4-567/4 | 4-567/4 |
16 JULI 2008
I. INLEIDING
Het wetsvoorstel waarover onderhavig verslag gaat, werd ingediend op 13 februari 2008 en werd door de commissie voor de Justitie in aanwezigheid van de minister van Justitie besproken tijdens haar vergaderingen van 13 en 28 mei, 10 en 25 juni, en 8 en 16 juli 2008.
Tevens behandelde de commissie het wetsvoorstel van de heren Mahoux en Collignon tot aanvulling van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wat het informeren van de slachtoffers betreft (stuk Senaat nr. 4-731/1).
Hoewel beide wetsvoorstellen los van elkaar staan, kwamen beide teksten in eenzelfde algemene bespreking aan bod, zoals hieronder beschreven.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN EEN VAN DE INDIENERS VAN HET WETSVOORSTEL
Mevrouw Defraigne verklaart dat het wetsvoorstel een vereenvoudiging beoogt van de rechtspleging betreffende de benadeelde persoon. Het is niet de bedoeling de definitie te wijzigen van de benadeelde persoon, wiens status het midden houdt tussen die van de gewone klagende partij en die van burgerlijke partij.
Eén van de gevolgen verbonden aan de hoedanigheid van benadeelde persoon is dat men op de hoogte wordt gehouden van het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven (seponering en de redenen hiervan, instellen van een gerechtelijk ondezoek, bepaling van een rechtsdag voor een onderzoeks- of vonnisgerecht). De benadeelde persoon kan ook ieder document dat hij nuttig acht doen toevoegen aan het dossier.
Voor het verkrijgen van die hoedanigheid voorziet de wet van 12 maart 1998, de zogenaamde « kleine Franchimontwet », in een aantal formaliteiten, die het wetsvoorstel wil vereenvoudigen.
De benadeelde persoon moet zich naar het gerechtsgebouw begeven of er zich door een advocaat laten vertegenwoordigen, om er een verklaring af te leggen, hetzij bij het parket, hetzij bij de onderzoeksrechter. Voor sommige rechtzoekenden kan dat soms ingewikkeld of afschrikwekkend zijn.
Er wordt voorgesteld dat de klager zich niet langer naar de zetel van de rechtbank van eerste aanleg hoeft te verplaatsen en dat hij zijn verklaring van benadeelde persoon kan afleggen aan de hand van een standaardformulier dat automatisch zou worden overhandigd op het politiecommissariaat, wanneer de klacht geformuleerd wordt. Aangezien het politiecommissariaat de klacht aan het parket overzendt, kan de verklaring van benadeelde persoon daar terzelfdertijd aan toegevoegd worden.
De gevolgen van die vereenvoudiging kunnen positief zijn voor de slachtoffers, die niet altijd over de juiste informatie beschikken of de juiste reflex hebben en die vaak psychologisch kwetsbaar zijn, waardoor ze moeilijker de vereiste stappen zetten.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Eerste gedachtewisseling
De heer Mahoux herinnert eraan dat de slachtoffers tijdens de vorige zittingsperiode rechten hebben gekregen, hoofdzakelijk rechten inzake informatie in het kader van de strafrechtspleging. Die rechten zijn echter niet geregeld in bepaalde stadia van de rechtspleging, in het bijzonder op het gebied van de voorlopige hechtenis, bij invrijheidstelling.
Spreker heeft een wetsvoorstel ingediend (stuk Senaat nr. 4-731) met als doel die rechten aan de slachtoffers te geven, zonder de definitie van deze laatsten te wijzigen.
De rechten die aan de slachtoffers zijn toegekend, houden in dat zij geïnformeerd worden en dat zij hun wensen mogen uiten, en geenszins dat zij in de plaats van de rechter kunnen beslissen.
Het informeren van de slachtoffers in alle stadia van de rechtspleging, inclusief het zeer belangrijke stadium van de strafuitvoeringsrechtbank, is immers van fundamenteel belang.
