4-1050/3 | 4-1050/3 |
17 DECEMBER 2008
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1607/1).
Het werd op 11 december 2008 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 87 stemmen tegen 54 stemmen. Het werd op 12 december 2007 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.
Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, die de artikelen 70 tot 183, 200 tot 211, 226 tot 246 en 249 tot 264, 277 en 278, kreeg toegewezen, de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 16 december 2008, in aanwezigheid van mevrouw Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, mevrouw Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk, mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, mevrouw Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden en de heer Magnette, minister van Klimaat en Energie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleidende uiteenzetting van mevrouw L. Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
a. Titel V — SOCIALE ZAKEN
De uitvoering van de beslissingen inzake de opmaak van de initiële begroting voor 2009, vraagt zoals steeds een aantal wetswijzigingen. Deze wetswijzigingen betreffen :
a) de nieuwe maatregelen inzake de strijd tegen de sociale fraude
b) de beloofde verhogingen van de sociale toeslag « éénoudergezinnen » en verhoogde kinderbijslag voor gehandicapte kinderen
c) de spreiding van de laatste twee weken van het facultatief postnataal bevallingsverlof
d) de aansluiting van het Toekomstfonds bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid
e) de alternatieve financiering
f) de aanvullende financiering van het non-profit akkoord 2005-2010.
De verschillende teksten werden opgemaakt in overleg met de bevoegde openbare instellingen van sociale zekerheid en de opmerkingen van de Raad van State werden gevolgd.
1. De strijd tegen de sociale fraude (artikelen 70 tot en met 95)
De regering wenst de strijd tegen de sociale fraude verder te zetten. In 2007 werd een bedrag van niet minder dan 80 miljoen euro ingevorderd. De tussentijdse resultaten tonen aan dat de controles gerealiseerd door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst in 2008 bijkomend 58 miljoen zullen opleveren.
Om de strijd tegen de sociale fraude te optimaliseren, zijn tevens nieuwe maatregelen nodig :
1) Ambtshalve regularisatie van zwart werk (artikelen 70 tot en met 73)
Wanneer de inspectie vaststelt dat een werkgever voor een werknemer geen onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, de zogenaamde Dimona-aangifte, heeft gedaan, dient de inspectie om deze werknemer te kunnen regulariseren een hele reeks handelingen te verrichten, namelijk :
— de identificatie van de werkgever of zelfs de creatie van de werkgever bij de Kruispuntbank van ondernemingen indien hij daarin nog niet bestaat
— de Dimona
— de Dmfa (driemaandelijkse multifunctionele aangifte)
— het in rekening brengen van de verschuldigde bedragen
— de verzending van de regularisatie naar de werkgever
— indien de bedragen niet worden betaald, de gerechtelijke invordering ervan.
De kosten van deze handelingen van de inspectie, Rijksdienst voor Sociale zekerheid, arbeidsauditoraat en advocaat bij gerechtelijke invordering, weegt helemaal niet op tegen het gemiddeld bedrag van een schuldvordering. De inspectie dient namelijk op heden verschillende dagen een observatie van de werknemer uit te voeren om te kunnen bewijzen dat de werknemer meer dan één dag niet-aangegeven arbeid verrichte.
Artikel 71 voegt dan ook in de wet van 27 juli 1969 een artikel 22quater in dat tot doel heeft om, in het belang van de financiering van de sociale zekerheid, werkgevers die een beroep hebben gedaan op zwart werk, een forfaitaire solidariteitsbijdrage te doen betalen. Deze solidariteitsbijdrage werd berekend op een forfaitaire basis gelijk aan het drievoud van de basisbijdragen die betaald worden op het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen met een geïndexeerd minimumbedrag van 2 500 euro.
Indien de werkgever de werknemer alsnog aangeeft voor meer dan één dag in het bedoeld kwartaal, worden de betaalde bijdragen verrekend. Tevens wordt in geval de werkgever de materiële onmogelijkheid om voltijdse prestaties bewijst voor het geheel of een deel van het bedoeld kwartaal, dit verrekend.
Artikel 72 heft vervolgens in ruil voor de solidariteitsbijdrage paragraaf 3 van artikel 35 van de wet van 27 juni 1969 op, die toch niet werd toegepast. Deze paragraaf voorzag in de veroordeling door de correctionele rechter ingeval van tot de betaling van de verschuldigde bijdragen, zonder dat ze minder dan 2 500 euro mochten bedragen.
2) verduidelijking en verlening in geval van fraude van de verjaringstermijnen (artikelen 74 tot en met 91)
In het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 kwamen de sociale partners overeen om de verjaringstermijn opgenomen in artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders in te korten van 5 jaar naar 3 jaar.
Deze inperking werd mogelijk geacht omdat een vereenvoudiging van het systeem van bijdrageverminderingen werd vooropgesteld, namelijk de structurele vermindering in combinatie met een doelgroepvermindering.
De wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg heeft dit interprofessioneel akkoord uitgevoerd.
Hierbij was het de bedoeling dat vanaf 1 januari 2009 de verjaringstermijn van drie jaar van toepassing zou zijn.
De wettekst noch de parlementaire voorbereiding zijn echter duidelijk genoeg waardoor verschillende interpretaties dreigen te ontstaan.
De artikelen 74 tot en met 91 realiseren deze noodzakelijke verduidelijkingen en dit voor de verschillende sectoren :
— schuldvorderingen van sociale zekerheidsbijdragen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden en van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
— beroepsziekten en arbeidsongevallen
— kinderbijslag
— jaarlijkse vakantie
Bovendien wordt de verjaring tot 7 jaar verlengd, wanneer de regularisaties van de Rijksdienst voortvloeien uit de vaststelling, bij de werkgever, van bedrieglijke handelingen of valse of opzettelijk onvolledige aangiften. Eenzelfde verlenging wordt doorgevoerd in fiscale zaken.
3) responsabilisering van de curatoren (artikelen 92 tot en met 94)
De curatoren worden geresponsabiliseerd. De Rijksdienst voor sociale zekerheid heeft voor hen namelijk een specifieke applicatie ontwikkeld die hen toe laat de driemaandelijkse aangiften op te maken. Op heden gebruiken niet allen deze informatica-applicatie en dient dit ter plaatse voor de sociale inspectie te gebeuren. De minister wenst deze sociale inspecteurs vrij te maken voor de strijd tegen de sociale fraude. Indien de curator de Dmfa niet zelf doet in de toekomst, zal deze hem aangerekend worden.
4) specifieke maatregelen inzake de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen (artikelen 95 tot en met 98)
De sociaal inspecteurs en controleurs van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering krijgen tevens de bevoegdheid om te controleren of de werkgever al dan niet de nodige sociale documenten heeft opgemaakt voor de gecontroleerde uitkeringsgerechtigde. Verder zullen zij in de toekomst hun eed afleggen ten overstaan van de administrateur-generaal van het RIZIV.
Gezien we niet alleen een stijging vaststellen in de invaliditeitscijfers, die voornamelijk te wijten is aan de verhoging van de pensioenleeftijd van de vrouwen, maar ook in de primaire arbeidsongeschiktheid, wordt aan de Koning de machtiging gegeven om de archivering van bescheiden en stukken door de verzekeringsinstellingen te regelen. Op heden beschikt het RIZIV enkel over een databank inzake de invaliditeitsgegevens. Eenzelfde databank zal worden aangemaakt betreffende de primaire arbeidsongeschiktheid om de cumul van ziekte-uitkering en andere uitkeringen of loon beter te kunnen nagaan.
2. De maatregelen inzake kinderbijslag
1) Het sociaal supplement voor de « éénoudergezinnen » (artikel 100)
Tijdens de begrotingscontrole 2008 besloot de Ministerraad om in het kader van de armoedebestrijding een maatregel inzake kinderbijslag te heffen, met de eenoudergezinnen als doelgroep.
