4-1192/1

4-1192/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

23 FEBRUARI 2009


Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    1. Het doel van het ontwerp

    Het ontwerp beoogt de instemming van de Federale Kamers met het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, dat door de Internationale Maritieme Organisatie werd aangenomen op 2 mei 1996 (« Limitation of Liability for Maritime Claims », afgekort LLMC-Verdrag van 1976 en LLMC-Protocol van 1996).

    2. Het LLMC-Verdrag van 1976

    Het LLMC-Verdrag van 1976 bepaalt dat scheepseigenaars, hulpverleners, hun aangestelden en hun verzekeraars, hun aansprakelijkheid kunnen beperken voor de in het Verdrag bepaalde vorderingen, het stelt de grenzen van de aansprakelijkheid vast en regelt de vereffening van de vorderingen.

    Het LLMC-Verdrag van 1976 bepaalt tevens dat de eigenaar daartoe een beperkingfonds kan vestigen, bestemd voor de vorderingen die voor beperking van aansprakelijkheid in aanmerking komen.

    België is partij bij het LLMC-Verdrag van 1976 sinds 1 oktober 1989.

    3. De wijzigingen aan het LLMC-Verdrag van 1976 door het LLMC-Protocol van 1996

    3.1. Rekening houdend met de aanneming van het Internationaal Verdrag van 1989 inzake hulpverlening, opgemaakt in Londen op 28 april 1989, worden de vorderingen gegrond op artikel 14 van dat verdrag uitgesloten van beperking van aansprakelijkheid (artikel 3 van het LLMC-Protocol van 1996).

    3.2. De aansprakelijkheidsgrenzen worden verhoogd (artikel 3, 4 en 5 van het LLMC-Protocol van 1996), rekening houdend met de evolutie van de kostprijzen sinds de aanneming van het LLMC-Verdrag van 1976.

    Vorderingen ter zake van dood of lichamelijk letsel

    Tonnenmaat van het schip (ton) LLMC-Verdrag van 1976 (rekeneenheden) LLMC-Protocol van 1996 (rekeneenheden)
    0-500 333 000 2 miljoen
    501-2 000 + 500/ton
    2 001-3 000 + 500/ton + 800/ton
    3 001-30 000 + 333/ton
    30 001-70 000 + 250/ton + 600/ton
    Meer dan 70 000 + 167/ton + 400/ton

    Vorderingen ter zake van dood of lichamelijk letsel van passagiers van schepen

    LLMC-Verdrag van 1976 (rekeneenheden) LLMC-Protocol van 1996 (rekeneenheden)
    46 666 rekeneenheden vermenigvuldigd met het aantal passagiers, dat het schip gerechtigd is te vervoeren volgens zijn veiligheidscertificaat, zonder evenwel het bedrag van 25 miljoen rekeneenheden te overschrijden 175 000 rekeneenheden vermenigvuldigd met het aantal passagiers, dat het schip gerechtigd is te vervoeren volgens zijn veiligheidscertificaat (de globale beperking van het totale bedrag van de schadeloosstelling is opgeheven)

    Andere vorderingen

    Tonnenmaat van het schip (ton) LLMC-Verdrag van 1976 (rekeneenheden) LLMC-Protocol van 1996 (rekeneenheden)
    0-500 167 000 1 miljoen
    501-2 000 + 167/ton
    2 001-3 000 + 400/ton
    3 001-30 000
    30 001-70 000 + 125/ton + 300/ton
    Meer dan 70 000 + 83/ton + 200/ton

    De rekeneenheid is het bijzonder trekkingsrecht zoals dit is vastgesteld door het Internationale Monetaire Fonds.

    Onder tonnage van een schip wordt verstaan de bruto tonnenmaat berekend overeenkomstig de voorschriften voor meting bepaald in het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen.

    3.3. Wat betreft de aansprakelijkheidsgrens voor vorderingen ter zake van dood of lichamelijk letsel van passagiers van een schip voorziet het LLMC-Protocol van 1996 in de mogelijkheid om in de nationale regelgeving het aansprakelijkheidssysteem te regelen op voorwaarde dat de aansprakelijkheidsgrens niet lager ligt dan de in het LLMC-Protocol van 1996 bepaalde grens (artikel 6 van het LLMC-Protocol van 1996).

    3.4. Rekening houdend met de aanneming van het Internationaal Verdrag van 1996 inzake de aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (HNS-Verdrag), gedaan te Londen op 3 mei 1996, kunnen staten een voorbehoud maken om de vorderingen die onder dat Verdrag vallen uit te sluiten (artikel 7 van het LLMC-Protocol van 1996).

