5-130/1

5-130/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

9 SEPTEMBER 2010


Wetsvoorstel tot regeling van het draagmoederschap

(Ingediend door de heer Bart Tommelein c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 september 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-193/1 - BZ 2007).

1. Inleiding

Bij onvruchtbaarheid nemen sommige koppels of individuen hun toevlucht tot draagmoederschap om toch een genetisch verwant kind te verwekken. Meestal wordt een beroep gedaan op in-vitrofertilisatie (IVF). Aangezien het hier gaat om een implicatievolle methode voor zowel de wensouders, de draagouders als het kind, moet er een strikt kader uitgetekend worden om menselijke drama's te voorkomen.

Onder draagmoederschap verstaat men de situatie, waarbij een vrouw (de draagmoeder) zwanger wordt en een kind baart ten behoeve van een ander. Theoretisch kunnen daar veel redenen toe zijn, tot en met esthetische. Wij gaan uit van de stelling dat deze zwangerschap tot stand komt ten voordele van een vrouw die zelf niet fysiek in staat is tot zwangerschap of baren (de wensmoeder). Meestal kiest een heterokoppel (wensouders) voor het principe van draagmoederschap, maar theoretisch is het ook mogelijk dat een individu of een homoseksueel koppel op een draagmoeder een beroep doet.

De draagmoeder heeft a priori de intentie het kind post partum af te staan aan de wensouders.

Draagmoederschap komt in ons land reeds voor, maar vermits er geen omkaderende wetgeving bestaat geschiedt dit meestal in een grijze zone. In vrijwel alle gevallen gaat het over vrouwen die om altruïstische motieven, ten behoeve van een bevriend paar of een familielid, zich als draagmoeder ten dienste stellen. Deze vorm van draagmoederschap moet onderscheiden worden van commercieel draagmoederschap, vooral bekend in de Verenigde Staten, waarbij door bemiddeling van een instantie, draagmoeders hun diensten ter beschikking stellen tegen een forse financiële vergoeding.

We moeten ook onderscheid maken tussen het zogenaamde « laagtechnologisch » en het « hoogtechnologisch » draagmoederschap. Bij het laagtechnologisch draagmoederschap wordt de draagmoeder geïnsemineerd met het sperma van de wensvader : hierbij stelt de draagmoeder haar baarmoeder ter beschikking en daarenboven levert zij de vrouwelijke genetische component, namelijk de eicel. In principe kan dit laagtechnologische draagmoederschap geschieden zonder de minste medische tussenkomst. Evenwel kunnen hier, zowel als bij hoogtechnologisch draagmoederschap, dezelfde emotionele, medische, psychische als justitionele problemen opduiken.

Onder hoogtechnologisch draagmoederschap wordt begrepen dat er een embryo wordt ingeplant bij de draagmoeder, dat ontstaat door IVF. Deze IVF wordt in de meeste gevallen gerealiseerd met een eicel van de wensmoeder en met het zaad van de wensvader. De meest evidente reden voor deze vorm van draagmoederschap wordt gevonden in het feit dat die methode voor vrouwen zonder functionerende baarmoeder de enige mogelijkheid is om te komen tot een nakomeling met het genetische materiaal van haarzelf.

Er zijn drie grote groepen van indicaties :

a) afwezigheid van uterus : uterusextirpatie om medische redenen, meestal omwille van oncologische aandoeningen, aangeboren afwezigheid van de uterus : het syndroom van Mayer Rokitanski Küster;

b) een niet-functionerende uterus (ook indien het aanleiding geeft tot recidiverende miskramen of herhaaldelijk falen van IVF);

c) een zwangerschap is levensbedreigend voor de wensmoeder;

d) een zwangerschap is levensbedreigend voor het kind.

Draagmoederschap is controversieel omdat het vragen opwerpt van ethische, emotionele, juridische en psychologische aard. Daarom is het nodig dat voor draagmoederschap zorgvuldigheidseisen worden geformuleerd. Ons uitgangspunt is dat draagmoederschap gezien wordt als een ultimum remedium en derhalve uitsluitend in overweging kan genomen worden wanneer andere behandelingsmogelijkheden niet meer voorhanden zijn en daarenboven in het kader van professionele begeleiding. Aangezien betrouwbare wetenschappelijke kennis omtrent de fysieke, psychologische en emotionele gevolgen van draagmoederschap voor zowel de draagmoeder als de wensouders en het kind bijna volledig ontbreekt, kan deze vorm van procreatie slechts in een strikt wetenschappelijk kader met een goede follow-up geschieden.