Bij koninklijk besluit van 28 september 2008 tot wijziging van het bedrag van de bijslag bedoeld in artikel 41 van de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders werd het inkomensplafond van de sociale toeslag « eenoudergezinnen » verhoogd van 1 846,53 € naar 2 060,91 € en de sociale toeslag zelf van 21,22 € naar 42,46 € voor het eerste kind en van 21,22 € naar 26,32 € voor het tweede kind. De sociale toeslag « eenoudergezinnen » wordt zo gelijkgeschakeld aan de sociale toeslag « werklozen » wat tot gevolg heeft dat een werkloze alleenstaande ouder geen verlies van sociale toeslag meer lijdt bij werkhervatting zelfs na de reeds voorziene acht kwartalen.
De Raad van State had echter twijfels over de mogelijkheid dergelijke wijzigingen bij koninklijk besluit door te voeren. De regering heeft dan beslist de maatregel via koninklijk besluit te laten ingaan op 1 oktober 2008 en dit koninklijk besluit te bekrachtigen bij wet.
Om dit in de toekomst te vermijden, wordt de machtiging aan de Koning, bepaald in artikel 75, 1º van de gecoördineerde wetten, in artikel 109, uitgebreid naar de wijziging en aanvulling van de bedragen en voorwaarden. Op heden kunnen de bedragen vermeld in de artikelen 40, 41, 42bis, 47, 50bis, 50ter, 73bis en 73quater verhoogd worden.
2) Het moment van uitbetaling van aangepaste bedragen ingevolge een reglementaire of wettelijke beslissing (artikel 99)
Verder wordt er tevens voor gezorgd dat de aangepaste bedragen ingevolge een reglementaire of wettelijke beslissing met onmiddellijke ingang uitbetaald worden.
3) De veralgemening van de nieuwe wijze van berekening van de verhoogde kinderbijslag gehandicapte kinderen (artikelen 102 tot en met 104)
Ter herinnering, de uitvoeringsbesluiten van de programmawet van 31 december 2002 openden het recht in het nieuwe systeem in twee opeenvolgende etappes : het K.B. van 28 maart 2003 bepaalt de toekenningsvoorwaarden ten voordele van de kinderen die geboren zijn na 1/1/1996 en dat van 29 januari 2007 ten voordele van die geboren tussen 1/1/93 en 1/1/1996.
Het koninklijk besluit van 28 maart 2003 heeft het nieuwe stelsel opgestart en beperkte zich om praktische en budgettaire redenen voorlopig tot de kinderen die geboren zijn na 1/1/96.
Een in 2005 uitgevoerde hervorming leidde tot verbeteringen aan de toekenningscriteria van het nieuwe systeem.
In 2007 opende de tweede etappe van de uitbreiding het recht tot kinderen van de tweede leeftijdsklasse, de kinderen geboren tussen 1/1/93 en 1/1/1996.
Bij deze programmawet wordt de nieuwe evaluatieregeling in het raam van de bijkomende kinderbijslag voor kinderen met een handicap veralgemeend naar alle leeftijdscategorieën vanaf 1 mei 2009. Ter herinnering de drie pijlers van de nieuwe berekeningswijze zijn :
— de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind
— de impact op de activiteit en participatie van het kind
— de impact op de familiale omgeving van het kind
Eenzelfde veralgemening zal worden ingevoerd bij koninklijk besluit in het regime zelfstandigen.
4) Aanpassing aan het kadaster voor de kinderbijslag (artikelen 105 tot en met 108)
Bij de Programmawet van 20 juli 2006 werd beslist dat voor de publieke werkgevers die hun kinderbijslaggegevens niet geïntegreerd hadden in het kadaster van de kinderbijslag op 1 oktober 2008, vanaf die datum de RKW het beheer en de uitbetaling van de kinderbijslag zou verzekeren. Hetzelfde gold dus voor de centrale dienst der vaste uitgaven die het beheer (C.D.V.U.) en de uitbetaling van de kinderbijslag van een groot deel van de federale ambtenaren verzekert. Het C.D.V.U. heeft grotendeels de deadline gehaald en het behoud van deze taak wordt nu ook wettelijk verankerd.
Een aantal federale diensten bijvoorbeeld de FOD Justitie en de FOD Sociale Zekerheid, heeft echter gekozen voor de RKW als kinderbijslagkas daarom wordt RKW ambtshalve gemachtigd om de eventuele onverschuldigde betalingen terug te vorderen die betrekking hebben op een periode voor de overname. De gerecupereerde bedragen zullen gestort worden aan de Schatkist of het Globaal beheer voor de sociale zekerheid naargelang de oorsprong van de onverschuldigde betalingen.
3. De spreiding van de laatste twee weken van het facultatief postnataal bevallingsverlof (artikelen 110 tot en met 113)
Ingevolge de wijziging van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 in de Titel Werk van deze wet dienen tevens een aantal bepalingen van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, aangepast te worden.
De werkneemster die bevalt na 1 april 2009 zal de laatste twee weken van haar facultatief postnataal verlof kunnen deeltijds opnemen en zo spreiden over bijvoorbeeld 4 weken indien ze halftijds terug aan het werk gaat. We dienen dan ook te voorzien dat :
— ze tijdens deze tijdvakken haar werkzaamheid niet volledig dient onderbroken te hebben
— de moederschapuitkering tevens verdeeld wordt
— de moederschapuitkering kan gecumuleerd worden met loon.
4. De aansluiting van het Toekomstfonds bij de RSZ (artikelen 114 en 115)
Het Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging wordt opgericht bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid in plaats van bij de Rijksdienst voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering. Dit fonds behoort voor 90 % tot de RSZ-globaal beheer en voor 10 % tot het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen. De Rijksdienst voor sociale zekerheid beheert dit fonds, op basis van een overeenkomst, in naam van en voor rekening van de RSZ-globaal beheer enerzijds, en het globaal financieel beheer in het sociaal statuut van de zelfstandigen, anderzijds.
5. De alternatieve financiering (artikelen 116 en 117)
De artikelen 116 en 117 brengen een aantal technische wijzigingen aan in het systeem van de alternatieve financiering van de sociale zekerheid :
1) Het voorschot, afkomstig uit de opbrengsten van de BTW, dat uitbetaald wordt voor de alternatieve financiering van de dienstencheques wordt verhoogd van 200 naar 400 miljoen euro.
2) Indien er zich in 2009 de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde niet voldoende is, dan zal een deel voorafgenomen worden op de opbrengst van de bedrijfsvoorheffing.
6. Akkoord non-profit 2005-2010 (artikelen 118 tot en met 122)
Teneinde een verdere stap in de uitvoering van het akkoord non-profit 2005-2010 te zetten, worden de niet-gebruikte middelen voorzien in het globaal beheer voor de creatie van jobs voor laaggeschoolde jongeren in de federale gezondheidssectoren, toegekend in het kader van het Generatiepact, hergebruikt voor het akkoord non-profit 2005-2010.
Enerzijds worden twee kleinere bedragen toegekend aan paritair opgerichte VZW's voor de financiering van de actuariële studie te financieren nodig voor de oprichting van een tweede pensioenpijler voor het personeel van de federale gezondheidssectoren en de verdere financiering van de studie « functieclassificatie voor de federale gezondheidssectoren — privé sector ».
