4-101 | 4-101 |
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Een goed jaar geleden stelde ik aan de voorganger van de minister de vraag waarom er na zes jaar nog altijd geen maatregelen zijn getroffen om uitvoering te geven aan de functionele tweetaligheid van de managers van de FOD's.
In het kader van de Copernicushervorming werd in juni 2002 artikel 43ter in de taalwet in bestuurszaken ingevoegd. Dat artikel bepaalt in paragraaf 7 onder meer dat managers, op straffe van beëindiging van het mandaat, uiterlijk zes maanden na hun aanstelling hun functionele tweetaligheid moeten bewijzen. Paragraaf 7 treedt echter pas in werking met de uitvaardiging van een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad. Dat koninklijk besluit is er evenwel nooit gekomen.
Omdat er daardoor een juridisch vacuüm dreigde te ontstaan, werd op 16 mei 2003 een koninklijk besluit uitgevaardigd waarbij de oude regeling van de tweetalige adjuncten tijdelijk weer werd ingevoerd. Die tijdelijke maatregel zou gelden tot 31 december 2004. Tegen dan moest het koninklijk besluit worden uitgevaardigd dat concrete invulling zou geven aan het begrip functionele taalkennis. Ook dienden alle FOD's de tijd te hebben om zelf een koninklijk besluit of op zijn minst een ontwerp op te stellen om de functies aan te wijzen zodat de eenheid van de rechtspraak zou verzekerd zijn. Een ontwerp van koninklijk besluit was in mei 2003 in dat verband al klaar en was toen al voor advies naar de Vaste Commissie voor Taaltoezicht verzonden.
Desalniettemin kregen we een jaar geleden, toen we de voorganger van de minister daarover ondervroegen, te horen dat het algemene koninklijk besluit nog altijd niet was uitgevaardigd en dat de tijdelijke overgangsmaatregel intussen al voor de zesde maal was verlengd. Het enige wat de minister daar toen op kon zeggen was dat hij over de problematiek voorstellen aan een interkabinettenwerkgroep had voorgelegd.
Nochtans gaat het over een ernstige aangelegenheid. Artikel 108 van de Grondwet stelt dat de Koning de verordeningen maakt en de besluiten neemt die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen. Precies dat laatste doet de regering nu al bijna acht jaar aan een stuk, door te weigeren de nodige maatregelen te nemen opdat paragraaf 7 van artikel 43ter van kracht zou worden.
Intussen is het opnieuw een jaar geleden dat ik de bevoegde minister over de kwestie ondervroeg, maar we staan nog altijd even ver, met andere woorden nergens. Bij koninklijk besluit van 1 oktober 2009 werd immers voor de achtste maal een overgangsmaatregel genomen om de inwerkingtreding van genoemd onderdeel van de taalwet uit te stellen tot 30 juni 2010.
Wat is de stand van zaken in het dossier? Welk overleg heeft er inmiddels plaatsgegrepen en wat waren daarvan de resultaten?
Wat zijn de knelpunten? Die moeten na zovele jaren toch bekend zijn!
Welke initiatieven neemt de minister om het probleem op korte termijn tot een goed einde te brengen? Wanneer mogen we een definitieve oplossing verwachten?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - Ik lees het antwoord van de minister.
Ziehier een stand van zaken. Begin 2008 heb ik een ontwerp van koninklijk besluit overgelegd aan een interkabinettenwerkgroep. Ik wenste de fameuze paragraaf 7 van artikel 43ter van de taalwetten in werking te laten treden om minstens twee redenen. Ten eerste ben ik ervan overtuigd dat de managers rechtstreeks moeten kunnen communiceren met hun medewerkers in de taal van die medewerkers. Ten tweede ga ik ervan uit dat een wet die aangenomen is door de vertegenwoordigers van het volk, dient te worden uitgevoerd.
Tot op heden kon echter geen akkoord worden bereikt tussen de vertegenwoordigers van de verschillende kabinetten. Tot mijn spijt, maar de feiten zijn wat ze zijn en ik wil hierover open zijn tegenover het parlement - dat is dus de mening van een minister, maar nog niet van de hele regering.