Het opvallendste voorbeeld, dat voor de slachtoffers ongetwijfeld het gevoeligst ligt, is dat waarbij de beslissing die ten aanzien van de vermoedelijke daders, de inverdenkinggestelden of de veroordeelden genomen is, ertoe leidt dat zij zich geografisch in de nabijheid van de slachtoffers bevinden.
Wetsvoorstel nr. 4-731 is een gedeeltelijke maar belangrijke doorbraak inzake slachtofferbescherming, die de reeds bestaande instrumenten aanvult.
De minister veronderstelt dat de wetsvoorstellen zijn ingediend naar aanleiding van een recent specifiek geval. Inderdaad konden we een paar weken geleden in de pers vernemen dat een bepaald slachtoffer niet werd ingelicht van de vrijlating van een persoon die door de kamer van inbeschuldigingstelling werd doorverwezen naar assisen. Het slachtoffer moest deze vrijlating vernemen via de pers.
Na onderzoek stelde de minister vast dat de volledige procedure wordt geregeld door een omzendbrief van de procureurs-generaal van Antwerpen, Gent en Bergen van 3 maart 1998, en dat deze procedure in de betreffende zaak werd nageleefd.
In casu werd gepoogd het slachtoffer via slachtofferonthaal in kennis te stellen van de beslissing. Het slachtoffer beantwoordde de telefonische oproep echter niet.
Het is duidelijk dat omzichtig dient te worden omgegaan met de in de wetsvoorstellen voorgestelde procedures.
Inderdaad geldt het vermoeden van onschuld. Wat ook bij informatie van slachtoffers als nadien de verdachte wordt vrijgesteld ? Is er dan geen sprake van een tweede of derde victimisatie ?
De wetsvoorstellen zijn vast en zeker interessant, maar een grondiger onderzoek is nodig, waarbij alle actoren bij het overleg worden betrokken, zoals de PG en de betrokken directoraten-generaal. Verder vraagt informatie van slachtoffers een zekere specialisatie. De vraag rijst welke rol de diensten slachtofferonthaal van de Justitiehuizen hierbij kunnen worden toebedeeld. In het kader van een vrijheid onder voorwaarden zou het bijvoorbeeld nuttig zijn dat slachtofferonthaal in samenspraak met de slachtoffers de voorwaarden bekijkt. Wel mag de onderzoeksrechter hierbij niet worden geremd in zijn mogelijkheden.
In ieder geval dringt een grondige analyse zich op. De wirwar van procedures waarbij het slachtoffer wordt betrokken moet worden verduidelijkt.
De heer Mahoux stelt bij de minister enige koudwatervrees vast in verband met slachtofferbescherming.
We weten hoe het parket die bescherming in het algemeen aanpakt.
We kennen ook de weerstand die de « kleine Franchimont » oproept. De « grote Franchimont » wordt kort en goed verworpen, omdat men oordeelt dat daar de rechten van de verdediging en het slachtoffer te groot zijn.
Spreker heeft dus vragen bij de steun van de minister van Justitie, wat het informeren van de slachtoffers betreft.
Hij onderstreept dat zijn voorstel niets wijzigt aan alles wat met de definitie en de rechten van de slachtoffers of van de benadeelde personen tijdens de hele rechtspleging te maken heeft.
Het wetsvoorstel is ook niet sofistisch geïnspireerd, maar vloeit voort uit de wens de slachtoffers betere informatie te waarborgen, alsook het recht om wensen te formuleren. Aldus wordt het mogelijk een leemte aan te vullen die in het huidige systeem op bepaalde momenten van de rechtspleging bestaat.
Het is overigens rechtmatig en nuttig tot raadplegingen over te gaan, maar het is niet aanvaardbaar dat de zaak op de lange baan wordt geschoven. Er moet een tijdspad worden vastgelegd.