2. Risico's en aandachtspunten

A. Vanuit de positie van de draagmoeder

De risico's waaraan de draagmoeder zich onderwerpt zijn niet gering. Er zijn de risico's van de zwangerschap en de bevalling zelf, die zowel voor haar eigen gezondheid als voor de toekomstige vruchtbaarheid zeer ernstig kunnen zijn (extra-uteriene zwangerschappen, eclampsie en pre-eclampsie, infectieuze complicaties, ernstige bloedingen, ...). Omdat de kans op meerlingzwangerschappen bij IVF nog toeneemt, moet ook daar specifieke aandacht aan geschonken worden. De kansen op een problematische zwangerschap vergroten met de leeftijd, daarom is het redelijk een leeftijdsgrens te hanteren. Omwille van de mogelijke gevolgen van haar eigen vruchtbaarheid is het ook aangewezen dat een potentiële draagmoeder al kinderen heeft gehad of zelfs haar gezin als voltooid beschouwt.

Het is in elk geval een feit dat de risico's voor de draagmoeder met de leeftijd toenemen. Uit beschikbare gegevens blijkt dat zwangerschapsrisico's strikt leeftijdsgebonden zijn. Uit de Europese PERISTAT-studie blijkt bijvoorbeeld dat de maternale mortaliteit bij vrouwen tussen twintig en vierentwintig jaar 0,6 per 10 000 bedraagt en dat dit risico voor vrouwen van meer dan veertig jaar 73 per 10 000 bedraagt, dus meer dan het honderdvoud. Ook voor de foetus stijgt trouwens het risico op laag geboortegewicht, vroegtijdige geboorte, mortaliteit, enz. Ook voor de moeders is er niet alleen een stijging van mortaliteit maar ook een toename van verwikkelingen zoals hartziekte, hypertensie, diabetes, placenta praevia, enz. Om al die redenen is het aangewezen een leeftijdsgrens te stellen.

Het is evident dat een potentiële draagmoeder haar besluit om een kind voor iemand anders te dragen en af te staan, in volledige vrijheid moet nemen. Alhoewel dit vanzelfsprekend lijkt, is het in de context van een draagmoederschap ten voordele van een (schoon)zus, dochter of goede vriendin niet ondenkbaar dat de vrouw in kwestie morele druk ervaart om zich als draagmoeder aan te bieden, omdat ze een einde wil maken aan het lijden van de wensmoeder dat vaak in tragische omstandigheden ontstaan is, zoals bijvoorbeeld bij de wegname van een baarmoeder ten gevolge van een kwaadaardige aandoening. Gezien de complexiteit van de psychologische mechanismen die hierbij interfereren, is de tussenkomst van gedragswetenschappers gewenst.

De draagmoeder kan psychische schade oplopen ten gevolge van deze bijzondere zwangerschap : het na de bevalling afstaan van het kind, waarmee tijdens de zwangerschap een band is gegroeid, ook al is er geen genetisch verband, is een moment waarop ernstige schade kan ontstaan. Daarom is het noodzakelijk dat vooraf een grote inspanning wordt gedaan om het toekomstige reactiepatroon van de draagmoeder in te schatten. Als de draagmoeder al kinderen heeft, zijn er op dat vlak referentiepunten. Er zijn nog heel wat andere psychische trauma's mogelijk : zoals schuldgevoelens wanneer na tal van pogingen geen zwangerschap ontstaat, na het optreden van een spontane miskraam of bij het geboren worden van een kind met aangeboren afwijkingen. Om al die redenen is een psychologische begeleiding vóór, tijdens en na de afloop van de behandeling absoluut noodzakelijk.

In de huidige situatie is het afstaan van een kind na draagmoederschap enkel via adoptie mogelijk. Het is theoretisch niet uitgesloten dat de wensouders niet tot adoptie overgaan : bijvoorbeeld na een echtscheiding, overlijden van de moeder, bij de geboorte van een gehandicapt kind of om gelijk welke andere reden. Een strikt juridisch kader met contractuele verbintenis is daarom ook aangewezen.

B. Vanuit het oogpunt van de wensouders

Veruit het belangrijkste risico voor de wensouders is gelegen in het feit dat de draagmoeder kan besluiten om het kind niet af te staan na de geboorte. Ook al is die kans eerder gering in het kader van een draagmoederschap voor een familielid of kennis, toch is een duidelijke contractuele verbintenis hiervoor een oplossing. Het is niet onmogelijk dat de draagmoeder zich na de geboorte immers voor een stuk verantwoordelijk voelt en zich gaat bemoeien met de ontwikkeling en de opvoeding van het kind.

Daarom ook is een zorgvuldige screening vooraf en een verdere begeleiding na de geboorte in een daartoe gespecialiseerd centrum noodzakelijk.

C. Vanuit het oogpunt van het kind

Over de verdere ontwikkeling van een kind uit een draagmoederschap is weinig bekend. Theoretisch kan het kind, als het op de hoogte wordt gesteld van de wijze van zijn conceptie en geboorte, hechtingsproblemen vertonen omdat er als het ware twee moeders zijn. Ondanks het feit dat zijn sociale ouders ook de genetische ouders zijn, moet men met dit eventuele probleem rekening houden.