Anderzijds worden de niet-gebruikte middelen gerecycleerd voor de financiering van de vervanging van die personeelsleden van de ziekenhuizen, rustoorden en rust- en verzorgingstehuizen die gedurende drie jaar een opleiding van verpleegkundige gaan volgen. In het schooljaar 2008-2009 financieren we 532 personen in hun opleiding tot verpleegkundige. Dit stemt overeen met 363 voltijds equivalenten vervangingspersoneel. Dit hergebruik van middelen laat toe in 2009 en 2010 350 voltijds equivalenten te vervangen, wat staat voor een 500-tal personen.
b. TITEL VII — Volksgezondheid
1. Hoofdstuk 1 : wijziging van de wet betreffende de geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
1. Afdeling 1 : Observatorium van de chronische ziekten (artikelen 136 tot 138)
Bij afdeling 1 van hoofdstuk 1, krijgt het Raadgevend Comité inzake zorgverstrekking voor chronische ziekten en voor specifieke pathologieën de opsporing van de problemen inzake de ten laste neming van de gezondheidszorgen toegekend aan de chronisch zieken en de opvolging van de evolutie van de situatie en de aangebrachte oplossingen als nieuwe opdrachten. Het is één van de concrete maatregelen van het Programma « voorrang aan chronisch zieken ».
Het Comité zal op deze manier een uniek observatorium op federaal niveau worden voor elk probleem dat te maken heeft met de « chronisch zieken »; het zal gevestigd worden bij en ondersteund worden door het RIZIV.
Verzekeringsorganismen en verenigingen voor hulp aan chronisch zieken zullen er debatteren over de dagelijkse problemen van de personen die aan een chronische aandoening lijden en over de oplossingen die er moeten aangebracht worden.
De specifieke opdrachten die tot de afdeling van de Wetenschappelijke Raad behoren zullen behouden blijven in een « ad hoc » afdeling van het Observatorium.
2. Afdeling 2 : tabaksontwenning (artikelen 139 tot 141)
Afdeling 2 van hoofdstuk 1 beoogt het uitbreiden naar alle genieters van de verzekering gezondheidszorg van de mogelijkheid tot terugbetaling van hulp bij tabaksontwenning, wat tot nu toe voorbehouden was voor zwangere vrouwen en hun partner.
Deze uitbreiding is voorzien door het Nationaal Kankerplan, dat de nadruk legt op de strijd tegen tabaksgebruik, zowel actief als passief, en die snel in werking moet gebracht worden.
De ondersteuning bij tabaksontwenning zal ofwel kunnen gebeuren door een arts (huisarts of specialist) of door een tabacoloog, een gezondheidswerker of een psycholoog die de door de Koning erkende opleiding inzake tabacologie volgde en hierin slaagde.
3. Afdeling 3 : geïntegreerde diensten voor thuisverpleging (artikelen 142 tot 145)
Deze artikelen maken de financiering mogelijk van de geïntegreerde diensten voor thuisverpleging door het RIZIV, teneinde coherentie te brengen in het kader van de financiering van de federale zorgstructuren, maar eveneens voor een betere ten laste neming van de zorg.
Vanaf 1 februari 2009 zal een grotere toegang tot de thuisverzorging voor de afhankelijke patiënten onder forfaits C effectief zijn. Bijna 2 400 000 € zal het inderdaad mogelijk maken om de terugbetaling van deze dure en langdurige verzorging met 5 % te verhogen.
4. Afdeling 4 : Maximumfactuur (artikelen 146 tot 153)
Afdeling 4 van hoofdstuk 1 brengt diverse verbeteringen aan de Maximumfactuur aan, waarvan sommige voorzien in het Programma « voorrang aan chronisch zieken ».
Er zijn 8 verbeteringen :
— De verwijzing naar de bijdrage die op basis van de wet op de ziekenhuizen ontvangen wordt in de urgentiediensten is afgeschaft, want deze bijdrage is zelf reeds sedert vorig jaar afgeschaft.
— Teneinde de sociaal verzekerden te beschermen is nadrukkelijk in de wet voorzien dat er rekening zal gehouden worden met de persoonlijke tussenkomst voor radio-isotopen en medische zuurstof.
— Het remgeld ontvangen voor de griepvaccins zal mee in rekening gebracht worden in de maximumfactuur. Het bedraagt ongeveer 60 % van de prijs van het vaccin.
— De forfaitaire persoonlijke tussenkomsten voor de geneesmiddelen die de patiënten betalen die opgevangen zijn in psychiatrische verzorgingstehuizen zullen ook meegerekend worden voor het berekenen van het plafond van de MAF.
— Een andere aanpassing in de reglementering inzake de maximumfactuur betreft een harmonisering van het begrip gezin in het kader van de sociale maximumfactuur, met het begrip gezin in het kader van de maatregelen van de verhoogde tussenkomst na de hervorming van deze laatste in 2007.
— Er wordt verder een maximum te factureren ingevoerd ten voordele van de chronisch zieken. Deze maatregel beoogt het verminderen van de financiële druk op de inkomsten van de gezinnen waarvan een lid chronisch ziek is. Er zullen koninklijk besluiten nodig zijn zodat deze MAF « chronisch zieken » in werking kunnen treden.
— Er wordt met het MAF-gezin rekening gehouden op 1 januari van het jaar van toekenning van het recht. De personen die voor het eerst in de loop van het jaar ingeschreven worden in het Nationaal Register zullen in ieder geval bij het gezin gevoegd worden. Het is de bedoeling om rekening te houden met geboorten en adopties van kinderen, van wie de komst in het gezin de inkomsten van dat gezin niet wijzigen.
— Aanpassing van de MAF-reglementering wegens het feit dat sedert 1 juli 2008 dezelfde vrijstelling van toepassing is voor alle genieters van een integratietegemoetkoming voor personen met een handicap, ongeacht de categorie tot welke ze behoren.
5. Afdeling 5 — Farmanet (artikel 154)
In het kader van de verbetering van de toegankelijkheid van de geneeskundige verzorging voor patiënten met een chronische ziekte voorziet het plan « chronisch zieken » de integratie van de kosten voor sommige niet terugbetaalde geneesmiddelen (zogenaamde D-geneesmiddelen) in de maximumfactuur.
Met het oog op de opname van voorgeschreven niet-vergoedbare vergunde geneesmiddelen in de maximumfactuur dienen gegevens in Pharmanet te worden ingezameld om de kost te kennen die bepaalde categorieën van rechthebbenden moeten dragen als voornoemde geneesmiddelen afgeleverd worden.
6. Afdeling 6 — Geneesmiddelen (artikelen 155 tot 169)
Inzake de geneesmiddelen zullen een aantal bepalingen worden genomen teneinde de besparingsmaatregelen uit te voeren die besloten werden door het begrotingsconclaaf.
Een eerste pakket besparingsmaatregelen betreft de prijzen en de terugbetalingsbasissen van de niet meer gepatenteerde geneesmiddelen.
De wet voert vanaf 1 mei 2009 een bijkomende vermindering in met 2,5 % van de terugbetalingsbasis van de geneesmiddelen die sedert 2 jaar in de referentieterugbetaling voorkomen. De referentieterugbetaling zal trouwens sneller toegepast worden op de originele specialiteiten bij de komst van een generiek en dit dank zij de applicatie elk trimester ervan in plaats van 2 maal per jaar.
Inzake de prijsverminderingen, voert de wet de verplichting in om de prijs van alle geneesmiddelen lineair te verminderen met 1,95 % op 1 mei 2009. Elk farmaceutisch bedrijf dat zulks wenst mag echter deze vermindering moduleren op de geneesmiddelen naar zijn keuze binnen zijn portefeuille aan geneesmiddelen. Er zijn in geval van modulatie wel bepaalde drempels voorzien, om elk pervers effect te vermijden op de bedrijven die generieken op de markt brengen of in termen van onvoldoende impact op het geneesmiddelenbudget.
