4-64 | 4-64 |
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Volgens de media heeft de Raad van State zopas een arrest geveld waardoor de artikelen 8 en 9, §1, van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken worden vernietigd. Die bepalingen hebben betrekking op de taalexamens die de Brusselse plaatselijke ambtenaren moeten afleggen over hun geschreven kennis van de tweede taal en, voor zover ze omgang hebben met het publiek, ook over hun mondelinge taalkennis.
Samengevat komt het erop neer dat men de taalexamens te moeilijk vindt, omdat ze worden opgesteld op het niveau van de bestuursfunctie en niet op het niveau van de feitelijk uitgeoefende functie. Daaruit zou kunnen voortvloeien dat moet worden overgestapt naar het criterium functionele tweetaligheid.
De minister zal het arrest wellicht in detail kunnen toelichten, want ik beschik niet over de tekst ervan en hij staat ook nog niet op de website van de Raad van State.
Op dezelfde dag heeft de minister via een persbericht meegedeeld dat hij en zijn voorgangster, mevrouw Vervotte, hierop al hadden geanticipeerd en ermee bezig waren het bewuste koninklijk besluit aan te passen aan de kritiek van de Raad van State.
Zoals de minister zijn we ten zeerste bezorgd over de toepassing van de taalwetgeving in Brussel en doen wij onze hoed af voor de snelheid waarmee de regering op dit arrest van de Raad van State reageert en zegt regelgevend te zullen optreden.
Dat staat in schril contrast met de reactie van overheden op andere arresten van de Raad van State, die ook over de toepassing van de taalwetgeving in Brussel gaan, zoals de vele arresten over de zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoorden, die keer op keer vernietigd werden. Ook hier was de Raad van State vernietigend, zij het in eerste instantie voor de Brusselse toezichthoudende overheid. In die arresten bevestigde de Raad van State onder meer dat alle personeelsleden die een taalexamen dienen af te leggen, slechts in dienst kunnen komen nadat zij voor dit examen geslaagd zijn. De Raad van State bevestigde ook dat de Brusselse toezichthoudende overheid haar vernietigingsbevoegdheid niet facultatief kan toepassen - zoals zij nu doet - maar verplicht is om elke onwettige benoeming te vernietigen.
Ondanks die arresten van de Raad van State stellen wij uit de rapporten van de vicegouverneur nog altijd vast dat er in de Brusselse plaatselijke besturen jaarlijks nog vele honderden benoemingen blijven gebeuren die in strijd zijn met de taalwet in bestuurszaken.
Wij weten wel dat het toezicht op de plaatselijke besturen een gewestbevoegdheid is, maar wij weten evengoed dat het de federale overheid is die de volle wetgevende bevoegdheid heeft over deze aangelegenheid en die bijgevolg perfect in staat is om het toezichtsmechanisme te wijzigen, zodat ook déze arresten van de Raad van State eindelijk uitvoering kunnen krijgen. Ongeveer alle Vlaamse partijen in Brussel vragen al jaren om het toezichtsmechanisme om te keren.
In tegenstelling tot de belofte om regelgevend op te treden na het recente arrest blijft de federale regering al bijna zes jaar werkloos toekijken hoe die andere arresten van de Raad van State worden genegeerd en hoe de taalwetgeving in Brussel op deze vlakken nog altijd op grote schaal wordt overtreden.
Daarom enkele vragen, waarvan ik verneem dat de tweede door de minister van Binnenlandse Zaken volgende week zal worden beantwoord.
Welk gevolg wordt gegeven aan het arrest van de Raad van State van februari 2009?
Overweegt de minister ook eindelijk eens werk te maken van de omkering van de toezichtregeling over de Brusselse plaatselijke besturen, waarbij de huidige toezichtregeling wordt omgekeerd in een goedkeuringstoezicht?
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik heb aandachtig geluisterd naar de vergelijking die de heer Van Hauthem maakt tussen het zeer recente arrest van de Raad van State in verband met een koninklijk besluit dat de taalproeven organiseert, en de arresten van de Raad van State over het taalhoffelijkheidsakkoord. Ik wist niet dat die laatste arresten ter sprake zouden komen, maar ik zal er toch een paar woorden over zeggen.
Laten we het er wel over eens zijn dat het omkeren van de toezichtregeling niets te maken heeft met een koninklijk besluit, maar wel met een wet.
Eerst een woord uitleg bij de precieze toedracht van het arrest van de Raad van State betreffende het koninklijk besluit over de omkeren van de toezichtregeling. Ik zal er als minister van Institutionele Hervormingen nog enkele overwegingen aan toevoegen.
Deze vraag maakt het mogelijk een aantal misverstanden, die vooral in de Franstalige pers te lezen waren en die in de vraag worden overgenomen, weg te werken. Het betreft vooral de bewering dat de examens te moeilijk zijn. De Raad van State doet vele uitspraken, maar zeker niet over het feit dat de examens te moeilijk zijn. De Raad heeft artikel 9, §1, van het koninklijk besluit dat de taalproeven regelt en ook de passage over de schriftelijke proef in artikel 8 vernietigd.
