overgangsbepalingen wordt de erkenning voor de uitoefening van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie of van de klinische orthopedagogiek gefundeerd op de competenties die men verworven heeft gedurende een welomschreven opleiding die met vrucht voltooid werd. Er wordt voor de klinisch psycholoog, voor de klinisch seksuoloog en voor de klinisch orthopedagoog geen monopoliepositie gecreëerd. Andere professionele beoefenaars kunnen occasioneel bepaalde klinisch psychologische, klinisch seksuologische en klinisch orthopedagogische handelingen stellen in het kader van hun beroepsactiviteit, voor zover zij hiertoe de vereiste competentie hebben verworven op basis van een door de overheid vereist opleidingstraject dat geleid heeft tot hun beroepserkenning. Ze handelen dan in het kader van hun beroep en kunnen niet beweren de klinische psychologie, de klinische seksuologie of de klinische orthopedagogiek op zich te beoefenen, noch de titel van klinisch psycholoog gebruiken.
De uitoefening van de gezondheidszorg voltrekt zich steeds meer in een context van multidisciplinaire samenwerking waarin verschillende beroepsgroepen complementair aan mekaar bijdragen tot een adequate zorgverlening. Dit impliceert de wederzijdse afhankelijkheid van de gezondheidszorgberoepen om bij te dragen tot een volledige en kwalitatieve zorgverlening. Elke beroepsgroep neemt volledig de verantwoordelijkheid op om binnen de grenzen van de eigen competentie en wettelijk bepaalde bevoegdheid autonoom te handelen.
In realiteit werken klinisch psychologen, klinisch seksuologen en klinisch orthopedagogen meestal op een autonome wijze en in samenwerking met andere beoefenaars van de gezondheidszorg wanneer de situatie van de patiënt dit vereist, zowel in residentiële of ambulante verzorgingsinstellingen als in de zelfstandige praktijk. De autonomie van de klinisch psycholoog, van de klinisch seksuoloog en van de klinisch orthopedagoog is niet in tegenspraak met de samenwerking, maar impliceert dat hij zelf meester is van zijn praktijk zonder enige ondergeschiktheid.
Bij een klinisch psychologische, een klinisch seksuologische en een klinisch orthopedagogische interventie is de toepassing van een voorzorgsprincipe wenselijk : men dient gedurende de psychologische behandeling aandacht te besteden aan het uitsluiten van biomedische oorzaken die verbonden zijn met psychologische pathologieën, en dit in het volle respect van de vraag van de patiënt. Hoewel de klinisch psycholoog, de klinisch seksuoloog en de klinisch orthopedagoog gemachtigd zijn tot het stellen van een psychologische diagnostiek, zijn ze niet gevormd tot het stellen van een fysiologische diagnostiek. Wanneer bepaalde aspecten van de vastgestelde psychische problemen laten vermoeden dat ze verbonden zijn aan een biomedische factor behoort het tot de verantwoordelijkheid van de klinisch psycholoog, van de klinisch seksuoloog en van de klinisch orthopedagoog de patiënt uit te nodigen een arts te raadplegen.
Verder regelt het voorstel de oprichting van de nodige adviesorganen, hun bevoegdheid, hun samenstelling en werking zoals gebruikelijk voor de andere in het koninklijk besluit nr. 78 gereglementeerde beroepen.
Artikel 2
De negatieve definitie van geneeskunde die tot op heden in het koninklijk besluit nr. 78 gebruikt wordt heeft tot doel zowel de geneeskunde te regelen als de maatschappij te beveiligen tegen onbevoegden. Deze manier van regelgeving geeft steeds meer problemen bij het toevoegen van nieuwe gezondheidszorgberoepen. In dit wetsvoorstel worden deze twee elementen losgekoppeld. In artikel 1 wordt voorzien in bescherming tegen onbevoegdheid, zowel tegen de onbevoegdheid vanwege personen die geen gezondheidszorgberoep uitoefenen (§ 1) als tegen onbevoegdheid binnen de gezondheidszorgberoepen zelf (§ 2). Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep heeft de verantwoordelijkheid de patiënt te adviseren een andere terzake competente beoefenaar van een gezondheidszorgberoep te raadplegen wanneer de gezondheidsproblematiek waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd de grenzen van het eigen competentiegebied overschrijdt. Deze formulering kadert ook binnen een visie van multidisciplinaire samenwerking.
Artikel 3
De negatieve definitie van de geneeskunde in het huidige koninklijk besluit nr. 78 heeft als gevolg dat de andere gezondheidszorgberoepen steeds volgens een uitzonderingsformule (« Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde, ... ») omschreven zijn. Dit wetsvoorstel gaat uit van het principe dat men slechts mag gezondheidzorgen toedienen als men houder is van één van de erkenningen van een gezondheidszorgberoep uit het koninklijk besluit nr. 78 of uit de wet op de niet-conventionele beroepen. Van elk beroep worden de erkenningsvoorwaarden en de bevoegdheden vastgelegd. Dit artikel herformuleert de erkenningsvoorwaarden en bevoegdheden van een aantal reeds wettelijk geregelde beroepen zonder gebruik te maken van die « uitzonderingsformule ».
Artikel 4
Dit artikel bepaalt dat in koninklijk besluit nr. 78, een hoofdstuk Isexties wordt ingevoegd met als opschrift : « De uitoefening van de klinische psychologie ».
Dit voegt een artikel 21bis et vicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat de klinische psychologie wordt uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. Deze erkenning doet niets af van de bevoegdheid van de beoefenaars van de geneeskunde.
Door deze bepaling wordt de klinisch psycholoog duidelijk verankerd in het kader van de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Paragraaf 2 stelt dat de Koning de voorwaarden en de regels bepaalt voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning. Deze voorwaarden hebben betrekking op de opleiding die moet gevolgd worden en de stages die moeten doorlopen worden.
Op basis van de wet van 8 maart 1993 bestaat er reeds een titelbescherming van de psycholoog. Psychologen zijn ook werkzaam buiten de gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de arbeidssector, op scholen, in het wetenschappelijk onderzoek.
De bovengenoemde wet bepaalt dat de titel van psycholoog voorbehouden wordt aan de houders van een universitair diploma in de psychologie. Om de erkenning als klinisch psycholoog te bekomen, moet de kandidaat eerst gemachtigd zijn om de titel van psycholoog te dragen.
De bestaande opleiding in de klinische psychologie is een specifieke afstudeerrichting binnen de vijfjarige opleiding in de psychologie. Deze afstudeerrichting omvat een aantal specifieke vakken en een klinische stage.
Paragraaf 3 stelt dat alleen de houder van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning de beroepstitel van klinisch psycholoog mag gebruiken.
Paragraaf 4 bepaalt wat onder de uitoefening van de klinische psychologie wordt verstaan.
