4-1211/1

4-1211/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

10 MAART 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne en de heren Philippe Mahoux en Christophe Collignon)


TOELICHTING


Na de bespreking in de Senaat van de wetsvoorstellen tot invoering van het sluiten der deuren in familiezaken, [respectievelijk ingediend door Christine Defraigne (4-295/1, en tijdens de vorige zittingsperiode onder het nummer 3-1466/1) en Philippe Mahoux en Christophe Collignon (stuk 4-560/1)]S, hebben de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie elk een advies over deze aangelegenheid uitgebracht. Het onderhavige wetsvoorstel maakt een synthese van deze twee wetsvoorstellen die hetzelfde doel hebben, en houdt rekening met de opmerkingen en suggesties van de Raden.

In eerste instantie stellen de indieners vast dat de Raad van State in zijn advies nr. 44.203/2 van 2 juni 2008 (1) besluit dat het sluiten der deuren in familiezaken toegestaan is in het licht van artikel 148, eerste lid, van de Grondwet, van artikel 6, § 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en van artikel 14, § 1, derde zin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De Raad oordeelt immers dat, hoewel de openbaarheid van de terechtzittingen verantwoord is om de rechtzoekende te beschermen tegen een geheime rechtspraak die aan het toezicht van het publiek ontsnapt, om een billijk proces te waarborgen, of nog om het vertrouwen van de burgers in de hoven en rechtbanken te helpen behouden, « de wetgever een hele categorie van zaken kan onttrekken aan het toepassingsgebied van deze algemene regel wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de goede zeden, de openbare orde of 's lands veiligheid, of om de belangen van minderjarigen en het privéleven van de partijen te beschermen » (2) .

De Raad van State gaat er net als de indieners van het wetsvoorstel van uit dat het recht op een openbaar proces afgewogen moet worden tegen een ander even fundamenteel recht, het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, dat gewaarborgd wordt door artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en in bepaalde omstandigheden, het recht op menselijke waardigheid dat gewaarborgd wordt door artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.

Nu het vaststaat dat het sluiten der deuren in familiezaken wettelijk toegestaan is, moet men bepalen voor welke specifieke procedures het wenselijk is. Daarvoor verwijzen de indieners van het wetsvoorstel onder meer naar het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, die van oordeel is « dat de openbaarheid van de terechtzitting de regel is en moet blijven », maar ook « dat de behandeling met gesloten deuren, als uitzondering, gerechtvaardigd is voor bepaalde familierechtelijke procedures en in het bijzonder voor familiale geschillen over het ouderlijk gezag, de huisvesting en het persoonlijk contact met de grootouders » (3) .

Het doel van dit wetsvoorstel is tweevoudig.

Enerzijds wordt het sluiten der deuren waar nodig uitgebreid tot de familiezaken. Anderzijds wordt, zoals de Raad van State voorstelt, de verwijzing naar de gezamenlijke procedures waarop behandeling met gesloten deuren van toepassing is, in haar geheel opgenomen in artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek en worden de bijzondere bepalingen ter zake opgeheven (4) .

Dit zal zorgen voor een uniformisering en een betere leesbaarheid van het toepassingsgebied van het sluiten der deuren in familiezaken.

Wat het toepassingsgebied rationae materiae van het sluiten der deuren betreft, breiden de indieners het uit tot de aangelegenheden die de Hoge Raad voor de Justitie specifiek aangeeft, met name de « familiale geschillen over het ouderlijk gezag, de huisvesting en het persoonlijk contact met de grootouders ».

Het sluiten der deuren in deze procedures die dikwijls conflictueus zijn, biedt een betere bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken partijen en hun kinderen. Vele zaken die tijdens de pleidooien uiteengezet worden om de rechter over de toestand in te lichten zijn immers van intieme, private aard, en die zaken openbaar maken biedt geen enkele meerwaarde. Een ander voordeel is dat de partijen en getuigen zich openlijk kunnen uitspreken over zeer persoonlijke aangelegenheden zonder te moeten vrezen voor nieuwsgierigheid of commentaar van het publiek. Ook de Hoge Raad voor de Justitie redeneert in die zin : de behandeling met gesloten deuren « zal bevorderlijk zijn voor een serener verloop van het debat, en de conflicten zullen worden geregeld en op een meer menselijke wijze worden benaderd. Het zal bevorderlijk zijn voor rechterlijke beslissingen die beter worden aanvaard door de partijen ».