    Een dergelijk voorbehoud kan gemaakt worden op het ogenblik van de toetreding tot het HNS-Verdrag.

    3.5. Er wordt een vereenvoudigde procedure ingevoerd voor de wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen, zonder dat daartoe een diplomatieke conferentie moet worden bijeengeroepen voor een herziening van het LLMC-verdrag.

    4. De inwerkingtreding van het LLMC-Protocol van 1996

    Het Protocol van 1996 is in werking getreden op 13 mei 2004 nadat de voorwaarde van ratificatie door tien landen vervuld was.

    5. De bevoegdheid van de overheden met betrekking tot de aangelegenheden geregeld door het LLMC-Protocol van 1976

    De aangelegenheden die worden geregeld door het LLMC-Protocol van 1996 behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid.

    Het burgerrechtelijke aansprakelijkheidsrecht en in het bijzonder de burgerrechtelijke aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek) behoren, als onderdeel van het burgerlijk recht en overeenkomstig artikel 35 van de Grondwet, tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid. Hetzelfde kan worden gezegd van de objectieve aansprakelijkheid bepaald in artikel 1384, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voorts is de federale overheid overeenkomstig artikel 6, § 1, VI, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen alleen bevoegd voor « het handelsrecht en het vennootschapsrecht ». De aansprakelijkheids-regelingen van de scheepseigenaars, opgenomen in Boek II van het Wetboek van Koophandel behoren dan ook tot de bevoegdheid van de federale overheid. Ten slotte behoort de reglementering op het verkeer en vervoer, krachtens artikel 6, § 4, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, tot de bevoegdheid van de federale overheid.

    De in het LLMC-Protocol van 1996 vervatte regeling bevat verder geen specifiek bepalingen die een nauwe band vertonen met aangelegenheden die niet tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.

    6. De effecten van de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1966

    De instemming met het LLMC-Protocol van 1996 en de toetreding tot het protocol maken deel uit van een omvattende aanpak waarbij een volledige en evenwichtige wettelijke regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid in geval van ongevallen met schepen wordt tot stand gebracht, in overeenstemming met alle toepasselijke internationale verdragen.

    Scheepvaartongevallen kunnen soms omvangrijke schade veroorzaken tengevolge van daarmee gepaard gaande verontreiniging van het milieu en hoge kosten met zich meebrengen voor preventieve en opruimingsmaatregelen. In het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) werden daarom op wereldwijd vlak een aantal internationale verdragen aangenomen. Aansluitend bij de algemene regeling van de beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaars omvatten de betrokken verdragen de volgende luiken :

    — de olieverontreiniging afkomstig van olietankers;

    — de verontreiniging door gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoerd door schepen;

    — de verontreiniging door bunkerolie;

    — de scheepswrakken die een gevaar betekenen voor de navigatie en het milieu.

    Naast de verdragen met betrekking tot verontreiniging van het milieu die met scheepvaartongevallen gepaard kan gaan is er ook een verdrag met betrekking tot schade die voortvloeit uit de dood of het letsel van passagiers die over zee worden vervoerd of uit verlies of beschadiging van het reisgoed.

    De betrokken verdragen bieden een snelle en doeltreffende vergoeding van de schade en van de kosten verbonden met verontreiniging van het milieu of de preventie van verontreiniging en schade opgelopen door passagiers, tengevolge van scheepvaartongevallen. Het gehele desbetreffende aansprakelijkheidssysteem, aangenomen in het kader van de IMO, zorgt voor een evenwichtige spreiding van de aansprakelijkheid over de verschillende belanghebbende actoren van de scheepvaart, door middel van objectieve en beperkte aansprakelijkheid van de scheepseigenaars, aangevuld met de tussenkomst van daartoe opgerichte fondsen waartoe de ladingbelanghebbenden bijdragen. Het is afgestemd op de economische specificiteit van de sectoren van de scheepvaart en de maritieme verzekering en het komt tegemoet aan het wereldwijde karakter van de scheepvaart die gebaat is bij een wereldwijd toepasselijk en uniform wettelijk regime.

    Het LLMC-Verdrag, zoals gewijzigd door het desbetreffende Protocol van 1996, draagt bij tot een doeltreffend evenwicht tussen de belangen van diegenen die schade lijden en van de scheepseigenaars en redders.

    De verhoging van de aansprakelijkheidsgrenzen en de vereenvoudigde amenderingsprocedure dragen bij tot de vrijwaring van de doeltreffende werking van het aansprakelijkheidsregime.