Een andere potentiële schade voor het kind is het mogelijke risicovolle gedrag van de draagmoeder. Het is immers niet denkbeeldig dat een draagmoeder het ongeboren kind tijdens de zwangerschap niet dezelfde zorg toedraagt welke men normaal kan verwachten : omdat zij het kind toch zal moeten afstaan en het dus niet zal mogen beschouwen als het hare, is het mogelijk dat zij meer gezondheidsrisico's neemt zoals bijvoorbeeld roken, overmatig gebruik van alcohol of drugs, de transmissie van infectieziekten. Ook die problemen moeten maximaal preventief aangepakt worden door een goede screening en begeleiding van wensouders en draagmoeder, alsook door een wetenschappelijk verantwoorde follow-up.

Toch blijkt uit het beschikbaar onderzoek (1) waarbij men de gezinsrelaties bestudeert van gezinnen met een kind van één jaar, dat de gezinnen die een kind hebben uit een draagmoederschap het qua menselijke warmte, emotionele betrokkenheid en gehechtheid beter doen dan de vaders en moeders van klassieke gezinnen.

Dit heeft waarschijnlijk te maken met de zeer grote « gewenstheid » van het kind.

D. Morele aspecten

Vanuit maatschappelijke oogpunt rijst de vraag of het recht om een kind te hebben zover gaat dat er gebruik mag gemaakt worden van het altruïsme van een derde persoon, die haar lichaam en baarmoeder ter beschikking stelt. We kunnen hier verwijzen naar het advies nr. 30 van 5 juli 2004 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, waarin men stelt : « Het Comité heeft in meerdere adviezen vastgesteld dat de frustratie van een kinderwens, en meer bepaald naar een eigen kind, mensen klaarblijkelijk raakt in de diepte van hun levensplan. Kinderen hebben, behoort voor de meeste mensen tot hun conceptie van wat een vervuld en bevredigend leven is. Ethische rechtvaardigingen van het gebruik van medisch geassisteerde voortplantingstechnieken berusten op het standpunt dat solidariteit met mensen, die getroffen worden in de vervulling van hun kinderwens, een goed is. Ethische verantwoordingen van zwangerschap voor derden, kunnen eveneens vanuit dat perspectief worden benaderd : is deze praktijk dan een aanvaardbare vorm van solidariteit met of, neutraler, hulp aan onvruchtbare paren of individuen ? » Het Comité antwoordt in meerderheid positief op deze vraag : mits strikte randvoorwaarden is het draagmoederschap een verantwoorde methode om paren in nood te helpen. Er zijn daarenboven andere maatschappelijke fenomenen, die een vergelijkingspunt bieden. De vergelijking met de praktijk van orgaandonatie dringt zich op : is het maatschappelijk aanvaard dat een donor bij leven bijvoorbeeld een nier ter beschikking stelt voor een naaste verwante met een ernstige, levensbedreigende nierziekte ? Ook hier kan die altruïstische daad zeer verstrekkende gevolgen hebben. Er is een ingrijpende operatie noodzakelijk en ook een verhoogd risico door het feit dat men slechts één nier overhoudt. Daarom kan men stellen dat ook draagmoederschap niet bij voorbaat moreel verwerpelijk is, zolang er sprake is van een harde medische indicatie en de waarborg dat de betrokken partijen in vrijheid de beslissing hebben genomen.

E. Juridische aspecten

Er bestaan belangrijke juridische obstakels voor het draagmoederschap. Volgens het geldend Belgisch recht is de vrouw uit wie het kind geboren is, in afstammingsrechtelijke zin, de moeder, volgens het principe « mater semper certa est » en haar eventuele echtgenoot de wettelijke vader. In ons land worden de wensouders die reeds een kind kregen via draagmoederschap de wettige ouders van het kind bij middel van de normale adoptieprocedure. Zoals reeds aangehaald, blijft er door die procedure evenwel onzekerheid bestaan. Om dit probleem te verhelpen opteren wij ervoor om het contract dat tussen de wensouder(s) en draagmoeder (en partner) wordt afgesloten, te beschouwen als een pre-adoptieverklaring die juridisch afdwingbaar is. Voor de wensouders geeft dit de zekerheid van de overdracht van de ouderschapsband. Wat de draagmoeder betreft kan het bewustzijn niet meer te kunnen kiezen om het kind te behouden leiden tot een vermindering van de druk van buitenaf : mogelijke schuldgevoelens ten gevolge van het afstaan van het kind zullen in principe verminderen. De wetenschap dat de overdracht onvermijdelijk is, helpt bovendien om de daartoe nodige distantie tot het kind op te bouwen, met andere woorden om een hechtingsproces te voorkomen. De draagmoeder krijgt met een afdwingbare pre-adoptieverklaring ook de zekerheid dat de wensouders ingeval van meerlingen en/of handicap hun verbintenis moeten nakomen en dat zij niet eenzijdig kunnen beslissen van het plan af te zien. De afdwingbaarheid zal de transparantie van de relaties tussen betrokkenen bevorderen. Uit studies blijkt trouwens dat de frequentie van weigeringen van overdracht door de draagmoeder zeer laag is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Geeft de definitie van een aantal begrippen.