De heer Van Parys is de mening toegedaan dat elk wetsvoorstel dat de positie van de slachtoffers ten goede komt de moeite waard is te worden onderzocht.
Het is anderzijds juist dat op een delicate manier met slachtoffers dient te worden omgegaan. Men mag bijvoorbeeld niet de illusie wekken dat de slachtoffers bij een vrijlating onder voorwaarden een beslissende stem kunnen uitbrengen. De beslissing houdt rekening met de positie van de slachtoffers, maar het zijn niet de slachtoffers zelf die de voorwaarden bepalen.
Aldus moet men een zekere omzichtigheid aan de dag leggen en zou het interessant zijn om zich op zeer korte termijn te laten informeren door de personen die dagdagelijks professioneel met slachtoffers omgaan.
De vraag rijst in welke mate voorliggende voorstellen tegemoetkomen aan een reële behoefte en in welke mate ze illusies zouden kunnen creëren in hoofde van de slachtoffers.
Mevrouw Matz wijst erop dat er volgens de minister een circulaire bestaat over de verschillende stappen die moeten worden gezet bij een procedure van invrijheidstelling en dat dit in het aangehaalde voorbeeld niet heeft gewerkt, omdat het slachtoffer niet bereikbaar was.
Waarom zich verzetten tegen het opnemen van een procedure voor het informeren van de slachtoffers in de wet, wanneer die procedure bestaat ?
Wat is de inhoud van de circulaire en waaruit bestaat de informatieverplichting van de magistraat ?
De minister beaamt dat de inschrijving in de wet veel meer garanties biedt dan een circulaire van de procureurs-generaal.
De betreffende circulaire vermeldt : « de personeelsleden van de rechtbanken en parketten moeten alle burgers die in contact komen met de rechterlijke orde zorgvuldig en correct bejegenen. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de slachtoffers en hun verwanten door hen de nodige informatie te verstrekken en hen, indien nodig, te verwijzen naar de gepaste hulpverlening.
Naar aanleiding van de toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis, kan de aangehouden verdachte in diverse fasen van het gerechtelijk strafonderzoek in vrijheid worden gesteld. Aldus kan, naast de weigering van de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding te verlenen, de verdachte naar aanleiding van de eerste verschijning of de maandelijkse verschijning voor de raadkamer in vrijheid worden gesteld, hetzij door de raadkamer, hetzij door de kamer van inbeschuldigingsstelling. Indien het aangewezen is, zeker in geval van ernstige misdrijven, zal het slachtoffer worden ingelicht van de invrijheidstelling van de verdachte, of dit nu gebeurt gedurende het gerechtelijk strafonderzoek dan wel naar aanleiding van een uitspraak van de rechter ten gronde. »
De heer Mahoux zegt zich, gezien de inhoud van de circulaire, te verbazen over de weerstand van de regering tegen het omzetten ervan in een wettekst.
Alle geleverde inspanningen en alle verklaringen over goede bedoelingen hierrond hebben nooit concreet vorm gekregen. Aangezien men het over de zaak in het geheel van de procedure eens is geworden en men ze uiteindelijk in een wet heeft vastgelegd, zou het onbegrijpelijk zijn dat men hier vrede neemt met een circulaire, waarvan men de variabele gevolgen kent.
Er is ten slotte vaak genoeg herhaald dat een initiatief van de slachtoffers, in wat voor fase van de rechtspleging dan ook, ook in die van de strafuitvoeringsrechtbank, de uiteindelijke inhoud van de beslissing die wordt genomen niet bepaalt. Dat kan dus geen argument zijn tegen de voorgestelde toevoeging.
De heer Collignon onderstreept dat het doel van wetsvoorstel nr. 4-731 het aanvullen is van ons positief recht inzake het recht op informatie van de slachtoffers en hun rol in het proces, in dit geval in de context van de voorlopige hechtenis. Het is juist dat er een evenwicht moet bestaan tussen het recht van de vermoedelijke dader en dat van het slachtoffer, maar de tekst voldoet aan die vereiste door bepaalde voorwaarden op te leggen.