    Het LLMC-Verdrag zoals gewijzigd door het desbetreffende protocol van 1996 heeft een belangrijke functie bij de toepassing van andere aansprakelijkheidsverdragen. Het gaat om :

    — het Verdrag van Athene van 1974 betreffende het vervoer van passagiers en hun reisgoed over zee, zoals gewijzigd door desbetreffende Protocol van 2002,

    — het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie (Bunkerolie-Verdrag),

    — het International Verdrag van Nairobi van 2007 inzake de verwijdering van wrakken (Verdrag van Nairobi).

    De toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 zal een gunstig effect hebben op de reputatie van de Belgische vlag. De ratificatie van het Protocol van 1996 is wel nog niet opgenomen bij de parameters van de vlaggenstaatperformantietabellen die door de internationale belangengroepen van de scheepseigenaars zoals Intercargo, BIMCO, de International Chamber of Shipping en Intertanko worden gepubliceerd, maar ze wordt wel reeds aanbevolen in de richtlijnen bij die vlaggenstaatperformantietabellen.

    Zodra de ratificatie van het LLMC-Protocol van 1996 effectief zal opgenomen zijn bij de criteria in die tabellen zal de toetreding tot het Protocol van 1996 bijdragen tot een goede score van België in de vlaggenstaatperformantie-tabellen. Deze score beïnvloedt de reputatie van de Belgische vlag. Bij een goede score zijn de reders vlugger geneigd hun schepen onder Belgische vlag te brengen met het oog op het verbeteren van hun concurrentiepositie ten aanzien van de bevrachters. De kwaliteitsbeoordeling door de bevrachters is immers grotendeels gesteund op voormelde score. Om de concurrentiepositie te vrijwaren voor het groeiend aantal schepen dat de Belgische vlag wenst te voeren ten gevolge van het gunstige fiscaal regime dat nu in België bestaat, dringen een instemming met het Protocol van 1996 en ratificatie ervan zich op.

    De mate waarin België de verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie heeft geratificeerd, heeft een invloed op de mogelijke impact van België op het beleid van deze organisatie.

    De toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 past ten slotte ook in het beleid van de Europese Unie ter bevordering van de toetreding door de lidstaten van de bovenvermelde verdragen inzake maritieme aansprakelijkheid van de Internationale Maritieme Organisatie.

    7. De opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976

    Overeenkomstig artikel 9 van het LLMC-Protocol van 1996 worden het LLMC-Verdrag van 1976 en het LLMC-Protocol van 1996 samen als een zelfstandige akte beschouwd, onderscheiden van het LLMC-Verdrag van 1976 alleen.

    Indien België het LLMC-Verdrag van 1976 niet zou opzeggen dan zou de toepassing van het LLMC-Protocol van 1996 in sommige gevallen kunnen worden uitgesloten in relatie met Staten die enkel partij zijn bij het LLMC-verdrag van 1976 (artikel 9, paragraaf 3, van het LLMC-protocol van 1996). Daardoor zouden de beperkingfondsen die zouden worden gevestigd in een andere staat, onder het regime van het LLMC-verdrag van 1976 en aldus ook de daarmee verbonden aansprakelijkheidsgrenzen, in België tegenstelbaar blijven.

    De resolutie inzake de beperking van de aansprakelijkheid, aangenomen als bijlage bij het Bunkerolie-Verdrag van 2001, beveelt de opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 bij de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 aan.

    Het verdient dan ook aanbeveling dat België het LLMC-Verdrag van 1976 opzegt. Daarbij dient er over gewaakt te worden dat de opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 zoveel als mogelijk gecoördineerd wordt met de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996. De opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een jaar te rekenen van de datum van neerlegging van de akte of zoveel later als in de akte is vermeld, terwijl de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 in werking treedt negentig dagen na de datum waarop de instemming tot uiting wordt gebracht.

    8. Budgettaire weerslag

    De instemming met het LLMC-Protocol van 1996 en de ratificatie ervan hebben geen budgettaire weerslag.

    9. Artikelsgewijze bespreking

    Artikel 1

    Artikel 1 behoeft geen commentaar.

    Artikel 2

    Artikel 2 heeft tot doel om gevolg te verlenen aan het LLMC-Protocol van 1996.