De klinische psychologie wordt autonoom uitgeoefend door het gewoonlijk verrichten van handelingen die betrekking hebben op de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van psychisch of psychosomatisch lijden bij mensen, en hun behandeling of begeleiding.
De handelingen die door de klinisch psycholoog mogen worden gesteld, worden in algemene termen omschreven. Paragraaf 5 stelt dat de Koning de bevoegdheid heeft om deze handelingen preciezer te omschrijven en de voorwaarden vast te leggen.
Het artikel voegt ook een artikel 21ter et vicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat binnen de diensten van de regering een Nationale Raad voor de klinische psychologie wordt opgericht.
In paragraaf 2 wordt bepaald dat de Raad tot taak heeft de minister van Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische psychologie.
In paragraaf 3 wordt bepaald dat de Raad ook advies kan verstrekken aan de Gemeenschapsregeringen inzake de studies en de vorming van klinische psychologen.
De paragraaf 4 bepaalt de samenstelling van de Raad en garandeert een paritaire vertegenwoordiging van universitaire opleidingen en professionelen uit het werkveld. Er zijn in België zeven universiteiten die een opleiding in de klinische psychologie verzorgen. Elke universiteit kan zich dus laten vertegenwoordigen in de Raad. De vertegenwoordigers uit het werkveld worden voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria.
Verder regelt deze paragraaf het voorzitterschap, de benoeming van de leden door de Koning en het secretariaat.
Een paragraaf 5 verleent de Koning de bevoegdheid om de organisatie en de werking van de Nationale Raad en van de kamers nader te regelen. Verder bepaalt deze paragraaf het vereiste quorum voor aanwezigheid en stemming.
Het artikel voegt ook een artikel 21ter et vicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat de klinische seksuologie wordt uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. Deze erkenning doet niets af aan de bevoegdheid van de beoefenaars van de geneeskunde.
Door deze bepaling wordt de klinische seksuologie duidelijk verankerd in het kader van de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
In paragraaf 2 wordt aan de Koning de delegatie gegeven om de voorwaarden en de regels te bepalen voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de erkenning als klinisch seksuoloog. Deze voorwaarden omvatten ten minste de kwalificatievoorwaarden.
Paragraaf 3 stelt dat alleen de houder van de in § 1 bedoelde erkenning de beroepstitel van seksuoloog mag gebruiken.
In paragraaf 4 wordt bepaald wat onder de uitoefening van de klinische seksuologie wordt verstaan.
De klinische seksuologie wordt autonoom uitgeoefend door het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van moeilijkheden en lijden bij personen betreffende de seksualiteit, met inbegrip van de relationele dimensie, en hun behandeling of begeleiding.
De handelingen die door de klinisch seksuoloog mogen worden gesteld, worden in algemene termen omschreven. Paragraaf 5 stelt dat de Koning de bevoegdheid heeft om deze handelingen preciezer te omschrijven en de voorwaarden vast te leggen.
Het artikel voegt ook een artikel 21quater et vicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat binnen de diensten van de regering een Nationale Raad voor de klinische seksuologie wordt opgericht.
In paragraaf 2 wordt bepaald dat de Raad tot taak heeft de minister van Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische seksuologie.
In paragraaf 3 wordt bepaald dat de Raad ook advies kan verstrekken aan de Gemeenschapsregeringen inzake de studies en de vorming van klinische seksuologen.
De paragraaf 4 bepaalt de samenstelling van de Raad en garandeert een paritaire vertegenwoordiging van universitaire opleidingen en professionelen uit het werkveld.
De vertegenwoordigers uit het werkveld worden voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria. Opdat de Raad in zijn adviesverlening niet alleen het eigen beroepsbelang maar ook het algemeen belang zou bewaken, maken een ethicus en een jurist deel uit van de Raad.
Verder regelt deze paragraaf het voorzitterschap, de benoeming van de leden door de Koning en het secretariaat.
Een paragraaf 5 verleent de Koning de bevoegdheid om de organisatie en de werking van de Nationale Raad en van de kamers nader te regelen. Verder bepaalt deze paragraaf het vereiste quorum voor aanwezigheid en stemming.
Het artikel bepaalt ten slotte dat in koninklijk besluit nr. 78, een hoofdstuk Isexies wordt ingevoegd met als opschrift : « De uitoefening van de klinische orthopedagogiek ».
Het artikel voegt ook een artikel 21quinquiesvicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat de klinische orthopedagogiek wordt uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Deze erkenning doet niets af aan de bevoegdheid van de beoefenaars van de geneeskunde.
Door deze bepaling wordt de klinische orthopedagogiek duidelijk verankerd in het kader van de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Paragraaf 2 stelt dat de Koning de voorwaarden en de regels bepaalt voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning. Deze voorwaarden hebben betrekking op de opleiding die moet gevolgd worden en de stages die moeten doorlopen worden.
Paragraaf 3 stelt dat alleen de houder van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning de beroepstitel van klinisch orthopedagoog mag gebruiken.
In paragraaf 4 wordt bepaald wat onder de uitoefening van de klinische orthopedagogiek wordt verstaan.
De klinische orthopedagogiek wordt autonoom uitgeoefend door het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van psychische of opvoedingsproblemen bij personen en het opstellen en/of uitvoeren van een handelingsplan.
De handelingen die door de klinisch orthopedagoog mogen worden gesteld, worden in algemene termen omschreven. Paragraaf 5 stelt dat de Koning de bevoegdheid heeft om deze handelingen preciezer te omschrijven en de voorwaarden vast te leggen.
Het artikel voegt ook een artikel 21sexiesvicies in.
In paragraaf 1 wordt bepaald dat bij de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid voedselketen en Leefmilieu een Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek wordt opgericht.
In paragraaf 2 wordt bepaald dat de Raad tot taak heeft de minister van Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische orthopedagogiek.
In paragraaf 3 wordt bepaald dat de Raad ook advies kan verstrekken aan de Gemeenschapsregeringen inzake de studies en de vorming van klinische orthopedagogen.
De paragraaf 4 bepaalt de samenstelling van de Raad en garandeert een paritaire vertegenwoordiging van universitaire opleidingen en professionelen uit het werkveld. De vertegenwoordigers uit het werkveld worden voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria. Opdat de Raad in zijn adviesverlening niet alleen het eigen beroepsbelang maar ook het algemeen belang zou bewaken, maken een ethicus en een jurist deel uit van de Raad.
Verder regelt deze paragraaf het voorzitterschap, de benoeming van de leden door de Koning en het secretariaat.
Een paragraaf 5 verleent de Koning de bevoegdheid om de organisatie en de werking van de Nationale Raad nader te regelen. Verder bepaalt deze paragraaf het vereiste quorum voor aanwezigheid en stemming.