Het gaat om een legitiem recht op informatie van het slachtoffer over de eventuele uitreiking van een aanhoudingsbevel en om de mogelijkheid om opmerkingen te maken over de voorwaarden waarmee een vrijlating gepaard gaat. De bekrachtiging door een wettekst heeft onweerlegbaar een meerwaarde, aangezien een circulaire niet noodzakelijk in alle parketten eenvormig wordt toegepast.
Spreker verzet er zich ten slotte niet tegen dat men informatie inwint over wat er in de praktijk gebeurt, maar hij onderstreept dat dit niet mag worden verward met de invoering van een recht door middel van een wettekst.
De heer Vankrunkelsven vraagt hoeveel tijd de regering nodig acht om zich te informeren.
De minister antwoordt dat hij een tweetal weken voldoende acht om de nodige informatie in te winnen bij de mensen op het veld. Spreker onderstreept dat de de regering absoluut geen weerstand wil bieden tegen de wetsvoorstellen, maar enkel de nodige zorgvuldigheid aan de dag wil leggen. Hij verwijst naar zijn beleidsnota waarbij de slachtoffers één van de belangrijke aandachtspunten vormen.
B. Tweede gedachtewisseling
De minister bevestigt reeds op het terrein bepaalde visies te hebben kunnen inwinnen. Zo had een vergadering plaats om beide wetsvoorstellen nader te bekijken in de schoot van het college van PG met het expertisenetwerk van slachtoffers. Ook het nationaal forum slachtofferbeleid gaf over één der voorgestelde wetswijzigingen zijn advies, en ook de DG wetgeving en de DG Justitiehuizen konden hun standpunt kenbaar maken. Over het wetsvoorstel nr. 4-731 werden de griffiers nog niet gehoord. Het expertisenetwerk strafrechtstoepassing van het College van PG zal zich eerstdaags over de wetsvoorstellen buigen.
De meeste betrokkenen stellen zich de vraag of er niet eerst dient te worden nagedacht over een algemeen statuut van slachtoffers. Op welk moment worden zij bij de zaak betrokken, moeten zij al dan niet over het statuut van benadeelde persoon of burgerlijke partij beschikken. De voorgestelde regeling in het wetsvoorstel nr. 4-731 geeft een zeer korte termijn aan het slachtoffer om uit te maken of hij al dan niet een verklaring van benadeelde persoon wil afleggen of zich effectief burgerlijke partij wil stellen. De voorgestelde aanvullingen in artikel 5bis hebben betrekking op de wijze waarop de verklaring kan worden afgelegd en het invoeren van de mogelijkheid tot weigering van het openbaar ministerie. Misschien is het nuttig na te gaan of men niet eerder één enkel statuut van slachtoffers moet invoeren, om aldus een uniforme en gestroomlijnde regeling na te streven van bij de klachtneerlegging tot bij de strafuitvoering.
Verder zijn de bevraagden voorstander om niet alleen de benadeelde persoon of de burgerlijke partij erbij te betrekken, maar het toepassingsgebied uit te breiden tot alle slachtoffers. Vandaar de vraag wie men juist bedoelt met « slachtoffer ».
Een volgend punt betreft de bedenking dat de griffier de uitleg geeft over het feit dat iemand al dan niet wordt vrijgelaten op het ogenblik dat de betekeningen dienen te gebeuren. Een negatieve boodschap kan dan zeer hard aankomen en het zou aangewezen slachtofferonthaal bij de parketten hierbij te betrekken, ten minste als deze dienst reeds contacten heeft onderhouden met de slachtoffers.