    Artikel 3

    Artikel 3 heeft tot doel om op expliciete wijze gevolg te verlenen aan de wijzigingen van de aansprakelijkheidsgrenzen die aangenomen worden door middel van de vereenvoudigde amenderingprocedure, vastgesteld in artikel 8 van het LLMC-Protocol van 1996. Hierdoor wordt de internrechtelijke toepasselijkheid van het verdrag afgestemd op de regels met betrekking tot de aanneming en de inwerkingtreding van de wijzigingen van de aansprakelijkheidsgrenzen. Het gaat om een amenderingprocedure met stilzwijgende instemming.

    De eerste minister,

    Herman VAN ROMPUY.

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister,

    Etienne SCHOUPPE.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze eerste minister, van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze eerste minister, Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996, zal volkomen gevolg hebben.

    Art. 3

    De wijzigingen van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd door het daarop betrekking hebbende Protocol van 1996, die met toepassing van artikel 8 van het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen worden, zonder dat België zich tegen de aanneming ervan verzet, zullen volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 19 februari 2009.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De eerste minister,

    Herman VAN ROMPUY.

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister,

    Etienne SCHOUPPE.


    (VERTALING)

    PROTOCOL

    van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen.

    DE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL,

    OVERWEGENDE dat het wenselijk is het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 19 november 1976, te wijzigen, teneinde te voorzien in een verhoogde vergoeding en teneinde een vereenvoudigde procedure tot stand te brengen voor de aanpassing van de bedragen van de beperking,

    ZIJN overeengekomen als volgt :

    Artikel 1

    Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder :

    1. « Verdrag » : het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen,

    2. « Organisatie » : de Internationale Maritieme Organisatie,

    3. « Secretaris-generaal » : de Secretaris-generaal van de Organisatie.

    Artikel 2

    Artikel 3, a van het Verdrag wordt vervangen als volgt :

    « a. vorderingen uit hoofde van hulpverlening, met inbegrip van, indien van toepassing, vorderingen voor een speciale vergoeding krachtens artikel 14 van het Internationaal Verdrag van 1989 inzake hulpverlening, zoals gewijzigd, of wegens bijdrage in averij-grosse; »

    Artikel 3

    Artikel 6, eerste lid van het Verdrag wordt vervangen als volgt :

    « 1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor vorderingen andere dan deze vermeld in artikel 7, die voortkomen uit een zelfde voorval, worden als volgt berekend :

    a. met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of persoonlijk letsel,

    i. 2 miljoen rekeneenheden voor een schip met een tonnage van niet meer dan 2 000 ton,

    ii. voor een schip met een grotere tonnage, het volgend bedrag opgeteld bij het bedrag genoemd onder i :

    per ton tussen 2 001 en 30 000 ton, 800 rekeneenheden;

    per ton tussen 30 001 en 70 000 ton, 600 rekeneenheden; en

    per ton boven 70 000 ton, 400 rekeneenheden,

    b. met betrekking tot alle andere vorderingen,

    i. 1 miljoen rekeneenheden voor een schip met een tonnage van niet meer dan 2 000 ton,

    ii. voor een schip met een hogere tonnage, het volgend bedrag opgeteld bij het bedrag genoemd onder i :

    per ton tussen 2 001 en 30 000 ton, 400 rekeneenheden;

    per ton tussen 30 001 en 70 000 ton, 300 rekeneenheden; en

    per ton boven 70 000 ton, 200 rekeneenheden. »

    Artikel 4

    Artikel 7, eerste lid van het Verdrag wordt vervangen als volgt :

    « 1. Met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit een zelfde voorval ter zake van dood of persoonlijk letsel van passagiers van een schip, bedraagt de aansprakelijkheidsgrens van de scheepseigenaar 175 000 rekeneenheden vermenigvuldigd met het aantal passagiers dat het schip overeenkomstig zijn veiligheidscertificaat gerechtigd is te vervoeren. »

    Artikel 5

    Artikel 8, tweede lid van het Verdrag wordt vervangen als volgt :

    « 2. Niettemin kunnen de Staten die geen lid zijn van het Internationale Monetaire Fonds en wier wetgeving de toepassing van de bepalingen van het eerste lid niet toestaat, op het tijdstip van de ondertekening zonder voorbehoud inzake bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, dan wel op enig tijdstip nadien verklaren dat de in dit Verdrag bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen die op hun grondgebied van toepassing zijn, als volgt worden vastgelegd :

    a. met betrekking tot artikel 6, eerste lid, a, op een bedrag van :

    i. 30 miljoen monetaire eenheden voor een schip met een tonnage van niet meer dan 2 000 ton;

    ii. voor een schip met een groter tonnage, het volgende bedrag opgeteld bij het bedrag genoemd onder i :