De knelpunten zijn de volgende. Bij evaluaties of statutaire procedures is het gerechtvaardigd te eisen dat de hiërarchische meerdere alle vereiste nuances kan aanbrengen in de mondelinge communicatie. De federale overheid doet hiervoor al lang een beroep op wettelijk tweetaligen, die beschikken over het vereiste taalbrevet.
Artikel 43ter van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken wijkt van die algemene regel af. De wetgever is ervan uitgegaan dat de managers de evaluatie alleen kunnen uitvoeren, zonder tweetalig adjunct.
Op het ogenblik zijn er 18 Nederlandstalige en 14 Franstalige managers die een brevet van wettelijke tweetaligheid hebben, op een totaal van respectievelijk 103 en 78 managers. In percentages is dat 17,4% voor de Nederlandstaligen en 17,9% voor de Franstaligen. Indien we alle managers in rekening nemen die een of andere vorm van taalbrevet hebben, maar niet de kwalificatie van wettelijk adjunct, komen we tot 26 Nederlandstalige en 17 Franstalige managers. Dat komt neer op respectievelijk 25,2% en 21,7%.
In de praktijk stellen we vast dat de meeste managers zonder problemen functioneren in beide talen. De directiecomités, de vergaderingen, de seminaries verlopen systematisch in beide talen.
De meeste managers voeren dagelijks gesprekken met hun medewerkers in de taal van die medewerkers.
De vraag dient evenwel te worden gesteld of dat communicatieniveau voldoende ruimte laat voor nuances, hetgeen noodzakelijk is voor evaluaties en statutaire procedures.
Een mogelijke oplossing kan erin bestaan om een onderscheid te maken tussen het bekwaam zijn om te communiceren en de formele evaluatie. Voor de formele evaluatie zal altijd het echte tweetaligheidsbrevet noodzakelijk zijn, terwijl een wetswijziging het kunnen communiceren met de medewerkers zou kunnen scheiden van de formele evaluatie. Met een wet kan daaraan een eigen invulling worden gegeven.
Ik neem wel degelijk initiatieven. De voorbije maanden is de regering erin geslaagd om het dossier van de taalproeven tot een goed einde te brengen, enkele maanden na het vernietigingsarrest.
Misschien moeten we de moed hebben om de wet betreffende de functionele tweetaligheid te herzien. Ik heb de indruk dat er een consensus bestaat over het belang van een echte functionele tweetaligheid van elk manager. Moeten we daarvoor het hoogste niveau van tweetaligheid beogen? Iedereen is het er vandaag over eens dat de managers zich rechtstreeks tot de personeelsleden van beide taalrollen moeten kunnen richten. Iedereen ziet dat het in de praktijk ook gebeurt, maar niet altijd op een niveau van taalbeheersing dat een medewerker mag verwachten bij een evaluatie of een statutaire procedure, zoals een tuchtprocedure.
Ik zal dus een nieuwe poging ondernemen en een wetsontwerp tot wijziging van de taalwetten aan een interkabinettenwerkgroep overleggen. Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben niet van plan de vereisten op het vlak van de effectieve functionele tweetaligheid af te zwakken. Indien er echter een consensus kan worden gevonden over een onderscheid tussen de bekwaamheid om te communiceren en de formele evaluatie, vind ik dat zinvol.
De komende weken wil ik dat verder onderzoeken. Een precieze timing kan ik vandaag niet meedelen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik dank de minister voor het open en uitgebreide antwoord. Tegelijkertijd vind ik het hallucinant. De minister vindt dat wetten moeten worden uitgevoerd. Dat zou er nog aan ontbreken! De minister heeft een ontwerp van koninklijk besluit voorgelegd aan een interkabinettenwerkgroep, die daar al jaren op zit te broeden, maar er niet uit raakt. Als ik het goed heb moet niet de interkabinettenwerkgroep de wet uitvoeren, maar wel de minister die zegt dat ook te willen doen!
De knelpunten zijn intussen bekend. De wet van 2002 heeft als resultaat dat er nu 25,2% van de Nederlandstalige managers voldoen aan de vereisten. Aan Franstalige kant is dat 21,7%. Dat zijn bedroevende cijfers.
Helemaal hallucinant is dat de minister toegeeft dat de interkabinettengroep er niet uit raakt en dan maar voorstelt een nieuw wetsontwerp aan de interkabinettengroep voor te leggen dat vervolgens bij het parlement kan worden ingediend!