Bovendien hebben beslissingen in familiale aangelegenheden alleen gevolgen voor het privé-leven van de partijen, en niet voor derden. Dit is een bijkomende reden om de elementen die tot deze beslissing geleid hebben, niet in het openbaar te bespreken.

Daarnaast is het in procedures betreffende het ouderlijk gezag en de huisvesting niet logisch dat zij alleen met gesloten deuren plaatsvinden wanneer het om gehuwde koppels gaat. Sinds de nieuwe wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding vinden de zittingen ter zake in raadkamer plaats (artikel 1255 van het Gerechtelijk Wetboek). Via deze recente wijziging heeft de wetgever ervoor willen zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van de partijen werd geëerbiedigd en dat zij zich vrij konden uitspreken over hun geschillen van persoonlijke aard.

Er is dus geen reden om andere regels toe te passen voor burgerlijke zittingen betreffende de bewaring van kinderen van niet-gehuwde koppels voor de jeugdrechtbank dan voor ouders die voor diezelfde rechtbank vechten om de bewaring van een kind na een echtscheiding. Het is een kwestie van samenhang.

Ten slotte herinneren wij eraan dat dit soort aangelegenheden in andere Europese landen niet in openbare terechtzitting behandeld wordt.

Om al deze redenen lijkt het volkomen gerechtvaardigd om de procedures betreffende het ouderlijk gezag (artikelen 374 en 387bis van het Burgerlijk Wetboek) en de persoonlijke betrekkingen met een grootouder (artikelen 375bis van het Burgerlijk Wetboek) in raadkamer te laten plaatsvinden.

Hetzelfde geldt voor de de verzoeken betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht, bedoeld in hoofdstuk XIIbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.

De indieners van het wetsvoorstel wensen echter een stap verder te gaan en ook geschillen betreffende de uitkeringen tot levensonderhoud met gesloten deuren te laten behandelen. Deze aangelegenheden zijn immers nauw met elkaar verbonden. Het bedrag van de uitkering is helaas vaak waar het om draait in een conflict betreffende ouderlijk gezag en huisvesting. Om alle hierboven uiteengezette redenen moeten de debatten hierover ook in alle discretie kunnen plaatsvinden. Het wetsvoorstel breidt het sluiten der deuren dan ook uit tot hoofdstuk XII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.

Eveneens met het oog op de samenhang breiden de indieners het sluiten der deuren uit tot het kort geding betreffende de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen (artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek).

Voor een betere leesbaarheid van de procedures waarop het sluiten der deuren wordt toegepast, vullen de indieners artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de openbaarheid van de zittingen vastlegt, aan met een tweede lid dat voorziet in de verwijzing naar de gezamenlijke procedures waarop behandeling met gesloten deuren van toepassing is. Tezelfdertijd worden, zoals de Raad van State voorstelt, de bijzondere bepalingen die het sluiten der deuren in deze aangelegenheden instellen, opgeheven.

Zoals de Hoge Raad voor de Justitie voorstelt, moet de terechtzitting met gesloten deuren aanpasbaar zijn. Er moet een zekere soepelheid ingebouwd worden, in het bijzonder, zoals hieronder wordt uitgelegd, wat de personen die de zittingen mogen bijwonen betreft, zodat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van elke zaak. Dat is een essentiële voorwaarde voor een rechtvaardig en menselijk gerecht.

De rechter, een partij of het Openbaar ministerie kan vragen om de openbaarheid weer in te stellen voor het geheel of een deel — pleidooien, horen van de partijen, verslagen — van de procedure. Het is de rechter die, naar gelang van de omstandigheden van de zaak, daarover zal beslissen. Daarbij moet hij zijn keuze met redenen omkleden. Maar hij behoudt de mogelijkheid om de terechtzitting weer openbaar te maken. Het evenredigheidsbeginsel waarop de Raad van State aandringt, wordt dus nageleefd (5) .