Artikel 9, §1, heeft betrekking op twee soorten proeven: de proef voldoende mondelinge kennis bestemd voor functies of betrekkingen van niveau 1 en de proef over de elementaire mondelinge kennis bestemd voor functies en betrekkingen van de niveaus 2+, 2, 3 en 4. Er is vandaag dus niet langer een reglementaire basis om het bewijs van voldoende of elementaire kennis uit te reiken dat vereist is om benoemd te worden binnen een plaatselijke of gewestelijke dienst gevestigd in Brussel-Hoofdstad in een functie of betrekking waarvan de titularis omgang heeft met het publiek.
Wat artikel 8 betreft, heeft de Raad van State enkel de schriftelijke proef vernietigd. In de praktijk is 99% van de proeven voor artikel 8 echter computergestuurd. We bekijken daarom nu wat de gevolgen van de vernietiging zijn.
Ik herhaal dat het arrest zich niet uitspreekt over de moeilijkheidsgraad van de proeven. Er moeten wel conclusies worden getrokken uit het feit dat het arrest stelt dat het niet mogelijk is om bij koninklijk besluit een onderscheid te maken inzake moeilijkheidsgraad van de vereiste taalkennis volgens niveaus of graden. Conform de wet kan men wel degelijk een onderscheid maken, maar dan op basis van de aard van de functie. De Raad van State zegt dus niet dat het toetsen van de taalkennis, op grond van de huidige wetgeving, voor bijvoorbeeld een verpleegster in een urgentiedienst niet op een andere manier kan gebeuren dan voor een documentalist. De Raad zegt wel dat het maken van dat onderscheid louter op basis van de graad van een ambtenaar een onvoldoende wettelijke grondslag heeft.
Mijn voorgangster en ikzelf waren en zijn bezig een koninklijk besluit voor te bereiden dat rekening houdt met dat beginsel van gezond verstand, namelijk het aanpassen van de examens aan datgene waarvoor die ambtenaar de taalkennis nodig heeft.
Ik wil dit arrest aangrijpen om de taalexamens relatief grondig aan te passen. Ik hoop nog voor de paasvakantie een ontwerp bij de Ministerraad in te dienen, niet om examens gemakkelijker te maken, niet omdat die examens vandaag te moeilijk zouden zijn, maar om ervoor te zorgen dat er een correct onderscheid wordt gemaakt op basis van een koninklijk besluit dat de wet respecteert en rekening houdt met de manier waarop de Raad van State die interpreteert.
De noodzaak om de taalwetgeving op een correcte manier af te dwingen in de realiteit is iets heel anders dan de manier waarop de examens worden georganiseerd. Ik kan alleen maar bevestigen wat de heer Van Hauthem zelf ook weet. Dit is een oud probleem dat het onderwerp is van de gesprekken die noodzakelijk zijn om in ons land een aantal conclusies te trekken met betrekking tot de richting waarin men wil gaan. Op een bepaald ogenblik was het een van de punten van de dialoog. Vandaag is dit gesprek voorlopig onderbroken, maar we zullen er ongetwijfeld later nog op moeten terugkomen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb in mijn vraag het onderscheid gemaakt tussen de twee zaken, maar ik heb ze toch wel even met mekaar verbonden om te zien wat de politieke reactie is. Ik weet ook wel dat de minister, wanneer hij het koninklijk besluit zal herzien, de wettelijke basis niet zal veranderen, want die blijft uiteraard dezelfde. Ik heb mij misschien verkeerd uitgedrukt wanneer ik zei dat de Raad van State de examens te moeilijk vond, het ging er eigenlijk om dat ze misschien niet waren aangepast aan de functie waarvoor men kandideerde.
Op basis van het arrest zal de minister regelgevend optreden via een koninklijk besluit. Ik stel vast dat wij voor de andere arresten, over de taalhoffelijkheidsakkoorden, al lang vragende partij zijn voor een regelgevend optreden via een wetswijziging. Dat gebeurt echter niet; men laat in Brussel een onwettige toestand voortduren.
De minister weet ook dat wij de manier waarop het toezicht daarop wordt uitgeoefend, willen omdraaien zodat een schorsing definitief wordt, tenzij men ze effectief teniet doet. Dat laatste zou in het voordeel van de Vlamingen zijn, terwijl het nu omgekeerd is. Nu gebeuren er, ondanks die arresten van de Raad van State, nog altijd honderden onwettige benoemingen.
De minister zegt dat dit ook in de dialoog aan bod is gekomen. Kan hij mij zeggen wat daarop de reactie was van de andere kant?
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - De heer Van Hauthem zegt dat ik ten gevolge van het arrest een koninklijk besluit zal aanpassen. Dat is niet juist. Er werd al werk gemaakt van die aanpassing. Zelfs als de Raad van State deze vernietiging niet had uitgesproken, zou ik ongetwijfeld in eenzelfde stellig tempo hebben voortgedaan met de aanpassing, die mijn voorgangster al had aangevat.
Wat de dialoog betreft, kan ik bevestigen dat het een zeer kort gesprek was.