De heer Mahoux zegt heel verbaasd te zijn dat de regering, naar aanleiding van wetsvoorstellen met een heel beperkte draagwijdte, die zeker niet revolutionair zijn, al het werk dat werd gedaan om de burgerlijke partijen, de slachtoffers en de benadeelde personen te definiëren, op losse schroeven wil zetten, terwijl dat werk in wetteksten is omgezet. Er is bovendien sprake van geweest het college van procureurs-generaal te raadplegen, wat niet gebeurd is, maar we hebben wel een reactie van een vereniging die de slachtoffers vertegenwoordigt.
Mevrouw Defraigne is het met het standpunt van vorige spreker eens. Ze beklemtoont dat het hier om gezond verstand gaat. Men kondigt een volledige hervorming aan van de definitie van concepten die sinds de inwerkingtreding van de « kleine Franchimont » functioneren. Tevens weet men wat er met de « grote Franchimont » is gebeurd en kan men slechts betreuren dat dit werk, waaraan de Senaat 18 maanden lang bezig is geweest, dat verwezenlijkt werd met de medewerking van universiteitsprofessoren en waarover breed werd geconsulteerd, in de Kamer geblokkeerd werd.
Het voorstel dat spreekster heeft ingediend raakt op geen enkele wijze aan de architectuur van het Wetboek van strafvordering of aan de bestaande concepten. Ze stelt een op zich staande maatregel voor, die beantwoordt aan een verzoek van de spelers in het veld, waardoor het huidige systeem beter moet kunnen functioneren, terwijl al het andere ongewijzigd blijft.
Indien de minister van Justitie een omvangrijke hervorming van het Wetboek van strafvordering wil voorstellen, zal ze met belangstelling worden onderzocht, maar spreekster meent dat niets belet vooruitgang te boeken met de zuiver praktische bepalingen van voorliggende wetsvoorstellen.
De heer Vankrunkelsven vraagt of beide wetsvoorstellen haaks staan op de werkzaamheden van de regering die een meer globale aanpak wenst van de regelingen rond slachtoffers. Of kan de regering toch instemmen met de voortzetting van de behandeling van voorliggende wetsvoorstellen ?
De minister wijst erop dat de regeling vervat in het wetsvoorstel nr. 4-731 reeds loopt in 3 arrondissementen. De regering is er dan ook voorstander van dat hiervoor een wettelijk kader wordt gevormd, zodat dit op een uniforme wijze kan verlopen in gans België. Blijkt echter dat de mensen op het terrein de gelegenheid te baat willen nemen om het toepassingsgebied uit te breiden. Het slachtoffer moet immers binnen een zeer korte termijn, namelijk binnen de 5 dagen na de voorlopige aanhouding, worden ingelicht over de al dan niet vrijlating. Dit houdt in dat het slachtoffer eerst in kennis moet worden gesteld dat er iemand aangehouden is. Dit kan zeer kort na de feiten zijn en het is best mogelijk dat het slachtoffer op dat moment nog niet heeft beslist, omwille van emotionele redenen, dat hij zich al dan niet burgerlijke partij zal stellen of zich als benadeelde persoon wil opgeven. De voorliggende voorstellen beperken de informatie tot de burgerlijke partij en de benadeelde persoon.
De heer Mahoux wijst erop dat niets de regering belet amendementen in te dienen.
Mevrouw Defraigne verklaart dat ze zich aansluit bij elk overleg dat de zaken kan doen vooruitgaan. Ze stelt evenwel vast dat die werkwijze, bij haar wetsvoorstel betreffende het tijdspad voor de rechtspleging bij de vereffening-verdeling, tot dusver tot niets heeft geleid, aangezien er geen vorderingen zijn en men zelfs, zoals hier, een regeringstekst aankondigt met een grotere draagwijdte. Het mag niet zo zijn dat men tot een blokkering van het parlementair initiatief komt onder de dekmantel van overleg.
C. Standpunt van de regering
De minister verklaart dat wat het wetsvoorstel nr. 4-731 betreft, de diverse gelederen op het terrein om hun standpunt werden verzocht. Op basis daarvan vond er een overleg plaats met de indieners. De amendementen die op basis daarvan zullen worden ingediend werden nog niet uitgewerkt.