Het tweede luik op het vlak van de uitgavenbeheersing in de sector van de geneesmiddelen betreft de verhouding voorschriften van de goedkope geneesmiddelen die individueel gevraagd wordt aan elke arts. De wet zal het aan de Koning mogelijk maken om de quota vast te leggen van de « goedkope » geneesmiddelen, steeds na advies van de nationale commissie artsen-ziekenfondsen, op een meer soepele manier en dit om tegelijk rekening te houden met het besparingspotentieel van bepaalde klassen van geneesmiddelen en met de realiteiten op het terrein.
Het blokkeren van de prijs van de terugbetaalde geneesmiddelen, een bijkomende maatregel die onmisbaar is voor prijsverminderingen, wordt eveneens ingevoerd voor 2009.
Nog steeds voor de geneesmiddelen zal een reeks maatregelen genomen worden in verband met de heffingen op het zakencijfer van de terugbetaalde geneesmiddelen ten laste van de farmaceutische bedrijven.
De heffing op het zakencijfer is voor 209 vastgelegd op 7,73 % van het zakencijfer 2009.
Het mechanisme van het provisiefonds wordt daarenboven vanaf 2008 vervangen door een heffing gelijk aan de overschrijding en geplafonneerd op 100 miljoen euro, uitsluitend te betalen bij overschrijding en gedurende het jaar van de overschrijding. Dit nieuwe mechanisme voorziet bovendien de mogelijkheid van gedeeltelijke terugbetalingen in geval van vastlegging van deelbudgetten.
Tot slot voert de wet opnieuw een uitzondering in op de betaling van de heffingen op het zakencijfer voor de geneesmiddelen op basis van stabiele bloedderivaten, die rekening houdt met de opmerkingen die geformuleerd werden door de Europese Commissie in het kader van de notificatie van deze maatregel als zijnde staatshulp. De ingevoerde uitzondering beoogt thans alle geneesmiddelen op basis van stabiele bloedderivaten, ongeacht of afgenomen werd van vrijwillige of betaalde bloedgevers.
7. Afdeling 7 : administratiekosten van de verzekeringsorganismen (artikel 170)
De programmawet legt eveneens het bedrag vast van de administratiekosten van de verzekeringsorganismen. Dit bedrag werd bepaald als gevolg van de begrotingscontrole, waarbij de regering besloot om een besparing te realiseren van 10 000 000 euro op deze post, na toepassing van de wettelijke indexatienorm.
De verschillende wijzigingen die hier voorgesteld worden, beogen (1) het automatisch indexeren van het bedrag van een reeks bijdragen en betalingen die verschuldigd zijn door de gezondheidswerkers aan het agentschap en (2) de wijzen van inning van deze bijdragen te verduidelijken en te vereenvoudigen. Al deze wijzigingen gebeuren in overleg met de betrokken sectoren.
Verder heeft men ook bijkomstige wijzigingen aangebracht aan de wettelijke teksten, teneinde ze aan te passen aan het nieuwe statuut van het FAGG en om de goede werking ervan mogelijk te maken.
2. Hoofdstuk 2 : Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (artikelen 171 tot 183)
1. Afdeling 1 : wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen
De bijdrage (bedoeld in art. 13 van de wet van 25/03/1964) die de apothekers die houder zijn van een stock van geneesmiddelen moeten betalen wordt nu rechtstreeks ingehouden door de groothandelaars (via een verhoging van de verkoopprijs), hetgeen de inning in hoge mate vereenvoudigt.
De wijziging beoogt gewoon het expliciet uitbreiden van deze inningswijze tot de dierenartsen die houder zijn van een stock (nieuwe statuten). Het gaat er dus om dat men administratieve complicaties vermijdt voor de professionelen en de administratie.
2. Afdelingen 2 en 3
Deze afdelingen betreffen enkele wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en wijziging van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen
Het betreft hier het indexeren van het bedrag van de bijdragen en betalingen verschuldigd door de apothekers en gelijkgestelden (onder meer in het kader van de registratie van de apotheken en de toepassing van de wet op de gifstoffen). Deze beslissingen waren het voorwerp van overleg met de sector.
Verder past men de tekst aan om rekening te houden met het autonoom worden van het FAGG ten aanzien van de FOD Volksgezondheid (vanaf 1 januari 2007).
3. Afdeling 4 : wijziging van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen
Het betreft hier het aanpassen van de tekst in verband met de bijdrage die verschuldigd is op de gezondheidsapparaten, teneinde de goede perceptie ervan te garanderen : men verduidelijkt de definitie van het zakencijfer waarmee men rekening moet houden en men voorziet sancties bij niet-betaling. Deze beslissingen waren het voorwerp van overleg met de sector.
Het betreft het naar omhoog aanpassen (en te indexeren vanaf nu) van de bijdragen die gestort worden door de apotheken voor het dekken van de erkende laboratoria die hen controleren (het agentschap speelt alleen de rol van tussenpersoon, het gaat niet over een feitelijke ontvangst).
4. Afdeling 5 : wijziging van de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het FAGG
Het gaat hier over het verduidelijken van het feit dat het agentschap handelt in naam en voor rekening van de Staat bij een reeks van deze opdrachten, hetgeen er essentieel toe strekt te vermijden dat het voor de rechter gedaagd wordt (naast de Staat die dat in ieder geval zal worden).
Het betreft hier het aanpassen van het statuut van de vertegenwoordigers van de ministers in het transparantiecomité en om er raadgevende leden van te maken (het statuut van effectieve leden zou principiële problemen opleveren, aangezien men de adviezen zou goedkeuren die men aan de opdrachtgever overhandigt).
Het betreft een aanpassing van de boekhoudregels die het aan het agentschap mogelijk maken om de boni van het jaar t in t+1 uit te geven (dit is zonder dat het daarom geregistreerd wordt als een ontvangst in t, noch als een uitgave in t+1) om het accumuleren van reserves te vermijden.
5. Afdeling 7 : presentiegelden en toelagen
Het betreft hier het instellen van een wettelijke basis voor de betaling van de presentiegelden voor de experts die in de comités van het agentschap zitting hebben.
3. Hoofdstuk 3 : wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
1. Afdeling 1 : wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen
Artikel 178 van de programmawet bestaat uit een aanpassing van de wet betreffende de begrotingsfondsen, in dit geval het fonds van de grondstoffen en de producten. Dit artikel beoogt het aanpassen van de grondslag van het recht van toegestane uitgaven, teneinde ze in overeenstemming te brengen met de ontvangsten die vroeger toegewezen werden aan dit fonds. Het voorziet eveneens in het intrekken van de bepalingen die zonder voorwerp zijn geworden.
De dringendheid is gemotiveerd door het feit dat de vermelding van de wettelijke basis nodig is om uitgaven mogelijk te maken, onder meer die met betrekking tot de evaluatie en de inspectie- en identificatieactiviteiten verbonden met de aanvraagdossiers voor vrijwillige uitstrooiing van genetisch gewijzigde organismen in het leefmilieu.
B. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen
Het werkgelegenheidsbeleid wordt in Titel VI behandeld. Het gaat om de artikelen 123 en volgende.
Artikel 123 voorziet in een miljoen euro voor het gestandaardiseerde pv. Dat pv maakt het onderzoek veel efficiënter en sneller, in het bijzonder in de strijd tegen de sociale fraude.
Artikel 124 geeft uitvoering aan punt 50 van het Generatiepact, waarover de Nationale Arbeidsraad een eenparig advies heeft uitgebracht op 9 juli 2008. Het geeft de wettelijke grondslag voor de betaling van een tijdelijke maandelijkse premie voor oudere werknemers bij de overstap van zwaar naar lichter werk met inkomensverlies. De premie is ten laste van het Ervaringsfonds en onderworpen aan een fiscale voorheffing van 10,09 %.
