4-82

4-82

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 2 JUILLET 2009 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Pol Van Den Driessche au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l'interprétation de la notion de l'âge légal de la pension donnée par la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre» (nº 4-1001)

M. le président. - M. Olivier Chastel, secrétaire d'État aux Affaires étrangères, chargé de la Préparation de la Présidence européenne, adjoint au ministre des Affaires étrangères, répondra.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - De wet-Verwilghen van 20 juli 2007 voerde enkele nieuwe bepalingen in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten in. Een van de wijzigingen bestond erin dat aan de verzekerde de mogelijkheid werd geboden om een collectieve polis op individuele basis verder te zetten. Het wetsontwerp van 11 december 2008, dat ondertussen reeds door de plenaire vergadering van Kamer en Senaat werd goedgekeurd, vervangt het criterium `collectieve verzekering' door `beroepsgebonden verzekering'.

Artikel 138bis, punt 10 van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten, door de wet-Verwilghen ingevoerd, regelt de minimale waarborg van de op individuele basis voortgezette polis. Een van deze waarborgen betreft de leeftijd tot wanneer de individueel voortgezette polis geldt. Artikel 138bis, punt10, §1, derde lid, in fine bepaalt het volgende: `De individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering, die de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voortzet, geldt tot de pensioengerechtigde leeftijd of tot een jongere leeftijd, wanneer deze de normale leeftijd is waarop de verzekerde zijn beroepswerkzaamheid volledig en definitief stopzet.'

In de verzekeringsector bestaat er echter veel onduidelijkheid en bijgevolg rechtsonzekerheid rond de interpretatie van het begrip `pensioengerechtigde leeftijd'. De voorbereidende werkzaamheden en de rechtsleer bieden hier geen soelaas. Daarom kreeg ik van de minister graag een antwoord op volgende vragen.

Wat moeten we begrijpen onder het begrip `pensioengerechtigde leeftijd'? Hoe moet het begrip worden geïnterpreteerd in het kader van een individuele pensioentoezegging gekoppeld aan een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, die normaal tot de leeftijd van 60 jaar loopt? Wat is het lot van de arbeidsongeschiktheidsverzekering? Is het adagium `accessorium sequitur principale' hier van toepassing? Met andere woorden, kan de arbeidsongeschiktheidsverzekering nooit langer lopen dan de hoofdverzekering, zijnde de individuele pensioentoezegging? Wat als de verzekerde op 58 jaar beslist om uit de collectieve verzekering te stappen en deze op individuele basis voort te zetten? Loopt de aanvullende dekking dan tot 65 jaar of blijft de individuele duurtijd van het hoofdcontract tot 60 jaar de einddatum?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van collega Reynders.

Bij gebrek aan een nadere omschrijving van het begrip `pensioengerechtigde leeftijd' in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten dient dit begrip te worden geïnterpreteerd in het licht van de toepasselijke pensioenwetgeving.

Het is duidelijk dat in het aangehaalde voorbeeld de wettelijke bepalingen niet volstaan om een antwoord te geven. Meer bepaald dienen ook de termen van de individuele pensioentoezegging te worden nagegaan. Wanneer de individuele pensioentoezegging de verzekerde de mogelijkheid geeft zelf te beslissen om op 58 jaar uit de beroepsgebonden verzekering te stappen en deze op individuele basis voort te zetten, dan lijkt het mij normaal dat diezelfde pensioentoezegging ook het lot regelt van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, uiteraard met eerbiediging van het wettelijke voorschrift. Aangezien het wettelijke voorschrift enige speelruimte toelaat, kunnen de partijen hierop in hun overeenkomst inspelen.