5-76/1 | 5-76/1 |
9 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel herneemt de tekst van een voorstel dat reeds op 4 februari 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1161/1 - 2008/2009).
Met dit wetsvoorstel willen de indieners het fiscaal aftrekbaar bedrag van de onkostenvergoeding in de kinderopvang optrekken. Concreet betekent dit dat het de ouders in staat moet stellen 20 euro af te trekken (per kind van nul tot drie jaar dat wordt opgevangen door een erkende instantie of wiens opvang wordt georganiseerd door een bevoegde overheid). Momenteel mogen ouders per kind 11,20 euro aftrekken, op voorwaarde dat zij voldoen aan bepaalde voorwaarden waarin artikel 113 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voorziet.
Het is algemeen geweten dat er een prangend tekort is aan kinderopvang. Geen kinderopvang betekent dat de ouders op het meest actieve moment in hun leven worden gedwongen om hun job (deeltijds) op te geven om hun kind(eren) zelf op te vangen. De problemen in de kinderopvangsector vormen dus een reële werkloosheidsval waarvan steeds meer gezinnen, en dan vooral moeders, het slachtoffer zijn. Het gebrek aan opvangplaatsen en de hoge kosten zorgen er namelijk voor dat heel veel vrouwen hun baan moeten opgeven om voltijds voor de kinderen te zorgen. Een keuze waar niet elke ouder helemaal achter staat, maar voor veel gezinnen vaak wel de enige betaalbare oplossing is. Bij het maken van deze keuze vergeet men echter vaak dat wanneer iemand zijn of haar loopbaan voor een bepaalde tijd onderbreekt, dit ook gevolgen heeft voor de opbouw van je sociale rechten zoals bijvoorbeeld de pensioenrechten. Om dit struikelblok voor de werkgelegenheid uit de weg te ruimen moeten er verbeteringen komen omtrent de fiscale aftrekbaarheid van de onkostenvergoeding in de hele kinderopvangsector.
Kinderopvang gaat ook bij steeds meer gezinnen heel zwaar op het gezinsbudget wegen. Het kost tegenwoordig dan ook handenvol geld om betaalbare en kwaliteitsvolle kinderopvang te vinden. Momenteel bestaan er twee systemen. Enerzijds de gesubsidieerde sector, waar de ouders in functie van hun inkomen tussen de 1,35 en 24,03 euro betalen. Anderzijds de zelfstandige sector die een vaste prijs aanrekent (schommelend tussen ca 17 en 25 euro). Deze aanzienlijke prijsverschillen zijn het gevolg van het grote verschil in overheidsfinanciering. Voor een gesubsidieerd kinderdagverblijf legt de overheid gemiddeld 10 223 euro per jaar per kind bij (een gesubsidieerde onthaalouder 5 362,33 euro). In de sector van de zelfstandige opvang past de overheid gemiddeld 500 euro per plaats en per jaar bij in een minicrèche indien ze voldoen aan een aantal voorwaarden (een zelfstandige onthaalouder krijgt alleen een startpremie en een verzekering, maar geen subsidie per plaats per jaar).
Die zelfstandige onthaalouders en de minicrèches verdienen daarom niet meer geld. De reden waarom ze meer moeten vragen aan de ouders is dat ze niet gesubsidieerd zijn door de overheid. Dus, om hun onkosten te kunnen dekken en het hoofd boven water te houden kan de zelfstandigensector niet anders dan de ouders een veel hogere prijs aan te rekenen. Een hogere fiscale aftrekbaarheid en eenzelfde fiscaal regime voor de hele kinderopvangsector zou de financiële leefbaarheid van de zelfstandige initiatieven aanzienlijk verbeteren en dus ook veel doeltreffender zijn.
Nele LIJNEN Guido DE PADT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 113 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :
« § 2. Het aftrekbare bedrag per oppasdag en per kind mag niet lager zijn dat 4 euro en niet hoger dan 20 euro. »
Art. 3
Deze wet treedt in werking vanaf aanslagjaar 2011.
20 juli 2010.
Nele LIJNEN Guido DE PADT. |