Artikel 125 heeft betrekking op arbeidsongevallen. Op basis van de wet van 3 juli 1932, namen de verzekeringsondernemingen maximaal 3 pro mille van de bedragen ten laste die ze moeten uitkeren als schadevergoeding voor arbeidsongevallen. Het Fonds voor Arbeidsongevallen dat de controle inzake arbeidsongevallen blijft uitoefenen, krijgt met artikel 125 de mogelijkheid om aan de verzekeringsondernemingen een deelname te vragen om die dienst te financieren.
Artikel 126 geeft een wettelijke grondslag aan een in 2008 genomen beslissing. Dit had een koninklijk besluit moeten worden, maar de Raad van State drong aan op de noodzaak van een wettelijke grondslag. De bedoeling is om in het kader van het systeem van de PWA-cheques, werknemers jonger dan 50 jaar geen huishoudelijke arbeid te laten uitvoeren. Zij moeten doorstromen naar het systeem van de dienstencheques.
De commissie ter regeling van de arbeidsrelatie (artikelen 127 en 128) had in januari 2008 moeten worden opgericht. Ze kon echter niet worden ingesteld vanwege institutionele moeilijkheden. Daarom wordt als datum van inwerkingtreding 1 januari 2009 voorgesteld.
De artikelen 129 tot 132 leggen nieuwe maatregelen vast inzake moederschapsbescherming.
Moeders die langer dan negen weken moederschapsverlof hebben, kunnen de laatste twee weken van dat verlof omzetten in verlofdagen die ze kunnen opnemen binnen de twee maanden zodat ze het werk geleidelijk kunnen hervatten, ofwel halftijds ofwel één vierde tijds (artikel 129).
Artikel 130 bepaalt dat de dag waarop de moeder bevalt, wordt meegerekend als werkdag, waardoor een dag moederschapsverlof kan worden gerecupereerd.
De artikelen 133 tot 135 beogen het vaderschapsverlof. De duur van dit verlof blijft ongewijzigd maar dit verlof kan worden opgenomen binnen vier maanden na de bevalling.
C. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Laruelle, minister van KMO's, zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid
a. Sociaal statuut van de zelfstandigen
Bij het laatste begrotingsconclaaf heeft minister Laruelle de regering verzocht het sociaal statuut van de zelfstandigen te verbeteren en zij heeft een aantal belangrijke maatregelen kunnen doorvoeren. Die maatregelen waren voornamelijk gericht op de verbetering van de koopkracht, vooral naar de gezinnen en de gepensioneerden toe. Daarnaast waren deze maatregelen ook gericht op de strijd tegen de sociale fraude en de financiering van het stelsel.
Sommige van die maatregelen zijn niet opgenomen in een afdeling van de programmawet maar moeten bij koninklijk besluit doorgevoerd worden. Het betreft :
— de verhoging tot 78 euro van de kinderbijslag voor het eerste kind van de zelfstandige, vanaf januari 2008;
— een jaarlijkse bijslag van 50 € die wordt uitbetaald in 2009 voor de gerechtigde jongeren van 18 jaar en ouder;
— de uitbetaling van 105 dienstcheques onmiddellijk na de bevalling, zoals is voorzien in het kader van de moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen;
— de versoepeling van het bevallingsverlof, om deze zo beter af te stemmen op de werkelijkheid bij vrouwelijke zelfstandigen. Vanaf 2009 kan het bevallingsverlof « per week » worden opgenomen over een periode van min of meer 5 maanden na de bevalling;
— de verhoging van de pensioenen die niet worden berekend op de minimumpensioenen.
Andere maatregelen zullen daarnaast opgenomen worden in Titel IX van de programmawet :
Hoofdstuk 1 — Sociale verzekering in geval van gedwongen stopzetting [Art. 200]
De maatregel bedoeld in hoofdstuk 1, beoogt de invoering van een nieuwe sociale verzekering. Met deze verzekering wil men een sociaal vangnet creëren voor onfortuinlijke zelfstandigen die door overmacht verhinderd zijn hun zelfstandige activiteit verder te zetten. De zelfstandige die bijvoorbeeld het slachtoffer wordt van een brand, een overstroming of eventueel van een beroepsallergie, die hierdoor zijn zelfstandige activiteit moet stopzetten en zonder inkomen, noch vervangingsinkomen, komt te staan, zal voortaan kunnen genieten van een maandelijkse vergoeding. Daarnaast zal de zelfstandige ook worden beschermd op het vlak van gezondheidszorg en gezinsbijslag.
Artikel 200 van onderhavige programmawet geeft de Koning de bevoegdheid deze verzekering toe te passen bij een gedwongen stopzetting. Een werkgroep zal de omvang en de voorwaarden van deze verzekering vastleggen.
Hoofdstuk 2 — Inspectiediensten van het RSVZ [Art. 201]
Sinds dit jaar neemt de RSVZ in het kader van de strijd tegen de sociale fraude actief deel aan de activiteiten van de SIOD (Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst). Deze positieve verandering moet worden verdergezet.
De maatregel bedoeld in hoofdstuk 2 wil de bevoegdheden van de inspecteurs van het RSVZ uitbreiden zodat ze voortaan gemachtigd zijn om een proces-verbaal op te stellen bij de vaststelling van een inbreuk op de verplichtingen van het sociaal statuut van de zelfstandigen. De inspectiediensten van de RSVZ zullen daardoor over dezelfde bevoegdheden beschikken als de andere inspectiediensten en hun vaststellingen zullen dezelfde bewijskracht hebben. Daarnaast schrijft dit hoofdstuk eveneens de regels voor inzake de kennisgeving van de inlichtingen ingewonnen door de inspectiediensten van het RSVZ aan andere diensten.
Hoofdstuk 3 — Malus zelfstandigen [Art. 202]
Artikel 202 wil de ongelijkheid die bestaat tussen de zelfstandigen en de loontrekkenden inzake de voorwaarden voor vervroegd pensioen, verder wegwerken.
Elke zelfstandige die vanaf de leeftijd van 60 jaar, in vervroegd pensioen wil gaan, wordt hiervoor gestraft. Zijn/haar pensioenbedrag wordt definitief verminderd met een bepaald percentage, gaande van 25 tot 3 %, afhankelijk van het aantal jaren dat hij/zij vervroegd wil stoppen. Op dit ogenblik wordt deze bestraffing niet meer toegepast indien de zelfstandige beschikt over een loopbaan van 43 jaar, ongeacht het stelsel.
Onderhavige maatregel heeft tot doel deze bestraffing vanaf 1 januari 2009 niet langer toe te passen op zelfstandigen die beschikken over een loopbaan van 42 jaar, ongeacht het stelsel.
Zo zal bijvoorbeeld een zelfstandige van 62 jaar die van vervroegd pensioen wil genieten, na een loopbaan aangevat op de leeftijd van 20 jaar, dit kunnen doen zonder hiervoor 12 % van zijn pensioenuitkering te moeten inboeten zoals het geval is in de huidige wetgeving.
Hoofdstuk 4 — Verhoging van het minimumpensioen van de zelfstandigen [Art. 203]
Door deze maatregel worden de minimumpensioenbedragen van zelfstandigen verhoogd met 20 euro op 1 mei 2009. Voor een volledige loopbaan zal het gaan om 8 798,75 euro voor een alleenstaande en om 11 597,31 euro voor een gezin, exclusief index.
De bedragen opgenomen in de wet, volgen inderdaad de index. Ingevolge deze verhoging zal het bedrag werkelijk uitgekeerd aan de zelfstandige die beschikt over een volledige loopbaan, worden verhoogd met 20 euro en daardoor 1 178 euro bedragen voor een gezin en 893 euro voor een alleenstaande. Deze bedragen van 1 178 euro en 893 euro lagen 5 jaar geleden maar op 823 euro (verschil = 350 euro) en 617 euro (verschil = 280 euro).