    per ton tussen 2 001 en 30 000 ton, 12 000 monetaire eenheden;

    per ton tussen 30 001 en 70 000 ton, 9 000 monetaire eenheden; en

    per ton boven 70 000 ton, 6 000 monetaire eenheden; en

    b. met betrekking tot artikel 6, eerste lid, b, op een bedrag van :

    i. 15 miljoen monetaire eenheden voor een schip met een tonnage van minder dan 2 000 ton;

    ii. voor een schip met een groter tonnage, het volgende bedrag geteld bij het bedrag genoemd onder i :

    per ton tussen 2 001 en 30 000 ton, 6 000 monetaire eenheden;

    per ton tussen 30 001 en 70 000 ton, 4 500 monetaire eenheden; en

    per ton boven 70 000 ton, 3 000 monetaire eenheden; en

    c. met betrekking tot artikel 7, eerste lid, op een bedrag van 2 625 000 monetaire eenheden vermenigvuldigd met het aantal passagiers dat het schip volgens zijn veiligheidscertificaat gerechtigd is te vervoeren.

    Het tweede en derde lid van artikel 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen onder a en b van dit lid. »

    Artikel 6

    De volgende tekst wordt als lid 3bis in artikel 15 van dit Verdrag ingevoegd :

    « 3bis. Niettegenstaande de in het eerste lid van artikel 7 voorgeschreven aansprakelijkheidsgrens, kan een Staat die Partij is aan de hand van specifieke bepalingen van de nationale wetgeving het aansprakelijkheidssysteem regelen dat wordt toegepast bij vorderingen ter zake van dood of persoonlijk letsel bij passagiers van een schip, op voorwaarde dat de aansprakelijkheidsgrens niet lager ligt dan datgene wat is voorgeschreven in het eerste lid van artikel 7. Een Staat die Partij is en die gebruik maakt van de optie voorzien in dit lid stelt de Secretaris-generaal in kennis van de aangenomen aansprakelijkheidsgrenzen, dan wel van het feit dat er geen beperkingen zijn. »

    Artikel 7

    Artikel 18, eerste lid van het Verdrag wordt vervangen als volgt :

    « 1. Elke Staat kan, op het tijdstip van de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op enig tijdstip daarna zich het recht voorbehouden :

    a) om de toepassing van de bepalingen onder d) en e) van paragraaf 1 van artikel 2 uit te sluiten;

    b) om vorderingen voor schade uit te sluiten die vallen binnen de betekenis van het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang van het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen of van enig hierbij behorend amendement of protocol.

    Andere voorbehouden ten aanzien van de wezenlijke bepalingen van dit Verdrag zijn niet toegestaan. »

    Artikel 8. Wijziging van de grenzen

    1. Op verzoek van ten minste de helft, en in elk geval ten minste zes van de Staten die Partij zijn bij dit Protocol, wordt elk voorstel tot wijziging van de in artikel 6, eerste lid, in artikel 7, eerste lid en in artikel 8, tweede lid van het Verdrag, bedoelde grenzen, zoals gewijzigd door dit Protocol, door de Secretaris-generaal toegezonden aan alle Leden van de Organisatie en aan alle Verdragsluitende Staten.

    2. Elke zoals hierboven aangegeven voorgestelde en toegezonden wijziging wordt voorgelegd aan de Juridische Commissie van de Organisatie (de Juridische Commissie), opdat deze de wijziging ten minste zes maanden na de datum van toezending ter overweging neemt.

    3. Alle Verdragsluitende Staten bij het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol, ongeacht of deze Staten Lid van de Organisatie zijn, zijn gerechtigd deel te nemen aan de werkzaamheden van de Juridische Commissie ter overweging en aanneming van wijzigingen.

    4. Wijzigingen worden aangenomen met een twee derde meerderheid van de Verdragsluitende Staten bij het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen in de Juridische Commissie, uitgebreid overeenkomstig het derde lid, op voorwaarde dat ten minste de helft van de Verdragsluitende Staten bij het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol, aanwezig is op het tijdstip van de stemming.

    5. Wanneer de Juridische Commissie zich over een voorstel tot wijziging van de grenzen uitspreekt, houdt zij rekening met de ervaring opgedaan bij voorvallen en, in het bijzonder, met het bedrag van de daaruit voortvloeiende schade, wijzigingen in geldwaarden en de gevolgen van de voorgestelde wijziging op de verzekeringskosten.