Artikelen 5 tot 15
Deze artikelen wijzigen de artikelen 7 tot 19 van het koninklijk besluit nr. 78 zodat de bepalingen die de uitoefening van de geneeskunde reglementeren op de klinische psychologie, op de klinische seksuologie en op de klinische orthopedagogiek van toepassing zijn. Ze regelen : (artikel 5) de verplichting van het visum van de geneeskundige commissie of van het Directoraat-generaal Gezondheidsberoepen, Medische Bewaking en Welzijn op het Werk van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; (artikel 6) de verplichting van continuïteit van zorgverlening; (artikel 7) de mogelijkheid voor het organiseren van wachtdiensten; (artikel 8) het verbod om de uitoefening van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek te belemmeren aan een persoon die hiertoe bevoegd is; (artikelen 9 en 10) de waarborg van de diagnostische en therapeutische vrijheid en het als onbestaande beschouwen van overeenkomsten die deze waarborg schenden; (artikel 11) de verplichting van het doorgeven van de gegevens wanneer de patiënt van klinisch psycholoog, van klinisch seksuoloog en van klinisch orthopedagoog wenst te veranderen; (artikel 12) het recht op een honorarium voor geleverde prestatie; (artikel 13) de verplichting om voor het gebruik van lokalen en materiaal, waar geen betaling voor gebeurt, een overeenkomst op te stellen; (artikel 14) het verbod van overeenkomst met derden die voordeel zou verschaffen aan een of andere partij; (artikel 15) het verbod om medewerking te verlenen aan derden of als naamgever op te treden om anderen te onttrekken aan de onwettige uitoefening van het beroep.
Artikelen 16 en 17
Deze wijzigingen waarborgen aan de beoefenaars van een paramedisch beroep om bij de uitoefening ervan handelingen die tot hun beroep behoren wettelijk te blijven stellen ook als deze tot de klinische psychologie, tot de klinische seksuologie of tot de klinische orthopedagogiek behoren.
Artikelen 18 tot 22
Deze artikelen wijzigen de artikelen 35ter tot 35terdecies met als doel de Koning de bevoegdheid te verlenen, wat de klinisch psychologen, de klinisch seksuologen en de klinisch orthopedagogen betreft, maatregelen te nemen in het domein van « bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels, aanbodsbeheersing en eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijkorganen ».
Artikelen 23 en 24
Deze artikelen wijzigen de artikelen 36 en 37 met als doel de samenstelling en de taak van de geneeskundige commissies aan de klinische psychologie, aan de klinische seksuologie en aan de klinische orthopedagogiek aan te passen.
Artikelen 25 tot 27
Omwille van de positieve definitie van geneeskunde moet voorkomen worden dat onbevoegden onwettige uitoefening doen van de geneeskunde, maar dan onder een andere naam. Daarom werd in artikel 38 § 1, 1º ook het respecteren van het nieuwe artikel 1 toegevoegd.
Deze artikelen breiden de « strafbepalingen en tuchtmaatregelen » uit tot de klinisch psychologen, tot de klinisch seksuologen en tot de klinisch orthopedagogen. Sanctionering wordt mogelijk bij het niet deelnemen aan wachtdiensten (door de toevoeging in § 1, 3º), bij het belemmeren van de uitoefening van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie en van de klinische orthopedagogiek door een persoon die daartoe bevoegd is (door toevoeging in § 1, 4º), bij dichotomie (door toevoeging in § 1, 5º) en bij reclame (door toevoeging in § 2, 2º).
De wijziging in het artikel 40 biedt een bescherming van de titel van klinisch psycholoog, van klinisch seksuoloog en van klinisch orthopedagoog, door het bestraffen van wie zich deze titels onrechtmatig toeëigent of van een werkgever die deze titels toekent aan zijn werknemer die er geen recht op heeft.
Artikel 41 wordt aangevuld zodat overtredingen van de beslissingen van de geneeskundige commissie en van de geneeskundige commissie van beroep gesanctioneerd kunnen worden.
Artikelen 28 tot 34
Deze artikelen wijzigen de artikelen 45 tot 50 met als doel de algemene bepalingen betreffende de gezondheidszorgberoepen tot de klinische psychologie, tot de klinische seksuologie en tot de klinische orthopedagogiek uit te breiden. Ze regelen : (artikel 28) de toelagen, vergoedingen en vacatiegelden van de leden van de Nationale Raad, (artikel 29) de mogelijkheid van het toekennen van een toelage voor overzenden van gegevens, (artikel 30) de vereiste adviezen bij te nemen koninklijke besluiten, (artikel 31) het als niet bestaande beschouwen van bepalingen die strijdig zijn met de wettelijke bepalingen met betrekking tot de klinische psychologie, de klinische seksuologie of de klinische orthopedagogiek, (artikel 32) de regelingen voor anderen dan Europese onderdanen; (artikel 33) de mogelijkheid tot aanpassing van de benaming van diploma's, (artikel 34) het van kracht blijven van eventuele wettelijke bepalingen tot deze wet met betrekking tot de klinische psychologie, de klinische seksuologie en de klinische orthopedagogiek van kracht wordt.
Artikel 35
Dit artikel voegt een artikel 54quinquies in betreffende overgangsbepalingen.
Paragraaf 1 voorziet in een overgangsbepaling die toelaat dat personen die een universitaire opleiding in de psychologie hebben gevolgd vóór dat deze opleiding op vijf jaar werd gebracht erkend kunnen worden.
In paragraaf 2 wordt bepaald dat personen die geen houder zijn van het in artikel 21bis et vicies, § 2, derde lid, bedoelde diploma maar op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet houder zijn van een diploma dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, en gedurende minstens vijf jaar of vanaf het einde van hun studie taken vervullen zoals bedoeld in artikel 21bis et vicies, § 4, deze werkzaamheden mogen blijven verrichten zonder evenwel de titel te mogen dragen.
Deze overgangsbepaling laat toe dat personen met een ander diploma van ten minste hoger onderwijs of een universitair diploma buiten het domein van de psychologie hebben behaald, hun werkzaamheden kunnen verder zetten. Zij moeten hiervoor gedurende minstens vijf jaar taken vervullen zoals bedoeld in artikel 21bis et vicies, § 4.
Het onderscheid tussen de in paragraaf 1 bedoelde overgangsmaatregel met erkenning en deze in paragraaf 2 zonder erkenning werd uitgewerkt naar analogie met het onderscheid voorzien in artikel 54ter betreffende de overgangsmaatregelen voor de paramedische beroepen.
In paragraaf 3 wordt bepaald dat zij op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van paragraaf 1 of paragraaf 2, zich bij de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, moeten bekend maken volgens een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van de verworven rechten inroepen.
De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen moet worden geleverd.