Bij vorige debatten heeft de regering verklaard dat ze van plan was de volledige status van het slachtoffer te herzien. De heer Mahoux vraagt of de regering daarbij blijft dan wel of ze bereid is het debat voort te zetten op grond van de twee wetsvoorstellen nr. 4-731 en 4-567. Indien dat laatste het geval is, wat denkt de regering dan over beide teksten ?
De minister verwijst naar zijn vorige uiteenzetting, waarbij hij verklaarde dat de regering zeker voorstander was van een wettelijke basis, teneinde de bejegening van slachtoffers op een zo uniform mogelijke wijze te laten verlopen. Een gelijkaardig proefproject loopt immers reeds in drie arrondissementen.
Betreffende het voorgestelde artikel 38ter vraagt spreker zich af of de slachtoffers voldoende worden benaderd als men het toepassingsgebied beperkt tot de slachtoffers die zich burgerlijke partij hebben gesteld of een verklaring van benadeelde persoon hebben afgelegd. In het kader van de wet op de voorlopige hechtenis kan er een zeer korte tijdspanne zijn tussen aanhouding en vrijlating, namelijk vijf dagen na de aanhouding, hetzij na een maand bij beslissing door de raadkamer hetzij op eenders welk ogenblik bij beslissing van de raadkamer. Het ligt voor een slachtoffer psychologisch vaak zeer moeilijk om kort na de gebeurde feiten uit te maken of hij zich al dan niet burgerlijke partij wenst te stellen of zich als benadeelde persoon wil uiten.
Een andere vraag betreft de wijze waarop men slachtoffers kan betrekken bij bijvoorbeeld het opleggen van voorwaarden. De vraag rijst wie het best in contact kan treden met de slachtoffers.
Verder dient in de voorgestelde tekst duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen « slachtofferonthaal » en « slachtofferhulp ». Beide diensten hebben verschillende bevoegdheden. Men verwijst ook naar gemeenschappen en gewesten, terwijl slachtofferonthaal werkt op de parketten en als hierarchische overste de justitiehuizen heeft.
Ook rijst de vraag of de griffier de best geplaatste persoon is om in alle gevallen de slachtoffers te informeren. Zou men voor bepaalde aspecten niet beter op de dienst slachtofferonthaal terugvallen om de slachtoffers zo goed mogelijk te informeren en te betrekken bij de procedure ?
De heer Vandenberghe stelt voor hierover een hoorzitting te houden, onder meer met de OVB en de OBFG. Er is uiteraard een fundamenteel verschil tussen een procedure ten gronde en het aanhoudingsbevel. Men moet hier rekening houden met de draagwijdte van het vermoeden van onschuld. Ook al is men benadeelde persoon of burgerlijke partij, er is geen uitspraak over de gegrondheid van de rechtspositie. Aldus wordt het slachtoffer ingelicht over een persoon over wie vermoedens bestaan, maar over wie ten gronde geen enkel oordeel is geveld. Het slachtoffer krijgt aldus een status die hem bepaalde rechten zal geven terwijl de gegrondheid van zijn rechtspositie niet is nagetrokken. Vrijheidsberoving in een onderzoek zegt niets over de grond van de zaak. Kan men procedurele rechtsgevolgen verbinden aan de aanhouding ? Hoe zit het dan met het vermoeden van onschuld ?
De heer Swennen meent dat men niet alleen de advocaten moet horen, maar ook de in het wetsvoorstel genoemde actoren, bijvoorbeeld de parketmagistraten, magistraten en het griffiepersoneel.