Bovendien kan de rechter dank zij de manier waarop het wetsvoorstel is geformuleerd, beslissen om de toegang tot de terechtzittingen te verbieden voor het publiek, en toe te staan voor de naasten van de partijen of hun kinderen. De aanwezigheid van sommige personen, zoals bijvoorbeeld de nieuwe partner van een lid van het koppel dat strijdt voor het hoederecht over de kinderen, kan leiden tot een beter inzicht in en dus begrip van de situatie die aanleiding geeft tot het conflict. Zo kan ook de best mogelijke oplossing worden gevonden.

In artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek zullen de volgende procedures samengevoegd worden :

1. Procedures waarvoor reeds voorzien is in het sluiten der deuren :

— adoptie (hoofdstuk VIIIbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek), waarvoor artikel 1231/1 van het Gerechtelijk Wetboek reeds in het sluiten der deuren voorziet;

— voogdij over minderjarigen (hoofdstuk IX van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek), waarvoor de artikelen 1235 en 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek reeds in het sluiten der deuren voorzien;

— onbekwaamverklaring (hoofdstuk X van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek), waarvoor artikel 1249 van het Gerechtelijk Wetboek reeds in het sluiten der deuren voorziet;

— vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogensstelsel (hoofdstuk Xbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek), waarvoor artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek reeds in het sluiten der deuren voorziet;

— echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen (hoofdstuk XI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek), waarvoor artikel 1255, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek reeds in het sluiten der deuren voorziet.

‏2. Procedures die de Hoge Raad voor de Justitie specifiek vermeldt :

— ouderlijk gezag en huisvesting (artikelen 374 en 387bis van het Burgerlijk Wetboek);

— recht op persoonlijke betrekkingen met een grootouder (artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek);

— verzoeken betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht (hoofdstuk XIIbis van Boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek).

3. Procedures betreffende de uitkeringen tot levensonderhoud (hoofdstuk XII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek).

4. Procedures in kort geding betreffende de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen (artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek).

Christine DEFRAIGNE.
Philippe MAHOUX.
Christophe COLLIGNON.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met twee leden, luidend als volgt :

« In afwijking van het eerste lid vinden de pleidooien en verslagen betreffende de procedures in eerste aanleg en in beroep, bedoeld in artikel 1280 en in de hoofdstukken VIIIbis, IX, X, Xbis, XI, XII en XIIbis van boek IV van het vierde deel van dit Wetboek, alsook de procedures bedoeld in de artikelen 374, 375bis en 387bis van het Burgerlijk Wetboek, in raadkamer plaats.

Ofwel ambtshalve, ofwel op vraag van het openbaar ministerie of een van de partijen, kan de rechter echter, bij met redenen omklede beslissing, het sluiten der deuren aanpassen, dan wel de openbaarheid van de terechtzittingen herstellen. ».

Art. 3

Artikel 1231-1 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 4

In artikel 1235, eerste lid, 1º van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « in raadkamer » geschrapt.

Art. 5

In artikel 1236bis van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « in raadkamer » geschrapt;

2º in paragraaf 4, eerste lid, wordt de tweede zin geschrapt.

Art. 6

Artikel 1249, eerste zin, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « De partijen worden opgeroepen bij gerechtsbrief. ».

Art. 7

In artikel 1253quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976, wordt punt a) vervangen als volgt :

« a) poogt de rechter de partijen te verzoenen; ».

Art. 8

In artikel 1255, § 6, van hetzelfde Wetboek, wordt het tweede lid opgeheven.

3 maart 2009.

Christine DEFRAIGNE.
Philippe MAHOUX.
Christophe COLLIGNON.

(1) Stuk Senaat 4-295/2.

(2) Advies Raad van State, op. cit ., punt 7.3.

(3) Advies over de zittingen met gesloten deuren in familiezaken, goedgekeurd door de algemene Vergadering van 5 november 2008.

(4) Advies van de Raad van State, op. cit., bijzonder opmerking nr. 2.

(5) Advies van de Raad van State, op. cit., punt 8.