Paragraaf 4 bepaalt dat voor het zich bekend maken bij de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, de in paragrafen 1 en 2 bedoelde personen over één jaar beschikken vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van paragraaf 3.
Tijdens deze overgangsperiode en zolang niet over hun aanvraag is beslist, mogen zij de in paragraaf 1 en paragraaf 2 bedoelde handelingen blijven stellen.
Artikel 36
Dit artikel voegt een artikel 54sexies in betreffende overgangsbepalingen.
Het voert twee verschillende overgangsbepalingen in. Vooraleer de reden hiervoor uit te leggen, moet herinnerd worden aan het doel van een overgangsbepaling. Deze tekst bepaalt de voorwaarden tot uitoefening van het beroep van klinisch seksuoloog om zo kwaliteitszorg te garanderen aan de patiënt. Er moet echter worden opgemerkt dat bepaalde personen dit beroep al jaren uitvoeren en dat men van deze personen niet kan verwachten dat zij voldoen aan voorwaarden die niet bestonden op het moment zij begonnen. De overgangsbepalingen hebben dus als doel de bekommernis voor kwaliteitszorg te combineren met het feit dat beoefenaars die voldoende kwalificaties hebben, kunnen worden gelijkgesteld met de nieuwe voorwaarden voldoen.
De eerste overgangsbepaling betreft de houders van een universitair diploma in het domein van de psychologie of van de pedagogie. Dit diploma bekroont een opleiding die, met een professionele ervaring van drie jaar in de seksuologie voldoende kwaliteitsgaranties biedt.
De tweede overgangsbepaling betreft de houders van een diploma van hoger onderwijs. Dit diploma levert op zich niet voldoende garanties. Toch zullen de personen die houder zijn van een dergelijk diploma en professionele ervaring van vijf jaar hebben bepaalde handelingen mogen uitvoeren die tot de klinische seksuologie behoren. De gevolgde opleiding maakt het echter niet mogelijk om alle activiteiten inzake de klinische seksuologie te beheersen. Dit is de reden waarom deze personen de titel niet zullen kunnen dragen en enkel handelingen zullen mogen uitvoeren die ze vroeger ook al uitvoerden en waarvoor ze voldoende professionele ervaring kunnen aantonen.
De grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie vereisen dat gelijkaardige situaties op dezelfde manier worden behandeld. Situaties die verschillen vertonen, mogen echter verschillend behandeld worden. In deze situatie vormt de inhoud van de gevolgde opleiding een objectief element dat verschillende overgangsbepalingen rechtvaardigt.
De paragraaf 3 stelt dat de personen die van de overgangsmaatregelen gebruik maken zich moeten bekend maken bij de minister van Volksgezondheid en moeten zeggen voor welke werkzaamheden zij het voordeel van de verworven rechten inroepen. De Koning stelt de procedure vast volgens dewelke ze zich moeten bekend maken. De procedure heeft onder meer betrekking op de bewijsvoering.
Ingevolge paragraaf 4 beschikken personen die gebruik willen maken van verworven rechten over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de procedure vaststelt. Zolang niet over hun aanvraag is beslist mogen zij de bedoelde handelingen blijven stellen.
Artikel 37
Dit artikel voegt een artikel 54septies in betreffende overgangsbepalingen.
Paragraaf 1 voorziet in een overgangsbepaling die toelaat dat personen die een universitaire opleiding in de psychologie of in de seksuologie hebben gevolgd en die een professionele ervaring in de orthopedagogiek van minstens drie jaar hebben erkend kunnen worden.
De paragraaf 2 laat toe aan personen die niet over een universitair diploma beschikken maar over een diploma dat een opleiding van ten minste drie jaar omvat in het kader van een voltijds hoger onderwijs en die handelingen stellen betreffende de klinische orthopedagogiek, hun werkzaamheden verder te stellen zonder evenwel de titel te mogen dragen.
Paragraaf 3 stelt dat de personen die van de overgangsmaatregelen gebruik maken zich moeten bekend maken bij de minister van Volksgezondheid en moeten zeggen voor welke werkzaamheden zij het voordeel van de verworven rechten inroepen. De Koning stelt de procedure vast volgens dewelke ze zich moeten bekend maken. De procedure heeft onder meer betrekking op de bewijsvoering.
Ingevolge paragraaf 4 beschikken personen die gebruik willen maken van verworven rechten over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de procedure vaststelt. Zolang niet over hun aanvraag is beslist mogen zij de bedoelde handelingen blijven stellen.
Wouter BEKE André du BUS de WARNAFFE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de gezondheidszorgberoepen, laatst gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt artikel 1 vervangen als volgt :
« Art 1. — § 1. Het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben of worden voorgesteld als handelingen die tot doel hebben gezondheidszorgen aan een menselijk wezen toe te dienen is verboden aan personen wiens beroep niet geregeld is in dit koninklijk besluit betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen of in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen.
§ 2. Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep heeft de verantwoordelijkheid de patiënt te adviseren een andere terzake competente beoefenaar van een gezondheidszorgberoep te raadplegen wanneer de gezondheidsproblematiek waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd de grenzen van het eigen competentiegebied overschrijdt. »
Art. 3
§ 1. In hetzelfde koninklijk besluit wordt artikel 2, § 1, vervangen als volgt :
« § 1. De geneeskunst omvat de geneeskunde, de tandheelkunde inbegrepen, uitgeoefend ten aanzien van menselijke wezens, en de artsenijbereidkunde, onder hun preventief of experimenteel, curatief, continu en palliatief voorkomen.
Onder de uitoefening van de geneeskunde wordt verstaan het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben, of voorgesteld worden tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting.
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen.
Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma bezit van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, dat werd behaald in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 7 niet vervult. »
§ 2. In hetzelfde koninklijk besluit wordt het eerste lid van artikel 2, § 2, vervangen als volgt :
« Art 2. — § 2. De houders van de beroepstitel van vroedvrouw erkend overeenkomstig artikel 21noviesdecies, zijn ertoe gemachtigd de praktijk van de normale bevallingen te doen, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7.
Het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben, of wordt voorgesteld als tot doel hebbend, het toezicht uit te oefenen op de zwangerschap, op de bevalling of op het postpartum, alsmede elk ingrijpen dat erop betrekking heeft door een persoon die noch bevoegd is de geneeskunde te beoefenen, noch het geheel van de voorwaarden gesteld in het eerste lid van deze paragraaf vervult, wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde. »
§ 3. In hetzelfde koninklijk besluit wordt artikel 3 vervangen als volgt :
« Art. 3. — Onder de uitoefening van de tandheelkunde wordt verstaan het gewoonlijk verrichten van alle bewerkingen of handelingen, uitgevoerd in de mond der patiënten, die het behoud, de genezing, het herstellen of vervangen van het gebit daarin begrepen het weefsel van de tandkas, op het oog hebben, meer bepaald die welke behoren tot de operatieve tandheelkunde, de orthodontie, en de mond- en tandprothese.