D. Hoorzittingen
Na afloop van de bespreking beslist de commissie de volgende personen te horen :
— Mevrouw Martine Vandenbossche, Slachtofferonthaal Gent;
— De heer Daniel Vandenbossche, onderzoeksrechter te Gent;
— De heer Guido Vermeiren, substituut van de procureur-generaal van Antwerpen;
— De heer Guy Leysen, griffier te Antwerpen;
— De heer Maes, vertegenwoordiger van de Orde van Vlaamse Balies;
— De heer André Risopoulos, vertegenwoordiger van de Ordre des barreaux francophones et germanophone;
— De heer Henry-D. Bosly, professor aan de UCL;
— De heer Pierre Rans, advocaat-generaal bij het parket-generaal van Brussel;
— Mevrouw Bénédicte Van Boven, directrice van het justitiehuis van Mons;
— De heer Jean-Pierre Malmendier, voorzitter van de VZW Marc et Corinne.
Het verslag van deze hoorzittingen is opgenomen als bijlage bij dit verslag.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1
Geen opmerkingen over dit artikel.
Artikelen 2 tot 5
Amendementen nrs. 1 tot 4
Toelichting door één van de indieners
De dames Defraigne en Crombé-Berton dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-567/2), dat artikel 2 wil vervangen als volgt :
« Art. 2. — Artikel 5bis, § 2, derde lid, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de wet van 12 maart 1998, wordt vervangen als volgt :
« De bij het dossier te voegen verklaring, waarvan akte wordt opgesteld, kan worden afgelegd op het secretariaat van het openbaar ministerie of bij de politie die ze onverwijld aan het secretariaat van het openbaar ministerie bezorgt of kan bij een ter post aangetekende brief naar het openbaar ministerie worden gestuurd. ».
Op deze manier wordt de procedure nog versoepeld, en beschikt het slachtoffer over een vrij brede waaier van mogelijkheden om de hoedanigheid van benadeelde persoon aan te vragen. Aanvankelijk moest de verklaring op het politiecommissariaat in ontvangst genomen worden, maar het lijkt soepeler en pragmatischer om gewoon het woord « politie » te gebruiken.
Amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 4-567/2) preciseert de voorwaarden waaronder het openbaar ministerie kan weigeren. Het luidt als volgt :
« Art. 3. — Artikel 5 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 4, luidende :
« § 4. Het openbaar ministerie kan weigeren gevolg te geven aan de verklaring van benadeelde persoon indien het van oordeel is dat de persoon die deze verklaring aflegt, geen persoonlijk belang kan doen gelden of indien deze verklaring kennelijk niet op gegronde redenen berust.
Van zijn gemotiveerde beslissing wordt binnen een termijn van vijf dagen te rekenen van de datum van de beslissing, per fax of bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan de persoon die de verklaring heeft afgelegd en eventueel aan diens advocaat.
Onverminderd het recht op burgerlijkepartijstelling staat tegen zijn beslissing geen beroep open. ».
Amendement nr. 3 (stuk Senaat, nr. 4- 567/2) betreft de informatie die gegeven moet worden aan de benadeelde persoon. Het luidt als volgt :
« Art. 4. — Artikel 5bis, § 3, derde lid van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« De benadeelde persoon wordt ingelicht over zijn rechten, de seponering van zijn zaak en de reden hiervan, de mogelijkheid van burgerlijkepartijstelling, de initiatieven inzake bemiddeling en minnelijke schikking, het instellen van een gerechtelijk onderzoek en de bepaling van een rechtsdag voor het onderzoeks- en vonnisgerecht. ».
Amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 4-567/2) maakt het mogelijk dat de benadeelde persoon afstand doet van zijn rechten, en luidt als volgt :
« Art. 5. — Artikel 5bis, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :
« De benadeelde persoon kan op elk ogenblik het openbaar ministerie inlichten, op een manier zoals vermeld in § 2, derde lid, dat hij niet meer de informatie wil ontvangen bedoeld in het derde lid. ».
