4-110 | 4-110 |
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Naar aanleiding van de tv-uitzending In Godsnaam op de VRT is er de jongste dagen wat commotie ontstaan omtrent een omstreden huwelijk tussen een Vlaamse vrouw en een Algerijnse man. Voor alle duidelijkheid betreft mijn vraag niet het eventuele schijnkarakter van dat huwelijk.
Gisteren verklaarden de betrokkenen in De Standaard dat ze op 23 november 2008 voor de islam zijn getrouwd en op 5 oktober 2009 voor de wet. De huwelijksinzegening, zoals de ceremonie in de Grondwet wordt genoemd, het religieuze huwelijk met andere woorden, ging dus bijna een jaar vooraf aan het burgerlijk huwelijk.
Ik heb die problematiek reeds in 2004, 2005 en 2006 aangekaart bij mevrouw Onkelinx, de voorgangster van de huidige minister van Justitie, zonder ooit een duidelijk antwoord te krijgen.
Artikel 21 van de Grondwet bepaalt dat het burgerlijk huwelijk altijd aan de huwelijksinzegening moet voorafgaan, behoudens uitzonderingen geregeld door de wet. Artikel 267 van het Strafwetboek stelt bovendien: `Iedere bedienaar van een eredienst die een huwelijk inzegent vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk, wordt gestraft met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank. (...) Pleegt de bedienaar opnieuw een misdrijf van dezelfde soort, dan kan hij bovendien worden veroordeeld tot gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden.' Het Hof van Cassatie stelde in een arrest van 26 december 1876 dat het verbod over te gaan tot inzegening van een huwelijk vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk van toepassing is op `elk soort religieus huwelijk'. Blijkbaar is destijds daarover al een vraag gerezen. Daarover bestaat sinds dit arrest geen twijfel meer.
Naast vele andere gevallen toont ook dit geval aan dat bij de moslims in dit land - en misschien niet alleen bij hen - het blijkbaar de gewoonte is om eerst religieus te huwen en daarna pas of zelfs helemaal niet voor de wet.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Mijnheer Van Hauthem, u mag dit ene geval niet veralgemenen!
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dat doe ik niet. Uit mijn vragen blijkt echter dat er totaal geen controle is op de toepassing van deze Grondwets- en wetsbepaling, op de overtreding waarvan nochtans een straf staat.
In 2005 zei de toenmalige minister van Justitie dat ze ter zake een veel proactiever beleid wenste dan tot dan toe het geval was en kondigde ze aan dat ze de procureurs-generaal de opdracht zou geven haar in dat verband voorstellen te doen, zowel op het niveau van de ordediensten, de parketten als de hoven en rechtbanken. Veel meer hebben we er daarna niet meer over gehoord.
Van de huidige minister van Justitie had ik dan ook graag vernomen hoe de overheid de toepassing van deze Grondwets- en wetsbepaling controleert?
Hoe zit het met het proactiever beleid waarover de voorgangster van de minister het in 2005 had? Wat is er in dat verband sindsdien gerealiseerd?
Hoeveel overtredingen van die Grondwets- en wetsbepaling zijn er sinds 2005 vastgesteld?
Heeft de minister de problematiek al besproken met de vertegenwoordiging van de erediensten in dit land? Zo ja, wat was het resultaat daarvan?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Over de juridische situatie zijn wij het eens. Volgens de wet, de rechtsleer of de rechtspraak is geen twijfel mogelijk. Huwelijken die voor een priester worden ingezegend, hebben geen enkel juridisch bestaansrecht in het Belgisch recht. Het doet deugd hiervoor nog eens naar De Page te verwijzen.
Overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van de Grondwet moet het burgerlijk huwelijk steeds voorafgaan aan de inzegening van het huwelijk, behoudens door de wet bepaalde uitzonderingen. Iedere bedienaar van een eredienst die een huwelijk inzegent voor de voltrekking van het burgerlijk huwelijk, wordt gestraft met een geldboete van vijftig tot vijfhonderd frank. Pleegt de bedienaar opnieuw een misdrijf van dezelfde soort, dan kan hij bovendien worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden.
De Belgische of buitenlandse religieuze autoriteiten hebben in België geen enkele bevoegdheid tot het voltrekken van een officieel wettig huwelijk, zelfs indien de gehuwden volgens hun personele statuten een wettig religieus huwelijk kunnen aangaan. Het kan zijn dat er welbepaalde gevallen zijn waarbij de bedienaar van een eredienst niet op de hoogte is van dergelijk verbod, maar dit is zeker geen excuus.