Niemand mag de tandheelkunde uitoefenen die niet het diploma van licentiaat in de tandheelkunde bezit, dat werd behaald overeenkomstig de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden, gesteld bij artikel 7, § 1 of § 2 niet vervult. »
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de handelingen bedoeld in het eerste lid nader bepalen.
§ 4. In hetzelfde koninklijk besluit worden in artikel 21bis de volgende wijzigingen aangebracht :
A. Het eerste lid van paragraaf 1 wordt vervangen door volgende tekst : « § 1. Niemand mag de kinesitherapie uitoefenen die niet houder is van een erkenning afgegeven door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. »
B. Het eerste lid van paragraaf 4 wordt vervangen door volgende tekst :
« § 4. Onder uitoefening van de kinesitherapie wordt beschouwd, het gewoonlijk verrichten van : » »
§ 5. In hetzelfde koninklijk besluit wordt in artikel 21octiesdecies volgende wijziging aangebracht :
« § 1. Onder de uitoefening van het beroep van vroedvrouw wordt verstaan : ».
Art. 4
§ 1. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een hoofdstuk Isexies ingevoegd met als opschrift : « De uitoefening van de klinische psychologie », bevattende de artikelen 21bis et vicies en 21ter et vicies, luidend als volgt :
« Art. 21bis et vicies. — § 1. De klinische psychologie uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
§ 2. De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Raad voor de klinische psychologie, de voorwaarden en de regels voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
De kwalificatievoorwaarden om erkend te worden hebben inzonderheid betrekking op de vakgebieden waarin men moet onderwezen zijn en de stages die men gevolgd dient te hebben in de klinische psychologie.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan de houder van een universitair diploma in het gebied van de klinische psychologie dat een opleiding bekroont, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar studies telt, een stage in het gebied van de klinische psychologie inbegrepen. De koning kan de minimale voorwaarden waaraan dient beantwoord, nader bepalen
§ 3. Het voeren van de beroepstitel van klinisch psycholoog wordt voorbehouden aan de houder van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
§ 4. Onder de uitoefening van de klinische psychologie wordt verstaan het gewoonlijk verrichten van autonome handelingen die tot doel hebben de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van psychisch of psychosomatisch lijden bij mensen, en hun behandeling of begeleiding.
§ 5. De Koning kan de onder paragraaf 4 bedoelde handelingen en de voorwaarden waaronder zij moeten worden uitgevoerd bepalen, na advies van de Nationale Raad voor de klinische psychologie.
Art. 21ter et vicies. — § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, wordt een Nationale Raad voor de klinische psychologie opgericht.
§ 2. De Nationale Raad voor klinische psychologie heeft tot taak de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische psychologie.
§ 3. De nationale Raad voor klinische psychologie kan eveneens adviezen verstrekken aan de gemeenschapsregeringen, op hun verzoek, over alle aangelegenheden in verband met de studies en de vorming van klinisch psychologen.
§ 4. De Nationale Raad voor de klinische psychologie bestaat uit :
1º zeven leden die houder zijn van het in artikel 21bis et vicies, § 2, bedoelde universitair diploma en sedert minstens vijf jaar een academisch ambt bekleden, voorgedragen door de faculteiten die een volledig onderwijs verstrekken zoals bedoeld in artikel 21bis et vicies, § 2, op een lijst van dubbeltallen.
2º zeven leden die titularis zijn van het in artikel 21bis et vicies, § 2, bedoelde universitair diploma en de klinische psychologie werkelijk beoefenen, voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria.
De leden van de Nationale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van vier jaar. De Nationale Raad verkiest een voorzitter en ondervoorzitter onder zijn leden.
Het secretariaat van de Nationale Raad wordt waargenomen door een ambtenaar binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid voedselketen en Leefmilieu, benoemd door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Aan elk effectief lid van de Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden beantwoordt.
§ 5. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Nationale Raad.
De Raad kan alleen geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de effectieve leden aanwezig zijn of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd zijn.
De beslissingen van de Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige stemgerechtigde leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 6. De leden van de Nationale Raad, moeten overeenkomstig artikel 21vicies, § 1, worden erkend als klinisch psychologen, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de voorwaarden en andere regelen tot erkenning bepaalt. »
§ 2. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een hoofdstuk Isepties ingevoegd met als opschrift : « De uitoefening van de klinische seksuologie », bevattende de artikelen 21ter et vicies en 21quater et vicies, luidend als volgt :
« Art. 21ter et vicies. — § 1. De klinische seksuologie wordt uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
§ 2. De Koning bepaalt de voorwaarden en de regels voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
De kwalificatievoorwaarden om erkend te worden hebben inzonderheid betrekking op de vakgebieden waarin men moet onderwezen zijn en de stages die men gevolgd dient te hebben in de klinische seksuologie.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan de houder van een diploma van universitair onderwijs in het gebied van de klinische seksuologie dat een opleiding bekroont, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar postsecundaire studies telt waarvan minstens twee jaar universitaire studies in de klinische seksuologie, een stage op het gebied van de klinische seksuologie inbegrepen. De Koning kan de minimale voorwaarden waaraan dient beantwoord, nader bepalen
§ 3. Het voeren van de beroepstitel van klinisch seksuoloog wordt voorbehouden aan de houder van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
§ 4. Onder uitoefening van de klinische seksuologie wordt verstaan : het gewoonlijk verrichten van autonome handelingen die tot doel hebben de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van moeilijkheden en lijden bij personen betreffende de seksualiteit, met inbegrip van de relationele dimensie, en hun behandeling of begeleiding.
§ 5. De Koning kan de onder paragraaf 4 bedoelde handelingen en de voorwaarden waaronder zij moeten worden uitgevoerd bepalen.
Art. 21quater et vicies. — § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, wordt een Nationale Raad voor de klinische seksuologie opgericht.
§ 2. De Nationale Raad voor klinische seksuologie heeft tot taak de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de seksuologie.
§ 3. De nationale Raad voor klinische seksuologie kan eveneens adviezen verstrekken aan de gemeenschapsregeringen, op hun verzoek, over alle aangelegenheden in verband met de studies en de vorming van klinisch seksuologen.
§ 4. De Nationale Raad voor de klinische seksuologie bestaat uit :
1º vier leden die houder zijn van de in artikel 21ter et vicies, § 2, bedoelde universitair diploma en sedert minstens vijf jaar een academisch ambt bekleden, voorgedragen door de faculteiten die een volledig onderwijs verstrekken zoals bedoeld in artikel 21ter et vicies, § 2, op een lijst van dubbeltallen;
2º quatre leden die titularis zijn van de in artikel 21ter et vicies, § 2, bedoelde universitair diploma en de klinische seksuologie werkelijk beoefenen, voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria.