Onderhavig hoofdstuk van de ontwerpprogrammawet bevat niet de tweede verhoging van de bedragen op 1 augustus 2009 zoals voortvloeit uit de bestemming van de enveloppe welvaart 2009-2010 en het complement goedgekeurd door de regering. Dit hoofdstuk voorziet echter wel dat deze verhoging en de daaropvolgende, kunnen worden doorgevoerd na een in de Ministerraad overlegd besluit, zoals trouwens ook het geval is voor de loontrekkenden.
Hoofdstuk 5 — Globaal beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen [Art. 204 à 209]
Dit hoofdstuk legt drie technische en budgettaire maatregelen ten uitvoer :
Afdeling 1 omvat twee technische verbeteringen : enerzijds verbetert deze de verwijzing die wordt gemaakt naar de wetgeving betreffende de alternatieve financiering. Anderzijds past deze de lijst aan van stelsels en sectoren betrokken bij de uitgaven van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut. Op deze wijze worden de sectoren van de moederschapshulp en de sector van de verzekering in geval van gedwongen stopzetting, hier ingevoegd.
Afdeling 2 heeft betrekking op de alternatieve financiering. De alternatieve financiering toegekend aan de RSVZ wordt vermeerderd met 23,08 miljoen euro opdat de RSVZ vanaf 2009 de meerkost verbonden aan de verhoging van de minimumpensioenen voor zelfstandigen, van toepassing sinds 1 oktober 2008, zou kunnen financieren.
Afdeling 3 wijzigt de vastleggingswijze van het positieve saldo van de RSVZ dat is bestemd voor het Fonds voor de welvaart van zelfstandigen : met het oog op de gezondheidszorg in de toekomst wordt best rekening gehouden met de bedragen toegewezen aan het Fonds. Het gaat hier om een technische aanpassing.
Hoofdstuk 6 — Financiering van het Asbestfonds [Art. 210-211]
Dit hoofdstuk legt de financiering van dit Fonds door de RSVZ vast op een bedrag van 100 000 euro voor 2009, net zoals het geval was voor 2008.
b. Veiligheid van de voedselketen
Tijdens de begrotingsbesprekingen van 25 februari 2008 en in het akkoord van de regering van maart 2008 werd beslist de dotatie van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te verhogen om zo het begrotings- en financieel evenwicht van het FAVV te waarborgen en daarnaast ook de heffingen en retributies ten laste van de sectoren te verminderen.
De eerste afdeling van hoofdstuk 8 van de programmawet beoogt de uitvoering van deze beslissing door de aanpassing van het huidige financieringsstelsel met als doel een verlaging van de bijdragen verschuldigd door de sectoren voor een totaalbedrag van 5 000 000 € in 2009 in vergelijking met 2008. De aanpassingen zijn de volgende :
— een vermindering van de bedragen, hoofdzakelijk voor de kleine en middelgrote ondernemingen;
— onderscheid in de sectoren van de horeca en de kleinhandel tussen de operatoren die uitsluitend activiteiten uitoefenen die aan registratie zijn onderworpen, met name activiteiten waarvan de risico's op het vlak van voedselveiligheid kleiner zijn, en de operatoren die één of meerdere activiteiten uitoefenen die onderworpen zijn aan een toelating of erkenning. De vermindering van het bedrag van de heffing voor de operatoren waarvan de activiteiten minder risico's inhouden, is groter.
Gelijktijdig worden de bonus malussen die van toepassing zijn naargelang de operator al dan niet over een gevalideerd autocontrolesysteem beschikt, herzien om rekening te houden met de vertraging van de sectoren in de validatie van de autocontrolesystemen en dus met de weinige operatoren die momenteel over een gevalideerd autocontrolesysteem (ACS) beschikken. Alhoewel het huidige koninklijk besluit vanaf 2009 een coëfficiënt voorziet van 0,85 (bonus) voor de operatoren die beschikken over een gevalideerd ACS en een coëfficiënt van 2 (malus) voor deze die hierover niet beschikken, voorziet het huidig ontwerp om progressief tot een coëfficiënt van 2 te komen voor de operatoren die over geen gevalideerd ACS beschikken door in 2009 een coëfficiënt van 1,2, in 2010 een coëfficiënt van 1,6 en vanaf 2011 een coëfficiënt van 2 toe te passen. Voor de operatoren die over een gevalideerd ACS beschikken, zal vanaf 2009 een coëfficiënt van 0,50 worden toegepast om zodoende meer rekening te houden met de inspanningen die deze operatoren hebben gedaan en eveneens een aansporend verschil te behouden in de bedragen die door de operatoren moeten worden betaald naargelang deze al dan niet over een gevalideerd ACS beschikken.
De tweede afdeling schrijft de boekhoudkundige nietigverklaring voor van de schuld van het FAVV bij het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau dat tussen 2002 en 2004 de door Europa verplichte BSE tests had geprefinancierd. Dit mechanisme moet neutraal zijn in de mate dat het gaat over een boekhoudkundige annulering van een schuldvordering en een correlatieve schuld in de federale begroting. Dit zal niet als gevolg hebben dat de bijdragen van de sectoren ten voordele van het Agentschap dalen of dat er nieuwe uitgaven ontstaan bij het Agentschap of dat er een schuldannulatie ten gunste van het FAVV ontstaat.
Hoofdstuk 9 creëert rechtsgrond om bij een besmetting van planten of plantaardige producten met schadelijke organismen de getroffen eigenaar ervan een vergoeding te kunnen verlenen op rekening van het Plantenfonds. En dit niet enkel in geval van een door de overheid verplichte vernietiging, behandeling of verwerking van besmette goederen, wat reeds het geval was, maar ook in geval van planten of plantaardige producten die onbruikbaar en waardeloos geworden zijn na een tijdelijk officieel verbod op het transport of het gebruik ervan. Deze bepaling richt zich voornamelijk tot de aardappelsector.
Hoofdstuk 10 wijzigt de verplichte bijdragen van de pluimveesector aan het Fonds voor de gezondheid en de productie van dieren. Er wordt aan herinnerd dat, in het kader van de aviaire influenzacrisis van 2003, de verplichte bijdragen van deze sector door de programmawet van december 2003, werden verdubbeld. Aangezien de reserve van het Fonds pluimvee nu weer voldoende op peil is, wordt er voorgesteld om de bijdragen te verminderen, niet tot op het niveau van vóór 2003 maar ergens tussenin.
D. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en grote Steden
Titel X, Hoofdstuk 3 : Verwarmingstoelage toegekend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van het Sociaal Stookoliefonds (artikelen 249 tot 264)
Er werden enkele wijzigingen aangebracht in het systeem van het Sociaal Stookoliefonds om te komen tot een harmonisering van de bepalingen in verband met stookolie, aardgasgas en elektriciteit. Om een homogener geheel te bereiken werden twee punten beslist : in 2009 zal de voor de toekenning van de uitkering in aanmerking genomen verwarmingsperiode niet langer lopen van 1 september tot 30 april, maar zal een kalenderjaar bestrijken. Voorts geeft dit hoofdstuk ook uitvoering aan de beslissing van de regering de verwarmingstoelage voor de vierde categorie, namelijk de personen met een netto belastbaar inkomen van minder dan 26 000 euro, onder te brengen bij de forfaitaire verlagingen die de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie toekent, naar analogie van de verminderingen die voor aardgas en elektriciteit worden toegekend.
E. Inleidende uiteenzetting van de heer Magnette, minister van Duurzame Ontwikkeling, Energie, Klimaat en Consumentenzaken
De artikelen 277 en 278 gaan over de financiële ondersteuning van initiatieven rond de opwarming van het klimaat. Sinds 2006 kunnen subsidies worden toegekend van maximum 500 euro voor de organisatie en informatievergaderingen rond het thema van de opwarming van het klimaat. Het zijn informatieve en populairwetenschappelijke vergaderingen waarop befaamde sprekers worden uitgenodigd. Die vergaderingen worden geselecteerd op grond van criteria zoals de pertinentie van het onderwerp, de juistheid en het pragmatische aspect van de informatie, en de bevoegdheid van de sprekers.