Artikel 3

Hierbij stellen we dat het afsluiten van een overeenkomst tot draagmoederschap in principe verboden is. In de volgende artikelen wordt hierop een uitzondering gemaakt, doch in het algemeen gaan we ervan uit dat, zonder nodige zorgvuldigheidsvereisten, draagmoederschap een te groot risico vormt voor lichamelijke en psychische schade bij de draagmoeder, haar gezin, de wensouders en het eventuele kind. Wij vertrekken van het principe dat het recht op een kind niet dermate is dat automatisch een beroep kan gedaan worden op het lichaam van een vrouw dat op die manier geïnstrumentaliseerd wordt tot een soort couveuse.

Artikel 4

Dit artikel voorziet in uitzonderingen op het algemene verbod op het draagmoederschap. Mits een goede begeleiding en een goede selectie in een gespecialiseerd centrum gaan we ervan uit dat in die omstandigheden het draagmoederschap soms een oplossing kan zijn voor koppels die zonder dit hulpmiddel hun kinderwens niet kunnen vervullen en daardoor verzeild geraakt zijn in de diepte van hun levensplan. Het draagmoederschap kan hen in die situaties helpen om toch een bevredigend leven te leiden.

In § 1 wordt geopteerd voor een aantal strikt medische indicaties. Dit is ook de uitdrukkelijke aanbeveling van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek. Die indicaties zijn strikt medisch vanuit het oogpunt van de wensmoeder of het toekomstige kind.

Paragraaf 2 bepaalt de voorwaarden waaraan de draagmoeder en de wensmoeder moeten voldoen. Die voorwaarden spreken meestal voor zich. Wat de leeftijd betreft, wensen wij het risico voor de draagmoeder toch enigszins te beperken; vandaar de leeftijdsgrens van vijfenveertig jaar, omdat men weet dat de kans op verwikkelingen snel toeneemt met de leeftijd van de zwangere vrouw. Er kan van afgeweken worden indien de moeder van een wensouder draagmoeder wenst te zijn : in dat geval wordt een maximumleeftijd van vijftig jaar voorzien.

De reden waarom we opteren voor draagmoeders die al een kind ter wereld brachten is drieërlei. Vooreerst is een gelukte zwangerschap het beste bewijs dat iemand een kind ter wereld kan zetten zonder al te grote obstetrische problemen. Daarnaast is het hebben van een kind of kinderen ook een bescherming van de draagmoeder, in het geval dat een verwikkeling tijdens het draagmoederschap tot gevolg zou hebben dat ze zelf geen kinderen meer kan baren. Tot slot weet de draagmoeder door deze ervaring ook wat de emotionele en psychische effecten zijn van een zwangerschap en het baren van een kind.

Wat de wensmoeder betreft is de leeftijd gesteld op drieënveertig jaar, vooral met het oog op de kwaliteit van de eicel en om in overeenstemming te blijven met de het koninklijk besluit dat de terugbetaling van IVF-handelingen regelt. Voor « laagtechnologisch » draagmoederschap kan die leeftijd opgetrokken worden tot vijfenveertig jaar. Niettemin wordt hier ook een leeftijdsgrens vastgelegd in het kader van pedagogische overwegingen voor het toekomstige kind.

§ 3. Om de kans op meerlingzwangerschap te beperken, worden maximum één à twee embryo's ingeplant overeenkomstig het koninklijk besluit van 4 juni 2003 dat de terugbetaling van IVF regelt.

Paragraaf 4 bepaalt dat er een contract tussen de wensouder(s) en de draagmoeder moet worden opgesteld. De juiste inhoud en draagwijdte wordt vastgesteld bij koninklijk besluit, dat een aantal essentiële punten aangeeft die minimaal in zo'n contract moeten worden opgenomen.

Een belangrijke optie daarbij is dat de draagmoeder zich contractueel verbindt om het kind onmiddellijk af te staan na de geboorte. In het advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek was dit een punt van discussie : kan men een moeder die zich tijdens de zwangerschap hecht aan het kind, al dan niet genetisch verwant met haar, verplichten om na de zwangerschap afstand te doen van het kind ? Een belangrijke groep vindt dat dit verantwoord is. Vooreerst moet gesteld worden dat het probleem zich niet vaak voordoet. Uit onderzoek blijkt dat hooguit 5 % van de draagmoeders geneigd waren om het kind te houden. In het Verenigd Koninkrijk bleek dat bij vierendertig draagmoeders (2) slechts één draagmoeder twijfels had op het moment van afstand, geen enkele moeder had ernstige problemen en er deden zich geen depressies voor. De onderzoekers stellen nog : de emotionele problemen, die sommige vrouwen ondervonden in de weken na de geboorte, verdwenen na verloop van tijd.