    6. a. Geen enkele wijziging van de grenzen mag overeenkomstig dit artikel worden overwogen binnen een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop dit Protocol voor ondertekening werd opengesteld, en evenmin binnen vijf jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding van een voorgaande wijziging krachtens dit artikel.

    b. Geen enkele grens mag zodanig worden verhoogd dat deze een bedrag overschrijdt dat overeenkomt met een in het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol vastgestelde grens, verhoogd met 6 % aan samengestelde interest per jaar vanaf de datum waarop dit Protocol voor ondertekening werd opengesteld.

    c. Geen enkele grens mag zodanig worden verhoogd dat deze een bedrag overschrijdt dat overeenkomt met het drievoudige van de grens vervat in het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol, vermenigvuldigd met drie.

    7. Elke wijziging aangenomen overeenkomstig het vierde lid wordt door de Organisatie ter kennis gebracht aan alle Verdragsluitende Staten. De wijziging wordt geacht te zijn aanvaard na het verstrijken van een periode van achttien maanden na de datum van kennisgeving, tenzij binnen deze periode ten minste een vierde van de Staten die Verdragsluitende Staten waren op het tijdstip van de aanneming van de wijziging de Secretaris-generaal ervan in kennis hebben gesteld dat zij de wijziging niet aanvaarden, in welk geval de wijziging is verworpen en deze niet van kracht wordt.

    8. Een wijziging die geacht wordt te zijn aanvaard overeenkomstig het zevende lid, treedt in werking achttien maanden na aanvaarding ervan.

    9. Alle Verdragsluitende Staten zijn gebonden door de wijziging, tenzij zij ten minste zes maanden voordat de wijziging in werking treedt, dit Protocol opzeggen overeenkomstig de bepalingen van het eerste en tweede lid van artikel 12. Deze opzegging wordt van kracht wanneer de wijziging in werking treedt.

    10. Wanneer een wijziging is aangenomen, maar de periode van achttien maanden voor de aanvaarding ervan nog niet is verstreken, is elke Staat die gedurende deze periode een Verdragsluitende Staat wordt, door de wijziging gebonden indien deze in werking treedt. Een Staat die na deze periode een Verdragsluitende Staat wordt, is gebonden door elke wijziging die overeenkomstig het zevende lid is aanvaard. In de gevallen bedoeld in dit lid wordt een Staat gebonden door een wijziging wanneer deze wijziging in werking treedt, of wanneer dit Protocol voor die Staat in werking treedt, indien deze datum later valt.

    Artikel 9

    1. Het Verdrag en dit Protocol worden tussen de Partijen bij dit Protocol samen als één enkele akte beschouwd en geïnterpreteerd.

    2. Een Staat die Partij is bij dit Protocol maar die geen Partij is bij het Verdrag, is gebonden door de bepalingen van het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol tegenover andere Staten die Partij zijn bij dit Protocol, maar is niet gebonden door de bepalingen van het Verdrag tegenover Staten die enkel partij zijn bij het Verdrag.

    3. Het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol is enkel van toepassing op vorderingen voortvloeiende uit voorvallen die plaats hebben na de inwerkingtreding van dit Protocol, voor elke Staat.

    4. Geen enkele bepaling van dit Protocol doet afbreuk aan de verplichtingen van een Staat die partij is bij zowel het Verdrag als bij dit Protocol met betrekking tot een Staat die een partij is bij het Verdrag, maar die geen partij is bij dit Protocol.

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 10. Ondertekening, ratificatie, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

    1. Dit Protocol staat open op de zetel van de Organisatie voor ondertekening voor alle Staten van 1 oktober 1996 tot en met 30 september 1997.

    Elke Staat kan zijn instemming om gebonden te zijn door dit Protocol, kenbaar maken door :

    a. ondertekening zonder voorbehoud ten aanzien van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of

    b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of

    c. toetreding.

    3. Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door neerlegging van een daartoe strekkende akte bij de Secretaris-generaal.

    4. Elke akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die wordt neergelegd na de inwerkingtreding van een wijziging van het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol wordt geacht van toepassing te zijn op het als zodanig gewijzigde Verdrag, zoals gewijzigd door een dergelijke wijziging.

    Artikel 11. Inwerkingtreding

    1. Dit Protocol treedt in werking negentig dagen na de datum waarop tien Staten hun instemming tot uitdrukking hebben gebracht om door dit Protocol gebonden te zijn.

    2. Voor elke Staat die zijn instemming om door dit Protocol gebonden te zijn tot uitdrukking heeft gebracht nadat is voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid inzake inwerkingtreding, treedt dit Protocol in werking negentig dagen na de datum waarop deze instemming tot uitdrukking werd gebracht.