Er is een groeiende vraag : in 2006 en 2007 werden er respectievelijk 15 en 73 aanvragen ingediend, en kon er reeds 37 maal genoten worden van de steun.
In maart 2008 heeft de Raad van State de hergroepering geweigerd van al deze kleine betalingen in één enkel ministerieel besluit. Er werd een stabielere wettelijke basis gevraagd. Daarom wordt vandaag een wijziging voorgesteld van rubriek 25-1 van de tabel bijgevoegd aan de organieke wet van 27 december 1990 tot de oprichting van begrotingsfondsen (fondsen bestemd voor de financiering van het federaal beleid ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen).
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Claes vraagt of de minister overweegt om een structurele financiering te voorzien voor het zogenaamde « project 600 », waarbij personeelsleden uit zowel de private als de publieke gezondheidssector worden geselecteerd en de kans krijgen om, met behoud van wedde, een diploma als verpleegkundige te halen. Het beroep van verpleegkundige is immers een zogenaamd « knelpuntberoep », wat elke extra inspanning om verpleegkundigen te vormen meer dan welkom maakt. Een structurele financiering lijkt dan ook aangewezen, eerder dan hiervoor elk schooljaar opnieuw de nodige middelen vrij te maken.
Ook een uitbreiding van het project lijkt wenselijk. Nu kan het verzorgend personeel ook verpleegkundige worden, terwijl deze kans ook zou kunnen worden geboden worden aan logistiek personeel. Op die manier kan op verschillende niveaus ook een doorstroming worden gerealiseerd.
Mevrouw Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, meent dat het « project 600 » zeer goed functioneert. Door dit project wordt het tekort aan verpleegkundigen immers voorbeeldig opgevangen en de betrokken personeelsleden kunnen hun ervaring op het terrein valoriseren. Het aantal aanvragen overstijgt ook dit jaar ruimschoots het aantal beschikbare plaatsen. Het lijdt geen twijfel dat dit project zal worden verlengd, maar tegelijk maakt het deel uit van een ruimer overleg dat plaatsvindt over het aantrekkelijk maken van het beroep van verpleegster. Dit plan, waarover een grote consensus bestaat, zal onder meer het « project 600 » structureel maken; mogelijk wordt het ook uitgebreid. Het plan zal evenwel ook andere elementen bevatten, zoals bijvoorbeeld een extra vergoeding voor nachtdiensten.
De heer Claes onderschrijft het idee om een globaal plan uit te werken voor de verpleegkundigen. Niet enkel de ziekenhuizen, maar ook andere instellingen, zoals rust- en verzorgingstehuizen zijn hiervoor immers vragende partij.
Spreker stelt vast dat een 200-tal personen een opleiding tot tabakoloog hebben gevolgd en dat vooral zwangere vrouwen op consultatie komen om begeleid te worden bij het stoppen met roken. Het zou nog beter zijn mocht de wetgeving inzake rookvrije horeca kunnen worden gestemd. Wellicht zouden de middelen beter besteed worden, vermits preventie steeds beter is dan curatief optreden. Op het vlak van bestrijding van tabaksgebruik en palliatieve zorg zouden dan immers heel wat minder inspanningen moeten geleverd worden.
De minister verwijst naar de wetsvoorstellen terzake die in de Senaat en in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden ingediend. Zij kondigt aan dat in 2009 de controle op de reeds bestaande wetgeving inzake rookverbod zal worden opgevoerd. Ook zal op een meer intensieve manier ontradende reclame worden gebruikt om het roken te bestrijden. Een en ander zal samen met de gemeenschappen op het getouw worden gezet.
Dit neemt niet weg dat de middelen die worden vrijgemaakt om mensen te helpen stoppen met roken volgens haar op een zinvolle manier worden aangewend, zij het dat het doelpubliek niet enkel mag bestaan uit zwangere vrouwen en hun partners. Deze maatregel zal ten gepaste tijde worden geëvalueerd.
Mevrouw Lanjri is verheugd dat de programmawet aandacht besteed aan de problematiek van de generische geneesmiddelen. Ook de farmaceutische industrie erkent het belang daarvan. De vraag is evenwel hoe het gesteld is met de kwaliteitscontrole van deze geneesmiddelen. Men moet immers vermijden dat de generische geneesmiddelen in kwaliteit onderdoen voor de merkproducten en dat er risico's zouden worden genomen op het vlak van de volksgezondheid. Worden zij aan even strikte controles onderworpen dan de oorspronkelijke geneesmiddelen, waarvan de ontwikkeling soms 10 tot 15 jaar in beslag neemt en die in elk stadium aan strenge toetsing worden onderworpen ? Heeft de minister een idee over het aantal jaarlijkse controles ? Worden er ook nog systematische controles georganiseerd nadat de generische geneesmiddelen reeds op de markt verkrijgbaar zijn of beperkt men zich tot controles nadat een klacht werd ingediend ?
De minister antwoordt dat de overheid op het vlak van het geneesmiddelenbeleid zeer omzichtig moet optreden. Weliswaar gaat het hier om de volksgezondheid, maar toch is er sprake van een markt, wat de discussie er niet eenvoudiger op maakt. De begroting voor het geneesmiddelenbeleid stijgt voortdurend en, hoewel de globale begroting van de gezondheidszorg onder controle wordt gehouden, dreigt het gevaar dat de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen niet langer kan worden gefinancierd. De bedragen die hieraan worden besteed zijn indrukwekkend.
Anderzijds moet ook worden erkend dat de farmaceutische nijverheid heel wat werkgelegenheid genereert en dat zij een omvangrijk bedrag vrijmaakt voor onderzoek en ontwikkeling. Dit moet worden ondersteund en dat is de reden waarom de regering voortdurend in onderhandeling is met deze industrietak. Er werd een globaal akkoord bereikt over het geheel van de maatregelen die zijn vervat in de programmawet. In de laatste rechte lijn van de opmaak van de begroting voor 2009 werd evenwel een bijkomende maatregel afgesproken in de regering, met name dat de begroting voor het geneesmiddelenbeleid zou krimpen met 1,95 %. De minister begrijpt dat de farmaceutische nijverheid het hiermee moeilijk heeft, maar opdat deze maatregel best in de praktijk zou worden omgezet werd zij uitgenodigd om zélf voorstellen terzake te doen, die het mogelijk moeten maken dat de innovatie inzake geneesmiddelen blijvend wordt gegarandeerd en de werkgelegeheid in de sector wordt gevrijwaard. De minister merkt op dat in ons land, naast de generische geneesmiddelen, ook de moleculaire medicijnen blijvend op de markt worden aangeboden aan een lagere prijs en dat zij samen onder de noemer « goedkope geneesmiddelen » vallen.
Vanzelfsprekend worden generische geneesmiddelen gecontroleerd alvorens zij op de markt worden gebracht. Sommige worden door het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten zelfs beter bevonden voor bepaalde aandoeningen; voor andere aandoeningen geldt het omgekeerde.
De minister kan niet zeggen hoeveel controles er jaarlijks worden uitgevoerd.
De minister erkent dat er, vooral bij oudere mensen, een eerder psychologisch probleem is bij de omschakeling van geneesmiddelen naar generische geneesmiddelen, ook al gaat het om exact dezelfde moleculaire samenstelling. Om hieraan tegemoet te komen wordt eraan gedacht om enerzijds het aantal geneesmiddelen dat in aanmerking komt voor een generisch product uit te breiden, maar enkel voor de nieuwe patiënten zodat de andere niet de omschakeling moeten doen naar het nieuwe geneesmiddel.