Het afstaan van het kind wordt vooral bepaald door twee factoren :

1) het vertrouwen dat de draagmoeder opbouwt met de wensouders. Daarom opteren wij voor het bekend zijn van de draagmoeder, anonimiteit laat immers niet toe dat deze vertrouwensrelatie wordt opgebouwd, wel een goede counseling en de organisatie van de verhouding tussen draagmoeder en wensouders;

2) de mate waarin de draagmoeder afstand kan nemen van het kind door de zwangerschap te zien als een « dienst » voor een persoon in moeilijkheden. Als men het einde van het draagmoederschap « open » zou laten, dan zou dat voor de draagmoeder alleen maar verwarrend kunnen werken. De wetenschap daarentegen dat de overdracht van het kind onvermijdelijk is, helpt om de daartoe nodige afstand tot het kind op te bouwen. De afdwingbaarheid bevordert ook de transparantie van de relaties tussen de betrokken.

Meer in het algemeen geeft het contract de mogelijkheid dat de relaties tussen wensouders en draagmoeder (en haar partner) zo helder mogelijk zijn. Het expliciteren van de wederzijdse verwachtingen vermijdt voorspelbare pijnpunten. Er komt zekerheid over het feit dat de wensouders het kind in alle omstandigheden zullen aanvaarden, ook als het gehandicapt is of als het meer kinderen zijn en er is duidelijkheid over de afstamming. Het laat ook toe om vooraf afspraken te maken wat er moet gebeuren bij allerlei complicaties, zoals het overlijden van (één van) de wensouders, echtscheiding, zwangerschapscomplicaties, ... .

§ 5. Ook al gaat het hier niet om een commerciële aangelegenheid, toch moeten alle mogelijke kosten voor de draagmoeder worden vergoed. Dit gaat over de gemaakte onkosten voor medische en andere uitgaven (waaronder ook kledij), daarnaast moeten ook inkomstendervingen, bijvoorbeeld door werkverlet, worden vergoed.

Artikel 5

De filosofie van het wetsvoorstel is dat wensouders zelf een potentiële draagmoeder aanbrengen, welke uitdrukkelijk akkoord is om die zwangerschap om altruïstische redenen te ondergaan. Het is dus verboden draagmoeders via tussenpersonen te koppelen aan wensouders; het is eveneens verboden dat draagmoederschap een winstgevende activiteit zou worden. Die bepalingen zijn vooral ingegeven door de vaststelling dat bemiddeling en winst aanleiding geven tot uitbuiting van vrouwen. Dit moet absoluut vermeden worden. Het is ook niet uit te sluiten dat het commercialiseren op termijn aanleiding zou geven tot draagmoederschap uit opportuniteit (esthetische redenen, carrièreplanning). Daarenboven is de kans ook reëel dat vrouwen die om puur commerciële redenen zwanger worden, die zwangerschap minder nauwgezet tot een goed einde zullen brengen.

Artikel 6

Gelet op de vele complicaties die het draagmoederschap meebrengt en aangezien het aantal aanvragen toch eerder beperkt is, is het wenselijk dat deze problematiek wordt geconcentreerd in één centrum per taalgroep. Uit Nederlandse studies blijkt dat het aantal aanvragen voor draagmoederschap een 100-tal per jaar is. Daarvan worden bij onze noorderburen trouwens maar één derde daadwerkelijk tot draagmoederschap toegelaten. Te grote verspreiding van dit soort activiteiten zou kunnen leiden tot versnippering van kennis, nonchalance bij indicatiestelling en gebrekkige follow-up.

Het bestaan van die centra sluit niet uit dat IVF in het kader van draagmoederschap zelf wordt uitgevoerd buiten dit centrum. De begeleiding van zowel hoogtechnologisch als laagtechnologisch draagmoederschap is noodzakelijk omdat de verschillende valkuilen, leidend naar een slechte afloop van dergelijke contracten, voor de beide vormen identiek zijn. Zo'n centrum is bij voorkeur pluralistisch van ingesteldheid en werkt samen met alle erkende centra voor IVF.

Artikel 7

Als alle voorwaarden vervuld zijn om een beroep te doen op een draagmoederschap, zijn we van mening dat de wensouders de tegemoetkoming moeten krijgen die thans is opgenomen in het koninklijk besluit van 4 juni 2003 dat de terugbetaling van IVF regelt.

Artikel 8

De afstamming van een kind dat uit een draagmoeder geboren is moet bij wet geregeld worden. Het huidige wettelijke vacuüm kan immers catastrofes veroorzaken binnen koppels en families, die zowel voor de ouders als voor het kind zeer nadelige gevolgen kunnen hebben.