Mijn diensten zijn niet op de hoogte van eventuele verkeerde informatie die de religieuze overheden of de FOD Justitie aan bedienaars van de eredienst zouden hebben gegeven. Ze hebben er ook geen weet van dat de religieuze autoriteiten de bepaling in artikel 21 van de Grondwet niet zouden kennen.
Vooral de centrale organen van de eredienst zijn verplicht hun bedienaars daarop te wijzen. Ik wil dit punt nog eens zeer duidelijk maken voor alle centrale organen van de diverse eredienst en hen daar schriftelijk op wijzen.
De beslissing tot gerechtelijke vervolging in dergelijk geval, is een beslissing van het parket die genomen wordt krachtens het principe van de mogelijkheid tot vervolging, op basis van de gegevens waarover het beschikt en afhankelijk van de prioriteiten van het strafrechtelijk beleid.
Ik heb cijfers opgevraagd, maar heb er geen gekregen. Is het omdat er geen vervolgingen zijn, of omdat men nog geen volledig onderzoek heeft kunnen verrichten? In elk geval heb ik geen indicaties over vervolgingen, noch over een dossier dat tot een veroordeling heeft geleid. Indien ik daar informatie over krijg, zal ik ze meedelen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand zal het echtpaar hooguit kunnen wijzen op artikel 21 van de Grondwet en op het feit dat het burgerlijk huwelijk in principe het religieuze huwelijk voorafgaat. Indien de ambtenaar geconfronteerd wordt met een welbepaald geval, kan hij eveneens het parket informeren met het oog op een eventueel gerechtelijke vervolging.
Voor zover mijn diensten hiervan kennis hebben, gaat het slechts om enkele geïsoleerde gevallen en niet om een gewoonte. Indien blijkt dat het aantal inbreuken toeneemt, zal ik niet twijfelen om de parketten en de ambtenaren van de burgerlijke stand de nodige instructies te geven om die praktijk stop te zetten.
De regering zou ook eens moeten nadenken over een verplichte opleiding in België voor alle bedienaars van erkende erediensten.
Er zijn geen indicaties dat in Belgische moskeeën op grootschalige wijze bewuste inbreuken op artikel 21 van de Grondwet worden georganiseerd. Toch zijn er wel individuele gevallen van moskeeën, imams en religieuze leidinggevenden bekend die ter zake de islamitische regelgeving boven de seculiere laten primeren. Het betreft hier gebedshuizen en personen die islamitisch-extremistische denkbeelden onderhouden, hoofdzakelijk van salafistische strekking. Moslimextremisten, inzonderheid salafisten, zijn principieel tegen het naleven van niet-islamitische wetten en regelgeving gekant. De huwelijksproblematiek is bij uitstek een terrein waarop deze religieus-ideologische ingesteldheid kan worden geconcretiseerd, aangezien de islamitische en de westerse conceptie ervan op enkele essentiële punten verschillend zijn, bijvoorbeeld op het vlak van polygamie, een gegeven dat in salafistische kringen bewust in stand wordt gehouden.
Clandestiene huwelijken bieden ook aan illegaal in het land verblijvende moslims de kans zich in de echt te verbinden.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - De minister spreekt zichzelf een beetje tegen. Hij zegt ervan uit te gaan dat de bedienaars van de erediensten de Grondwet en de wetsbepalingen kennen. Op het einde van zijn antwoord pleit hij echter voor een opleiding van de bedienaars van alle erediensten om die bepalingen ingang te doen vinden. Tussendoor merkt hij ook op dat er gevallen bekend zijn van moskeeën waar die praktijken wel worden toegepast omdat het concept van het westerse huwelijk niet strookt met een bepaalde opvatting, in dit geval de islam, maar dat hij de cijfers niet kent.
Er zijn een aantal gevallen van polygamie bekend, waarbij mensen eerst voor de wet huwen en daarna nog meerdere religieuze huwelijken sluiten. Waarschijnlijk bestaan er daarover ook geen cijfers.
Ik stel alleen vast dat men stilaan aan het afwijken is van onze westerse wetgeving ter zake. Ik heb in 2004 die zaak in zijn algemeenheid aangekaart. De minister van Justitie antwoordde toen dat een proactief beleid nodig was en dat ze daarover richtlijnen aan de procureurs-generaal zou geven. Nu geeft de minister toe dat er geen richtlijnen bestaan. Ik vind dat vrij verontrustend. Tenzij de minister ervan uitgaat dat dit Grondwetsartikel in een volgende regeerperiode moet worden geschrapt. Als het echter niet wordt geschrapt, moet het wel worden toegepast. Precies dat artikel ging ervan uit dat de kerk onderschikt is aan de staat. Als dat een fundamentele reden voor dat Grondwetsartikel was, moeten we die regel bewaken en hem niet overlaten aan de tendensen die nu in onze samenleving opduiken.