De heer Claes komt terug op de regelgeving inzake de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, waarin wordt bepaald dat activiteiten van huishoudelijke aard nog slechts door PWA-werknemers van 50 jaar of ouder of met een arbeidsongeschiktheid van meer dan 33 % kan worden uitgeoefend. Is er een overgangsmaatregel voor werknemers jonger dan 50 jaar die deze activiteit momenteel uitoefenen, of moeten zij meteen hun activiteit stopzetten ?
Mevrouw Milquet, minister van Werk en Gelijke Kansen, antwoordt dat deze maatregel eigenlijk al vorig jaar had moeten worden goedgekeurd. De Raad van State heeft in zijn advies echter een wettelijke basis gevraagd. Het koninklijk besluit zou in juni 2009 moeten worden goedgekeurd. De PWA's zullen ruim vooraf worden ingelicht en de overgangsperiode van zes maanden zal volstaan om deze werknemers in het dienstenchequestelsel in te passen.
Mevrouw Lanjri, voorzitter, vraagt of de mogelijkheid om via de PWA's huishoudelijk werk te verrichten zal blijven bestaan voor beide vermelde categorieën. Zal een werknemer die vandaag 49 jaar is, over een jaar kunnen worden aangeworven door de PWA ?
Mevrouw Milquet, minister van Werk en Gelijke Kansen, bevestigt dat het PWA-systeem toegankelijk blijft voor alle personen die aan de genoemde voorwaarden voldoen. Dat geldt ook voor jongere mensen die niet arbeidsongeschikt zijn, voor alle andere taken dan het huishoudelijk werk.
Mevrouw Lanjri, voorzitter, steunt de maatregel om het vaderschapsverlof over vier maanden te spreiden om meer soepelheid te creëren. CD&V wenst op termijn ook een uitbreiding van dit verlof zodat de vader zijn taak binnen het gezin ten volle kan opnemen. Dat geldt eveneens voor het moederschapsverlof, waarvan de laatste twee weken soepeler kunnen worden opgenomen. CD&V meent dat deze flexibiliteit voor het moederschapsverlof had moeten worden gekoppeld aan een uitbreiding van het verlof.
Mevrouw Milquet, minister van Werk en Gelijke Kansen, verdedigt eveneens het voorstel om het moederschapsverlof te verlengen, maar deze beslissing is voorlopig uitgesteld. Zij benadrukt dat de flexibiliteit die dit voorstel invoert, de keuze van de moeder blijft.
Mevrouw Lanjri, voorzitter, stelt dat zij hierop zal terugkomen bij de bespreking in commissie van de thematische verloven. Zij is het eens met meer flexibiliteit, maar vindt dat die flexibiliteit zou moeten gelden voor extra weken die aan het moederschapsverlof worden toegevoegd. Het huidige verlof van vijftien weken is uiteraard een minimum. Dit verlof moet progressief worden verlengd, al was het maar met een week per jaar, en deze bijkomende weken moeten over een langere periode kunnen worden gespreid.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 133
Amendement nr. 3
Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2), dat ertoe strekt het vaderschapsverlof uit te breiden door artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten te wijzigen. Kan de minister bovendien zeggen welke budgettaire implicaties de door haar voorziene uitbreiding van het vaderschapsverlof heeft ? Is er een uitbreiding van het budget voorzien, of moet hetzelfde budget volstaan, waardoor minder personen het vaderschapsverlof zullen kunnen opnemen ?
Mevrouw Milquet, minister van Werk, antwoordt dat de verschillende voorstellen inzake verloven tot op heden budgetneutraal waren. Voor een uitbreiding van het aantal dagen is een advies van de sociale partners nodig, voor wie dit een gevoelige materie is.
Amendement nr. 4 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Artikel 133/1 (nieuw)
Amendement nr. SOC 004
Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. SOC 004 in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2) in, dat ertoe strekt een nieuw artikel 133/1 in te voegen, teneinde artikel 25quinquies van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen te wijzigen. Mevrouw Vanlerberghe verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. SOC 003 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Artikelen 135/1 en 135/2 (nieuw)
Amendement nr. 1
Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2) in, dat ertoe strekt de nieuwe artikelen 135/1 en 135/2 in te voegen in een — eveneens nieuw — hoofdstuk, met als opschrift : « Dringende maatregelen teneinde de gevolgen van de economische crisis op de koopkracht van de werknemers die in tijdelijke werkloosheid worden gestuurd, te ondervangen ».
Die maatregelen hebben tot doel de percentages van de toegekende werkloosheidsuitkeringen te verhogen, evenals de vergoedingsgrens die als referentie geldt voor de berekening van de aanvullende uitkering in geval van brugpensioen (3 391,61 euro) per maand.
Mevrouw Milquet, minister van Werk, antwoordt dat afgelopen vrijdag in de regering werd beslist tot een verhoging van het plafond van het begrensd loon met ongeveer 300 euro. Dit zou aldus op ongeveer 2 200 euro komen. Ook zou er een verhoging komen van het vervangingspercentage voor een samenwonende gerechtigde naar 70 % en voor anderen zou het plafond 75 % bedragen. Dit kost ongeveer 100 miljoen euro. Het desbetreffende koninklijk besluit is reeds klaar en zal van kracht zijn vanaf eind januari 2009.
Gelet op de toelichting van de minister, trekt mevrouw Vanlerberghe het amendement nr. 1 in.
Artikelen 135/3 tot 135/8 (nieuw)
Amendement nr. 2
Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2), dat ertoe strekt een nieuw hoofdstuk in te voegen, dat 6 artikelen bevat en het volgende opschrift draagt : « Invoering van een hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de opdrachtgever en de onderaannemer voor de betaling van loonschulden ».
Deze problematiek speelt vooral in het kader van de buitenlandse arbeidskrachten in ons land. Op 1 mei 2009 moet ons land in orde zijn vermits de koninklijke besluiten die opschortende bepalingen bevatten ophouden te bestaan op respectievelijk 31 december 2008 en 31 april 2009. Het is dus noodzakelijk dringend de aansprakelijkheid te regelen.
Mevrouw Milquet, minister van Werk, antwoordt dat de sociale partners nu bezig zijn met een omschrijving van de verschillende thema's die in 2009 behandeld dienen te worden. De hoofdelijke aansprakelijkheid zou één van deze thema's zijn. Indien de sociale partner niet tot een akkoord kunnen komen, zal de regering een voorstel naar voren brengen. Er zou binnenkort dus meer duidelijkheid hierover moeten komen.
Amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
V. STEMMINGEN
De artikelen 70 tot 183, 200 tot 211, 226 tot 246, 249 tot 264 en 277 en 278, die aan de commissie voor de Sociale aangelegenheden werden toegewezen, worden in hun geheel aangenomen bij 9 stemmen tegen 3 stemmen.
Dit verslag wordt goedgekeurd met eenparigheid van 9 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Christiane VIENNE. | Nahima LANJRI. |
De teksten van de door de commissie aangenomen artikelen zijn dezelfde als die overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (stukken Kamer, nr. 52-1607/23 - 2008/2009).
De commissie beslist evenwel de volgende tekstverbeteringen aan te brengen aan het ontwerp van programmawet :
Artikel 77
In artikel 77 wordt de verwijzing naar artikel 73 vervangen door de verwijzing naar artikel 76.
Artikel 104
In artikel 104 wordt de verwijzing naar de artikelen 99, 4º en 100, 4º, vervangen door de verwijzing naar de artikelen 102, 4º en 103, 4º.
Artikel 246
In artikel 246, tweede lid, worden de woorden « ingevoegd door artikel 234 » vervangen door de woorden « ingevoegd door artikel 244 ».