De leden van de Nationale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van vier jaar. De Nationale Raad verkiest een voorzitter en ondervoorzitter onder zijn leden.
Het secretariaat van de Nationale Raad wordt waargenomen door één ambtenaar bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, benoemd door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Aan elk effectief lid van de Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden beantwoordt.
§ 5. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Nationale Raad.
De Raad kan alleen geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de effectieve leden aanwezig zijn of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd zijn.
De beslissingen van de Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige stemgerechtigde leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 6. De leden van de Nationale Raad, moeten overeenkomstig artikel 21ter et vicies, § 1, worden erkend als klinisch seksuologen, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de voorwaarden en andere regelen tot erkenning bepaalt. »
§ 3. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een hoofdstuk Iocties ingevoegd met als opschrift : « De uitoefening van de klinische orthopedagogiek », bevattende de artikelen 21quinquiesvicies en 21sexiesvicies, luidend als volgt :
« Art. 21quinquiesvicies. — § 1. De klinische orthopedagogiek wordt uitgeoefend door de houder van een erkenning toegekend door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
§ 2. De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek, de voorwaarden en de regels voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
De kwalificatievoorwaarden om erkend te worden hebben inzonderheid betrekking op de vakgebieden waarin men moet onderwezen zijn en de stages die men gevolgd dient te hebben in de klinische orthopedagogiek.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan de houder van een diploma van universitair onderwijs in het gebied van pedagogische wetenschappen of psychologie dat een opleiding bekroont, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar studies telt, een stage op het gebied van de klinische orthopedagogie inbegrepen. De Koning kan de minimale voorwaarden waaraan dient beantwoord, nader bepalen.
§ 3. Het voeren van de beroepstitel van klinisch orthopedagoog wordt voorbehouden aan de houder van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
§ 4. Onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek wordt verstaan : het gewoonlijk verrichten van autonome handelingen die tot doel hebben de preventie, het onderzoeken, het opsporen, het stellen van een diagnose van psychische of opvoedingsproblemen bij personen en het opstellen en/of uitvoeren van een handelingsplan.
§ 5. De Koning kan de onder paragraaf 4 bedoelde handelingen en de voorwaarden waaronder zij moeten worden uitgevoerd bepalen, na advies van de Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek.
Art. 21sexiesvicies. — § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, wordt een Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek opgericht.
§ 2. De Nationale Raad voor klinische orthopedagogiek heeft tot taak de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische orthopedagogiek.
§ 3. De nationale Raad voor klinische orthopedagogiek kan eveneens adviezen verstrekken aan de gemeenschapsregeringen, op hun verzoek, over alle aangelegenheden in verband met de studies en de vorming van klinisch orthopedagogen.
§ 4. De Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek bestaat uit :
1º zeven leden die houder zijn van de in artikel 21quinquiesvicies, § 2, bedoelde universitair diploma en tenminste sedert vijf jaar een academisch ambt bekleden, voorgedragen door de faculteiten die een volledig onderwijs verstrekken zoals bedoeld in artikel 21quinquiesvicies, § 2, op een lijst van dubbeltallen;
2º zeven leden die titularis zijn van de in artikel 21quinquiesvicies, § 2, bedoelde universitair diploma en de klinische orthopedagogiek werkelijk beoefenen, voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen, door de Koning erkend op grond van door Hem bepaalde criteria;
De leden van de Nationale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van vier jaar. De Nationale Raad verkiest een voorzitter en ondervoorzitter onder zijn leden.
Het secretariaat van de Nationale Raad wordt waargenomen door één ambtenaar bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, benoemd door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Aan elk effectief lid van de Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden beantwoordt.
§ 5. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Nationale Raad.
De Raad kan alleen geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de effectieve leden aanwezig zijn of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd zijn.
De beslissingen van de Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige stemgerechtigde leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 6. De leden van de Nationale Raad, met uitzondering van de ethicus en de jurist, moeten overeenkomstig artikel 21quinquiesvicies, § 1, worden erkend als klinisch orthopedagogen, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de voorwaarden en andere regelen tot erkenning bepaalt. »
Art. 5
§ 1. De houders van de beroepstitel van klinisch psycholoog erkend overeenkomstig artikel 21bis et vicies zijn gemachtigd de klinische psychologie te beoefenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7.
§ 2. De houders van de beroepstitel van klinisch seksuoloog erkend overeenkomstig artikel 21ter et vicies zijn gemachtigd de klinische seksuologie te beoefenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7.
§ 3. De houders van de beroepstitel van klinisch orthopedagoog erkend overeenkomstig artikel 21quinquiesvicies zijn gemachtigd de klinische orthopedagogiek te beoefenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7.
Art. 6
In artikel 8, § 1, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995 en van 13 december 2006, worden de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3, 21bis en 21noviesdecies bedoelde beoefenaars » vervangen door de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en quinquiesvicies bedoelde beoefenaars ».
Art. 7
In artikel 9, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995, 25 januari 1999, 13 december 2006 en 24 juli 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in de eerste volzin, worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en quinquiesvicies »;
2º in de tweede volzin worden de woorden « Geen enkele beoefenaar bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « Geen enkele beoefenaar bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en quinquiesvicies ».
Art. 8
In artikel 10, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden « van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde » vervangen door de woorden « van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de klinische psychologie, de klinische seksuologie of de klinische orthopedagogiek ».
Art. 9
In artikel 11, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden « bij de artikelen 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, 3, 4, 21bis et vicies, 21ter et vicies en quinquiesvicies ».
Art. 10
In artikel 12, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4 en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en quinquiesvicies ».
Art. 11
Artikel 13 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995 en 13 december 2006, wordt aangevuld met de volgende paragrafen 3, 4 en 5, luidende :
« § 3. Elke in artikel 21bis et vicies bedoelde beoefenaar is ertoe gehouden, op verzoek of met instemming van de patiënt, aan een andere behandelende beoefenaar van de klinische psychologie, aangewezen door de patiënt om een in artikel 21bis et vicies, § 4, bedoelde handeling te volgen of aan te vullen, alle nuttige en nodige inlichtingen van psychologische aard mee te delen die hem betreffen.
§ 4. Elke in artikel 21ter et vicies bedoelde beoefenaar is ertoe gehouden, op verzoek of met instemming van de patiënt, aan een andere behandelende beoefenaar van de klinische seksuologie, aangewezen door de patiënt om een in artikel 21ter et vicies, § 4, bedoelde handeling te volgen of aan te vullen, alle nuttige en nodige inlichtingen van psychologische aard mee te delen die hem betreffen.