    Artikel 12. Opzegging

    1. Dit Protocol kan door elke Staat die Partij is, te allen tijde worden opgezegd vanaf de datum waarop het voor die Staat die partij in werking is getreden.

    2. De opzegging geschiedt door de neerlegging van een akte van opzegging bij de Secretaris-generaal.

    3. De opzegging wordt van kracht twaalf maanden na de neerlegging van de akte van opzegging bij de Secretaris-generaal of na een langere termijn wanneer dit in die akte is bepaald.

    4. Tussen de Staten die Partij zijn bij dit Protocol wordt de opzegging van het Verdrag door een van deze Partijen in overeenstemming met artikel 19 van dit verdrag, in geen enkel geval geïnterpreteerd worden als een opzegging van het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol.

    Artikel 13. Herziening en wijziging

    1. De Organisatie kan een conferentie tot herziening of wijziging van dit Protocol bijeenroepen.

    2. De Organisatie roept een conferentie van de verdragsluitende Staten bij dit Protocol bijeen tot herziening of wijziging van het Protocol, op verzoek van ten minste een derde van de Verdragsluitende Partijen.

    Artikel 14. Depositaris

    1. Dit Protocol en alle ingevolge artikel 8 aanvaarde wijzigingen worden neergelegd bij de Secretaris-generaal.

    2. De Secretaris-generaal :

    a stelt alle Staten die dit Protocol hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden in kennis van :

    i. elke nieuwe ondertekening of elke neerlegging van een nieuwe akte en van de datum ervan;

    ii. elke verklaring en mededeling krachtens artikel 8, tweede lid van het Verdrag zoals gewijzigd door dit Protocol en artikel 8, vierde lid van het Verdrag;

    iii. de datum van inwerkingtreding van dit Protocol;

    iv. elk voorstel tot wijziging van de limieten die is gedaan overeenkomstig artikel 8, eerste lid;

    v. elke wijziging die is aangenomen overeenkomstig artikel 8, vierde lid;

    vi. elke wijziging die ingevolge artikel 8, zevende lid, worden geacht te zijn aanvaard, alsmede de datum waarop die wijziging in werking treedt overeenkomstig het achtste en negende lid van dit artikel;

    vii. de neerlegging van elke akte van opzegging van dit Protocol, samen met de datum van de neerlegging en de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

    b. zendt voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Protocol toe aan alle ondertekenende Staten en aan alle Staten die tot dit protocol toetreden.

    3. Zodra dit Protocol in werking treedt, zendt de Secretaris-generaal de tekst toe aan het Secretariaat van de Verenigde Naties ter registratie en publicatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.

    Artikel 15. Talen

    Dit Protocol is opgesteld in een enkel oorspronkelijk exemplaar in de Engelse, de Arabische, de Chinese, de Spaanse, de Franse en de Russische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

    GEDAAN te LONDEN, twee mei negentienhonderd zesennegentig.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996.

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996, zal volkomen gevolg hebben.

    Art. 3

    De wijzigingen van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd door het daarop betrekking hebbende Protocol van 1996, die met toepassing van artikel 8 van het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen worden, zonder dat België zich tegen de aanneming ervan verzet, zullen volkomen gevolg hebben.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 45.583/4 VAN 29 DECEMBER 2008


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 2 december 2008 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996 », heeft het volgende advies gegeven :

    Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit voorontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het indienen van een wetsontwerp bij het parlement.


    Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

    Wat deze drie punten betreft, geeft het voorontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

    1. Artikel 3 van het onderzochte voorontwerp bepaalt :

    « De wijzigingen van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd door het daarop betrekking hebbende Protocol van 1996, die met toepassing van artikel 8 van het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen worden, zonder dat België zich tegen de aanneming ervan verzet, zullen volkomen gevolg hebben. »

    Er kan worden aanvaard dat de kamers onder sommige voorwaarden voorafgaandelijk instemmen met de toekomstige wijzigingen aangebracht in een verdrag; wil een zodanige voorafgaande instemming bestaanbaar zijn met artikel 167, § 2, van de Grondwet, dan moeten de kamers nochtans de grenzen kennen waarbinnen die instemming wordt verleend. In het onderhavige geval is de werkingssfeer van de procedure van wijziging voorgeschreven bij artikel 8 van het Protocol waarmee het voorontwerp beoogt in te stemmen, voldoende afgebakend, zodat aan dit vereiste is voldaan.