We hebben ervoor gekozen om de afstamming via de weg van adoptie te laten verlopen. De wet op de adoptie houdt echter geen rekening met de specifieke omstandigheden van het draagmoederschap. We opteren ervoor om de overeenkomst die gesloten wordt tussen wensouder(s) en draagmoeder wettelijk te verankeren als een pre-adoptieverklaring, die een belangrijk document vormt in het dossier waarop de rechter zich baseert om de adoptie uit te spreken.

Artikel 9

In de huidige adoptieprocedure kunnen de ouders van een kind de toestemming voor adoptie pas verlenen twee maanden na de geboorte. In het kader van het draagmoederschap is de situatie grondig verschillend en kan gelet op de overeenkomst en de voorziene begeleiding van de draagmoeder de toestemming beter onmiddellijk na de geboorte gegeven worden.

Artikel 10

De pre-adoptieverklaring vormt een essentieel onderdeel van het verzoekschrift tot adoptie.

Artikel 11

Dit artikel verkort de adoptieprocedure. De inlichtingen die de procureur des Konings volgens artikel 1231-5 moet inwinnen zijn irrelevant in het kader van het draagmoederschap. Daardoor kan de timing van de rechtsgang versneld worden.

Artikel 12

De wachttijd van zes maanden waarin de adoptiewet voorziet vooraleer een uitspraak te doen, is niet wenselijk in het kader van het draagmoederschap.

Artikelen 13 en 14

Als de wensouder(s) vaststellen dat de draagmoeder hun een kind gegeven heeft dat niet met hun gameten is verwekt, beschikken zij over de rechtsmiddelen die de artikelen 312, § 2, en 332 van het Burgerlijk Wetboek tot hun beschikking stellen, respectievelijk voor de betwisting van het moederschap en van het vaderschap.

Artikel 15

Het doel is te verhinderen dat de wensmoeder zich van het kind afkeert als zij tot dan toe het kind als het hare beschouwd heeft. Het belang van het kind moet primeren. Dat principe vloeit voort uit artikel 332, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Evenmin mag de draagmoeder de vordering tot betwisting van het moederschap kunnen instellen tegen de wensmoeder. Zij is gebonden aan de overeenkomst.

Ook de wensvader kan zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken, om wat voor reden ook, indien hij het kind altijd als het zijne beschouwd heeft.

Artikel 16

Dit artikel bepaalt de strafmaat van de overtredingen van de voorgaande bepalingen.

Bart TOMMELEIN.
Nele LIJNEN.
Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º « wensouder » : de wensmoeder of wensvader;

2º « wensmoeder » : een vrouw die om medische redenen geen kind kan baren en haar kinderwens wil vervullen door middel van een draagmoeder; ze kan daartoe al dan niet een eicel ter beschikking stellen;

3º « wensvader » : de partner van een vrouw die om medische redenen geen kind kan baren. Hij levert sperma om de eicel van zijn partner of draagmoeder te bevruchten;

4º « laagtechnologisch draagmoederschap » : inseminatie van de draagmoeder met het semen van de wensvader, waarbij de draagmoeder zowel haar baarmoeder als een eicel ter beschikking van het te verwekken kind stelt;

5º « hoogtechnologisch draagmoederschap » : inplanting bij de draagmoeder van een embryo dat is ontstaan door in-vitrofertilisatie waarbij de eicel, het semen of beide afkomstig zijn van wensouder(s);

6º « draagmoeder » : vrouw die op basis van een authentieke overeenkomst een zwangerschap doorloopt waarbij gebruik gemaakt wordt van semen, eicel of een embryo afkomstig van een wensouder of wensouders met de bedoeling het kind of kinderen onmiddellijk na de geboorte af te staan via adoptie;

7º « pre-adoptieverklaring » : de overeenkomst tussen draagmoeder en wensouder(s), zoals bedoeld in artikel 8 van deze wet.

Art. 3

Iedere overeenkomst die de zwangerschap ten behoeve van anderen tot rechtstreeks of onrechtstreeks doel of gevolg heeft, is nietig.

Art. 4

§ 1. In afwijking van artikel 3 kan een onvruchtbare vrouw een beroep doen op een draagmoeder als een gynaecoloog schriftelijk vaststelt dat de vrouw fysiologisch onmogelijk zwanger kan worden ten gevolge van een aangeboren of verworven afwezigheid van de baarmoeder, ten gevolge van een niet naar behoren functionerende baarmoeder, dat de zwangerschap levensbedreigend is voor haar en er derhalve een absolute contra-indicatie voor zwangerschap bestaat of dat een zwangerschap bij deze vrouw een levensbedreigend risico zou inhouden voor het kind. Indien in die omstandigheden daarenboven geen eicellen kunnen worden bekomen met het oog op in-vitrofertilisatie, kan een beroep gedaan worden op een laagtechnologisch draagmoederschap; in alle andere gevallen wordt voor een hoogtechnologisch draagmoederschap geopteerd.