§ 5. Elke in artikel 21quinquiesvicies bedoelde beoefenaar is ertoe gehouden, op verzoek of met instemming van de patiënt, aan een andere behandelende beoefenaar van de klinische orthopedagogiek, aangewezen door de patiënt om een in artikel 21quinquiesvicies, § 4, bedoelde handeling te volgen of aan te vullen, alle nuttige en nodige inlichtingen van psychologische aard mee te delen die hem betreffen. »
Art. 12
In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21noviesdecies » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 13
In artikel 17, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4 of 21noviesdecies » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies of 21quinquiesvicies ».
Art. 14
In artikel 18, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995, 16 december 2004 en 13 december 2006, worden de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 15
In artikel 19 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995 en 13 december 2006, worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 16
In artikel 22, 1º, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974 en van 6 april 1995, worden de woorden « en de artikelen 3, 4, 21bis en 21quater » vervangen door de woorden « en de artikelen 3, 4, 21bis, 21quater, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 17
In artikel 24 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden « en de artikelen 3, 4 en 21bis » vervangen door de woorden « en de artikelen 3, 4, 21bis, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 18
In artikel 35ter van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995, 17 maart 1997, 10 augustus 2001 en 13 december 2006, worden de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, eerste lid, 21bis, 21quater, 21noviesdecies en 22 » vervangen door de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, eerste lid, 21bis, 21quater, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies, 21quinquiesvicies en 22 ».
Art. 19
In artikel 35decies, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, worden de woorden « in artikel 2, § 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 20
In artikel 35undecies, § 1, 1º, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, worden de woorden « in artikel 2, § 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 21
In artikel 35duodecies, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, worden de woorden « in artikel 2, § 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 22
In artikel 35terdecies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 16 april 1998 en 13 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in punt 1º worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies en 22 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies, 21quinquiesvicies en 22 »;
b) in punt 3º, a), worden de woorden » in artikel 2, § 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 23
In artikel 36, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995 en 13 december 2006, wordt ingevoegd :
1º een « 7ºquater » luidend als volgt : « twee klinisch psychologen »;
2º een « 7ºquinquies » luidend als volgt : « twee klinisch seksuologen; »
3º een « 7ºsexies », luidend als volgt : « twee klinisch orthopedagogen; ».
Art. 24
In artikel 37 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974, 6 april 1995, 25 januari 1999, 13 december 2006, 8 juni 2008 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, 2º, a), worden tussen de woorden « van de beoefenaars van de verpleegkunde » en de woorden « en van de beoefenaars van de paramedische beroepen » de woorden « van de klinisch psychologen, van de klinisch seksuologen, van de klinisch orthopedagogen » ingevoegd;
2º in § 1, 2º, b), eerste lid, worden tussen de woorden « een beoefenaar van de verpleegkunde » en de woorden « of een beoefenaar van een paramedisch beroep » de woorden « een klinisch psycholoog, een klinisch seksuoloog, een klinisch orthopedagoog » ingevoegd;
3º in § 1, 2º, c), 1, worden de woorden « de verpleegkunde en de paramedische beroepen » vervangen door de woorden « de verpleegkunde, de paramedische beroepen, de klinische psychologie, de klinische seksuologie en de klinische orthopedagogiek »;
4º in § 1, 2º, c), 2, worden de woorden « de verpleegkunde of van een paramedisch beroep; » vervangen door de woorden « de verpleegkunde, van een paramedisch beroep, van de klinische psychologie, van de klinische seksuologie of van de klinische orthopedagogiek »;
5º in § 1, 2º, e) eerste lid, worden de woorden « de verpleegkunde of een lid van een paramedisch beroep » vervangen door de woorden « de verpleegkunde, de klinische psychologie, de klinische seksuologie, de klinische orthopedagogiek of een lid van een paramedisch beroep »;
6º in § 1, 2º, e), tweede lid, worden de woorden « van de Nationale Raad voor de verpleegkunde of de Nationale Raad voor de paramedische beroepen » vervangen door de woorden « van de Nationale Raad voor de verpleegkunde, de Nationale Raad voor de klinische psychologie, de Nationale Raad voor de klinische seksuologie, de Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek of de Nationale Raad voor de paramedische beroepen »;
7º in § 2, eerste lid worden de woorden « tot 7ºter » vervangen door de woorden « tot 7ºsexies ».
Art. 25
In artikel 38 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974, 13 december 1976, 22 februari 1994, 6 april 1995, 17 maart 1997, 10 augustus 2001, 13 december 2006 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, 1º, worden de woorden « de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies of 51 » vervangen door de woorden « de artikelen 1, 2,§ 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies of 51 »
2º in § 1, 3º, worden de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis of 21noviesdecies » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies of 21quinquiesvicies »;
3º in § 1, 4º, worden de woorden « van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde » vervangen door de woorden « van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de klinische psychologie, de klinische seksuologie of de klinische orthopedagogiek »;
4º in § 1 wordt 5º aangevuld met het volgende lid :
« Wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de klinische psychologie die de bepalingen van artikel 18, § 2, overtreedt.
Wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de klinische seksuologie die de bepalingen van artikel 18, § 2, overtreedt.
Wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de klinische orthopedagogiek die de bepalingen van artikel 18, § 2, overtreedt. »;
5º in § 2, 2º, worden de woorden « in artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, 6, 21bis en 21noviesdecies » vervangen door de woorden « in artikelen 2, § 1 3, 4, 5, 6, 21bis, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies en 21quinquiesvicies ».
Art. 26
In hetzelfde koninklijk besluit wordt, in de plaats van artikel 40bis dat artikel 40ter wordt, een nieuw artikel 40bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 40bis. — § 1. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro :
1º hij die, in overtreding van artikel 21bis et vicies, § 3, zich in het openbaar de beroepstitel toeëigent zonder er recht op te hebben;
2º hij die, in overtreding van artikel 21bis et vicies, § 3, een beroepstitel ten onrechte toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, te werk stelt.
In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens overtreding gepleegd bij de uitvoering van hun contract.
§ 2. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro :
1º hij die, in overtreding van artikel 21ter et vicies, § 3, zich in het openbaar de beroepstitel toeëigent zonder er recht op te hebben;
2º hij die, in overtreding van artikel 21ter et vicies, § 3, een beroepstitel ten onrechte toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, te werk stelt.
In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens overtreding gepleegd bij de uitvoering van hun contract.
§ 3. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro :
1º hij die, in overtreding van artikel 21quinquiesvicies, § 3, zich in het openbaar de beroepstitel toeëigent zonder er recht op te hebben;
2º hij die, in overtreding van artikel 21quinquiescicies, § 3, een beroepstitel ten onrechte toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, te werk stelt.