    In die omstandigheden kunnen de wetgevende vergaderingen verzocht worden hun voorafgaande instemming te betuigen met deze toekomstige wijzigingen.

    De voorafgaande instemming met zulke wijzigingen, die uit artikel 3 van de ontworpen wet zou voortvloeien, houdt geen afwijking in van de verplichting voortvloeiend uit artikel 190 van de Grondwet en uit artikel 8 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, om die wijzigingen bekend te maken in het Belgisch Staatsblad opdat ze in het interne recht uitwerking kunnen hebben (1) .

    2. De memorie van toelichting stelt het volgende in verband met artikel 9 van het Protocol waarmee het voorontwerp beoogt in te stemmen :

    « 7. De opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976

    Overeenkomstig artikel 9 van het LLMC-Protocol van 1996 worden het LLMC-Verdrag van 1976 en het LLMC-Protocol van 1996 samen als een zelfstandige akte beschouwd, onderscheiden van het LLMC-Verdrag van 1976 alleen.

    Indien België het LLMC-Verdrag van 1976 niet zou opzeggen dan zou de toepassing van het LLMC-Protocol van 1996 in sommige gevallen kunnen worden uitgesloten in relatie met Staten die enkel partij zijn bij het LLMC-verdrag van 1976 (artikel 9, paragraaf 3 van het LLMC-protocol van 1996). Daardoor zouden de beperkingfondsen die zouden worden gevestigd in een andere staat, onder het regime van het LLMC-verdrag van 1976 en aldus ook de daarmee verbonden aansprakelijkheidsgrenzen, in België tegenstelbaar blijven.

    De resolutie inzake de beperking van de aansprakelijkheid, aangenomen als bijlage bij het Bunkerolie-Verdrag van 2001, beveelt de opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 bij de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 aan.

    Het verdient dan ook aanbeveling dat België het LLMC-Verdrag van 1976 opzegt. Daarbij dient er over gewaakt te worden dat de opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 zoveel als mogelijk gecoördineerd wordt met de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996. De opzegging van het LLMC-Verdrag van 1976 wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een jaar te rekenen van de datum van neerlegging van de akte of zoveel later als in de akte is vermeld, terwijl de toetreding tot het LLMC-Protocol van 1996 in werking treedt negentig dagen na de datum waarop de instemming tot uiting wordt gebracht. »

    Indien het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen zou worden opgezegd, zoals in de memorie van toelichting wordt aangekondigd :

    — moet worden onderzocht of er grond bestaat om voor de toepassing van het Protocol van 1996 opnieuw het voorbehoud te maken dat is geformuleerd in verband met artikel 2, lid 1, alinea's d) en e), van dit Verdrag (2) ;

    — moeten de bepalingen van intern recht waarin naar dit Verdrag wordt verwezen, dienovereenkomstig worden aangepast, daaronder begrepen de bepalingen van het Wetboek van Koophandel die zijn gewijzigd bij de wet van 11 april 1989, waarbij met dat Verdrag wordt ingestemd en voorzien wordt in de uitvoering ervan (3) .

    De kamer was samengesteld uit

    De heer Y. Kreins, kamervoorzitter, voorzitter,

    De heer Ph. Hanse, kamervoorzitter,

    Mevrouw M. Baguet, staatsraad,

    Mevrouw A. Weyembergh, assessor van de afdeling wetgeving,

    Mevrouw B. Vigneron, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Chauffoureaux, auditeur.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy, staatsraad.

    De griffier, De voorzitter,
    B. VIGNERON. Y. KREINS.

    (1) Zie onder meer advies 37.900/VR, op 25 januari 2005 verstrekt omtrent een voorontwerp van wet « houdende instemming met de wijzigingen aan de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor Satellietcommunicatie « INTELSAT », aangenomen te Washington op 17 november 2000 » (Gedr. Stuk Senaat, 2004-2005, nr. 1259/1), en advies 41.846/4, op 20 december 2006 verstrekt omtrent een voorontwerp, de latere wet van 7 juni 2007 houdende instemming met Resolutie 997, aangenomen door de Raad van de IOM tijdens zijn 421e vergadering op 24 november 1998, tot wijziging van het Statuut van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) (Gedr. Stuk Senaat, 2006-2007, nr. 2120/1).

    (2) Zie artikel 7 van het Protocol van 1996, dat artikel 18, lid 1, van het Verdrag van 1976 vervangt.

    (3) Wet van 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale Akten inzake de zeevaart (Belgisch Staatsblad van 6 oktober 1989).