§ 2. Er mag overeenkomstig § 1 alleen een beroep worden gedaan op draagmoederschap als er voldaan wordt aan volgende voorwaarden :

A. Voorwaarden te stellen aan de draagmoeder :

— ze moet meerderjarig zijn en jonger dan vijfenveertig jaar, tenzij de moeder van één van de wensouders draagmoeder wil zijn; in die situatie moet zij jonger zijn dan vijftig jaar;

— ze moet minstens een levend kind gebaard hebben;

— obstetrische voorgeschiedenis mag geen pathologie vermelden die een verhoogd risico op complicaties in de volgende zwangerschap impliceert.

B. Voorwaarden te stellen aan de wensmoeder :

— de wensmoeder is jonger dan drieënveertig jaar ingeval van hoogtechnologisch draagmoederschap; voor laagtechnologisch draagmoederschap wordt de leeftijd op vijfenveertig jaar vastgesteld.

C. Voorwaarden waaraan zowel wensmoeder als draagmoeder moeten voldoen :

— ze moeten zich wenden tot een door de Koning opgericht centrum voor draagmoederschap dat zorgt voor medische, psychologische, maatschappelijke en juridische begeleiding;

— beide partijen moeten geïnformeerd zijn over de kenmerken, nadelen en risico's van behandeling;

— inzonderheid wordt erop toegezien dat de draagmoeder haar beslissing in volledige vrijheid genomen heeft en dat er gewezen is op de moeilijkheden bij het afstaan van een kind dat men gedragen heeft;

— beide partijen zijn voor die aspecten bereid een grondige counseling te ondergaan in de periode vóór de realisatie van een zwangerschap, tijdens de zwangerschap en ook gedurende het eerste jaar na de bevalling van het kind;

— wensouders en draagouders bezitten de Belgische nationaliteit of hebben een vaste verblijfplaats in België.

§ 3. Ingeval van hoogtechnologisch draagmoederschap worden bij de draagmoeder niet meer embryo's ingeplant dan volgens de bepalingen welke het koninklijk besluit van 4 juni 2003 tot de terugbetaling van in-vitrofertilisatie vooropstelt.

§ 4. Er wordt een overeenkomst gesloten tussen de wensouder(s) en de draagmoeder. De inhoud van het contract wordt door de Koning bepaald en bevat ten minste de volgende elementen :

— voornamen, naam, geboortedatum, geboorteplaats en woonplaats van de draagmoeder en de wensouder(s);

— de methode waarop de zwangerschap wordt verwekt : hetzij hoogtechnologisch, hetzij laagtechnologisch;

— de vaststelling dat beide partijen na zorgvuldige overweging en gezamenlijk overleg besloten hebben dat het door hoogtechnologisch of laagtechnologisch draagmoederschap verkregen kind zal worden gedragen door de draagmoeder en dat zij dit kind (of kinderen) onmiddellijk na de geboorte zal afstaan aan de wensouder(s);

— gezien de bijzondere aard van de behandeling en de morele implicaties ervan voor de betrokkenen en het toekomstig kind staat het het behandelteam te allen tijde vrij om niet in te gaan op het verzoek tot draagmoederschap. Er geldt voor hoog- en laagtechnologisch draagmoederschap geen behandelplicht;

— de draagmoeder verklaart dat zij het kind zal dragen om uitsluitend ideële redenen en niet om er enig materieel voordeel uit te halen;

— de wensouders accepteren het kind zonder enig voorbehoud, ook als het gehandicapt mocht zijn;

— ingeval van meerling zullen alle kinderen worden afgestaan aan de wensouders;

— de draagmoeder heeft de beslissende en laatste stem, indien leven of gezondheid van de draagmoeder tijdens de zwangerschap of bevalling in het geding komt;

— er worden duidelijke afspraken gemaakt over prenatale diagnostiek en mogelijke zwangerschapsafbreking;

— ingeval van overlijden van één of beide wensouders of echtscheiding van de wensouders, wordt de verantwoordelijkheid duidelijk vastgelegd;

— de draagmoeder treft tijdens de behandelingscyclus maatregelen ter voorkoming van zwangerschap.

De notaris legt alle bepalingen vast in een authentieke akte vooraleer het proces van in-vitrobevruchting of inseminatie gestart wordt.

Elke partij in de overeenkomst die zijn verplichtingen niet nakomt, stelt zich bloot aan de betaling van een schadevergoeding.

§ 5. De wensouder(s) draagt alle kosten verbonden aan de zwangerschap en alle andere geneeskundige onderzoeken welke deze wet oplegt.

Art. 5

Het is verboden een persoon te betalen om als draagmoeder op te treden, een dergelijke betaling voor te stellen of reclame te maken voor een dergelijke betaling.

Het is verboden als tussenpersoon op te treden of een beroep te doen op een tussenpersoon met het oog op het afsluiten van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.