In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens overtreding gepleegd bij de uitvoering van hun contract. »
Art. 27
In artikel 41 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974 en 28 augustus 1991, worden de woorden « de verpleegkunde of van een paramedisch beroep » vervangen door de woorden « de verpleegkunde, de klinische psychologie, de klinische seksuologie, de klinische orthopedagogiek of van een paramedisch beroep ».
Art. 28
In artikel 45, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974, 6 augustus 1993 en 6 april 1995, worden tussen de woorden « de Nationale Raad voor verpleegkunde » en de woorden « en de Nationale Raad voor de paramedische beroepen » de woorden « de Nationale Raad voor de klinische psychologie, de Nationale Raad voor de klinische seksuologie, de Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek » ingevoegd.
Art. 29
In artikel 45ter, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999 en 13 december 2006, worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies en 22 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies, 21quinquiesvicies en 22 ».
Art. 30
In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 47bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 47bis. — § 1. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 21bis et vicies, § 2 en § 5, worden genomen door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, na raadpleging van de Nationale Raad voor de klinische psychologie.
Deze Raad brengt zijn advies uit binnen de vier maanden nadat de vraag gesteld wordt. Na het verstrijken van deze termijn wordt het advies geacht gegeven te zijn.
§ 2. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 21ter et vicies, § 2 en § 5, worden genomen door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, na raadpleging van de Nationale Raad voor de klinische seksuologie.
Deze Raad brengt zijn advies uit binnen de vier maanden nadat de vraag gesteld wordt. Na het verstrijken van deze termijn wordt het advies geacht gegeven te zijn.
§ 3. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 21quinquiesvicies, § 2 en § 5, worden genomen door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, na raadpleging van de Nationale Raad voor de klinische orthopedagogiek.
Deze Raad brengt zijn advies uit binnen de vier maanden nadat de vraag gesteld wordt. Na het verstrijken van deze termijn wordt het advies geacht gegeven te zijn. »
Art. 31
In artikel 49, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974 en 6 april 1995, worden de woorden « in artikel 21quinquies, § 1, b), en in artikel 23, § 1, » vervangen door de woorden « in artikel 21quinquies, § 1, b), in artikel 21bis et vicies, § 5, in artikel 21ter et vicies, § 5, in artikel 21quinquiesvicies, § 5, en in artikel 23, § 1, ».
Art. 32
In artikel 49bis, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater of 21noviesdecies » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies of 21quinquiesvicies ».
Art. 33
In artikel 49quater, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies en 22 » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quater, 21noviesdecies, 21bis et vicies, 21ter et vicies, 21quinquiesvicies en 22 ».
Art. 34
In artikel 50, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974 en 6 april 1995, worden de woorden « bij de artikelen 5, 6, 21quinquies, § 1, b), en 23, § 1, » vervangen door de woorden « bij de artikelen 5, 6, 21quinquies, § 1, b), in artikel 21bis et vicies, § 5, in artikel 21ter et vicies, § 5, in artikel 21quinquiesvicies, § 5, en 23, § 1 ».
Art. 35
In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 54quinquies ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 54quinquies. — § 1. In afwijking van artikel 21bis et vicies, § 2, derde lid, wordt de in artikel 21bis et vicies, § 1, bedoelde erkenning op hun verzoek toegekend aan personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van een universitair diploma in het domein van de psychologie dat een opleiding bekroont, die in het kader van het voltijds onderwijs, vier studiejaren omvat.
§ 2. Personen die geen houder zijn van het in artikel 21bis et vicies, § 2, derde lid, bedoelde diploma maar op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van de titel van psycholoog en van een diploma dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, en gedurende minstens vijf jaar taken vervullen zoals bedoeld in artikel 21bis et vicies, § 4, mogen deze werkzaamheden blijven verrichten zonder evenwel de titel te mogen dragen.
§ 3. Op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van paragraaf 1 of paragraaf 2, moeten zij zich bij de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, bekend maken volgens een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van de verworven rechten inroepen.
De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen moet worden geleverd.
§ 4. Voor het zich bekend maken bij de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, beschikken de in paragraaf 1 en paragraaf 2 bedoelde personen over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van paragraaf 3.
Tijdens deze overgangsperiode en zolang niet over hun aanvraag is beslist, mogen zij de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen blijven stellen. »
Art. 36
In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 54sexies ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 54sexies. — § 1. In afwijking van artikel 21ter et vicies, § 2, derde lid, wordt de in artikel 21ter et vicies, § 1, bedoelde erkenning op hun verzoek toegekend aan personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van een universitair diploma in het domein van de psychologie of van de pedagogie en gedurende ten minste drie jaar of vanaf het einde van hun studie taken betreffende de klinische seksuologie vervullen.
§ 2. Personen die geen houder zijn van een in paragraaf 1 bedoeld diploma maar op ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van een diploma dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, en gedurende minstens vijf jaar taken vervullen zoals bedoeld in artikel 21ter et vicies, mogen deze werkzaamheden blijven verrichten, zonder evenwel de titel te mogen dragen.
§ 3. Op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van paragraaf 1 of paragraaf 2, moeten zij zich bij de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, bekend maken volgens een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van de verworven rechten inroepen.
De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen moet worden geleverd.
§ 4. Voor het zich bekend maken bij de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, beschikken de in paragraaf 1 bedoelde personen over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van paragraaf 3.
Tijdens deze overgangsperiode en zolang niet over hun aanvraag is beslist, mogen zij de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen blijven stellen. ».
Art. 37
In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 54septies ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 54septies. — § 1. In afwijking van artikel 21quinquiesvicies, § 2, derde lid, wordt de in artikel 21quinquiesvicies, § 1, bedoelde erkenning op hun verzoek toegekend aan personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van een universitair diploma in het domein van de psychologie en gedurende ten minste drie jaar of vanaf het einde van hun studie taken betreffende de klinische orthopedagogiek vervullen.
§ 2. Personen die geen houder zijn van een in paragraaf 1 bedoeld diploma maar op ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen met het oog op de regeling van de uitoefening van de klinische psychologie, klinische seksuologie en klinische orthopedagogiek, houder zijn van een diploma dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, en gedurende minstens vijf jaar taken vervullen zoals bedoeld in artikel 21quinquiesvicies, mogen deze werkzaamheden blijven verrichten, zonder evenwel de titel te mogen dragen.
§ 3. Op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van paragraaf 1 of paragraaf 2, moeten zij zich bij de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, bekend maken volgens een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van de verworven rechten inroepen.
De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen moet worden geleverd.
§ 4. Voor het zich bekend maken bij de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, beschikken de in paragraaf 1 en in paragraaf 2 bedoelde personen over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van paragraaf 3.
Tijdens deze overgangsperiode en zolang niet over hun aanvraag is beslist, mogen zij de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde handelingen blijven stellen. »
3 augustus 2010.
Wouter BEKE André du BUS de WARNAFFE. |