Art. 6

De Koning richt een Nederlandstalig en Franstalig pluralistisch centrum voor draagmoederschap op, verbonden aan één (of meer) universitair(e) ziekenhui(s)(zen). Die centra hebben als opdracht de medische, psychische, maatschappelijke en juridische begeleiding van de wensouder(s) en draagmoeder. Om de twee jaar publiceren zij een verslag, dat melding maakt van het aantal aanvragen voor zwangerschap via draagmoederschap, de gerealiseerde zwangerschappen, de mogelijke complicaties en de redenen waarom een behandeling niet werd gestart of werd gestaakt. Ze starten eveneens een langetermijnonderzoek, waarbij zoveel mogelijk kinderen, die via draagmoederschap op de wereld kwamen, worden opgevolgd.

Art. 7

De zwangerschappen, die worden gerealiseerd via hoogtechnologisch draagmoederschap en gebruikmaking van in-vitrofertilisatie, hebben recht op dezelfde tegemoetkomingen als de gewone in-vitrofertilisatie, geregeld bij het koninklijk besluit van 4 juni 2003.

Art. 8

Zodra vastgesteld wordt dat de procedure van laag- of hoogtechnologische draagmoederschap aanleiding geeft tot een zwangerschap bij de draagmoeder wordt de overeenkomst, zoals bepaald in artikel 4, § 4, beschouwd als een pre-adoptieverklaring.

Art. 9

Het eerste lid van artikel 348-4 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 24 april 2003, wordt aangevuld als volgt :

« Ingeval van draagmoederschap, zoals bedoeld in de wet van ... tot regeling van het draagmoederschap, kunnen de draagmoeder en haar partner de toestemming geven vanaf de geboorte. »

Art. 10

Artikel 1231-3, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met de bepaling onder 3º, luidende :

« 3º in voorkomend geval een pre-adoptieverklaring, zoals bedoeld in de wet van ... tot regeling van het draagmoederschap. »

Art. 11

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1231-9bis ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-9bis. — Indien zoals bepaald in artikel 1231-3 een pre-adoptieverklaring werd neergelegd, zal de griffie, in afwijking van de artikelen 1231-5, 1231-8 en 1231-9, tussen de 15e en de 45e dag na de neerlegging van het verzoekschrift en het verslag van het maatschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 1231-6, ambtshalve een zittingsdag vaststellen voor de zaak. »

Art. 12

In artikel 1231-13, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden « door de adoptanten » en de woorden « , doet de rechtbank » de woorden « en ingeval van draagmoederschap » ingevoegd.

Art. 13

De vader en de moeder kunnen een vordering tot betwisting van het moederschap instellen krachtens artikel 312, § 2, van hetzelfde Wetboek, en een vordering tot betwisting van het vaderschap, krachtens artikel 332 van hetzelfde Wetboek.

Art. 14

Artikel 312 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met de volgende bepalingen :

« § 4. Ingeval van geboorte in het kader van de wet van ... tot regeling van het draagmoederschap, is de vordering tot betwisting niet ontvankelijk wanneer zij is ingesteld door de moeder die het kind als het hare heeft grootgebracht.

§ 5. De vordering tot betwisting is niet ontvankelijk wanneer zij is ingesteld door de draagmoeder in de zin van de wet van ... tot regeling van het draagmoederschap. »

Art. 15

In artikel 332 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het vijfde en het zesde lid het volgende lid ingevoegd :

« Ingeval van geboorte in het kader van de wet van ... tot regeling van het draagmoederschap, is de vordering van de vader niet ontvankelijk wanneer hij het kind als het zijne heeft grootgebracht. »

Art. 16

§ 1. Ieder die meewerkt aan de realisatie van een draagmoederschap zonder dat voldaan is aan de voorwaarden, bepaald in artikel 4, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijf jaar en met geldboete van 500 tot 20 000 euro.

§ 2. Ieder die, hetzij met winstoogmerk, hetzij door middel van giften, beloften, bedreiging of gezagsmisbruik een draagmoeder ertoe aanzet het toekomstig kind af te staan, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijf jaar en met geldboete van 500 tot 20 000 euro, behalve indien voldaan is aan de in artikel 4 bepaalde voorwaarden.

§ 3. Het optreden met winstoogmerk als bemiddelaar tussen een onvruchtbaar koppel dat een kind wenst en een draagmoeder die bereid is haar toekomstig kind af te staan, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijf jaar en met geldboete van 500 tot 20 000 euro. De minimumstraf is de opsluiting indien de feiten geregeld of met winstoogmerk begaan zijn.

Art. 17

Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

20 juli 2010.

Bart TOMMELEIN.
Nele LIJNEN.
Martine TAELMAN.

(1) Golombok S., Murray C., Jadva V., MacCallum F., Lycett E., « Families created through surrogacy arrangements : parent-child relationships in the 1st year of life », Dev. Psychol., mei 2004, 40(3), 400-11.

(2) Jadva V., Murray C., Lycett E., MacCallum F., Golombok S., « Surrogacy : the experiences of surrogate mothers. in : Human Reproduction, oktober 2003, 18(10), 2196-204.