Standpunt van de regering over de amendementen 1 tot 4
Amendement nr. 1
Wat betreft artikel 2 en meer bepaald de mogelijkheid om de verklaring van benadeelde persoon vanop het thuisadres van de benadeelde bij gewone aangetekende brief naar het parket te versturen, vreest de minister voor een overbelasting van het parket. Men zal moeten onderzoeken of deze procedure om de verklaring van benadeelde persoon af te leggen geen al te grote bijkomende werklast voor het parket met zich meebrengt.
Amendementen nrs. 2 en 4
De minister heeft geen opmerkingen over deze amendementen
Amendement nr. 3
De minister vraagt zich af of het nodig is om deze bepaling in te lassen. Inderdaad wordt de algemene regel reeds vermeld in artikel 3ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en lijkt het hier voorgestelde artikel 4 overbodig.
Bespreking
De heer Vankrunkelsven wenst meer duidelijkheid over de opmerking van de regering met betrekking tot artikel 2 en de eventueel bijkomende werklast voor het openbaar ministerie. Vormt dit een reëel probleem en en echte belemmering ?
De heer Vandenberghe werpt op dat het geven van een procespositie per aangetekend schrijven werkelijk zeer laagdrempelig is. Hoe gaat het openbaar ministerie trouwens oordelen of de verklaring al dan niet ontvankelijk is ? Welke eisen worden gesteld aan de aangetekende brief opdat het openbaar ministerie zou kunnen toetsen of de betrokkene zich al dan niet in een toestand bevindt van benadeelde ? Men moet ervoor zorgen hier geen bijkomende onderzoeksplicht in de schoenen te schuiven van het openbaar ministerie. Verder moet men ook rekening houden met het aantal stukken dat het openbaar ministerie dagelijks reeds ontvangt.
Amendement nr. 5
De heer Delpérée merkt in verband met amendement nr. 1 op dat de woorden « de politie » omgangstaal zijn en bovendien veel te vaag. Zij staan ook in contrast met de nauwkeurigheid van de tekst betreffende het secretariaat van het openbaar ministerie.
De minister wijst op de situatie waarbij de politie thuis de vaststelling doet; dan zal de betrokkene een verklaring afleggen bij de betreffende politie-ambtenaar. Het moet dus mogelijk zijn de verklaring af te leggen op het politiecommissariaat, maar ook bij de politie-ambtenaar die het proces-verbaal opstelt.
De heer Vandenberghe meent dit best zo wordt opgenomen in de wet; de verklaring wordt afgelegd hetzij bij de politie-ambtenaar die het pv opstelt, hetzij op het politiecommissariaat. Hij dient daartoe amendement nr. 5 in (stuk Senaat, 4-567/3, subamendement op amendement nr. 1).
De regering kan instemmen met deze formule.
Amendement nr. 6
Wat de mogelijke werkoverlast betreft van het parket door de mogelijkheid van de verklaring per aangetekende brief, begrijpt de minister dat deze bepaling is ingevoerd voor de gevallen waarbij het slachtoffer zich niet in persoon naar het politiecommissariaat kan begeven, bijvoorbeeld wegens een zeer hoge leeftijd of hospitalisatie. In deze gevallen moet het mogelijk zijn dat bijvoorbeeld de zoon de brief opstelt en verstuurt, maar het kan niet de bedoeling zijn dat iedere benadeelde zijn verklaring per aangetekend schrijven gaat opsturen.
De heer Vankrunkelsven meent dat men in deze uitzonderlijke gevallen zou kunnen eisen dat er bijvoorbeeld een attest wordt bijgevoegd.
De heer Vandenberghe blijft erbij dat het systeem niet al te drempelverlagend moet zijn, zodat het in wezen niet zal kunnen werken. Er moet een minimale drempel worden behouden. In het aangehaalde voorbeeld zou de zoon bijvoorbeeld toch naar het politiecommissariaat kunnen gaan ? Het is dan aan de persoon die de verklaring registreert te onderzoeken of de verklaring relevant is en of er bijkomende vragen dienen te worden gesteld. Niets belet het parket beleidslijnen op te stellen over hoe de politie met dergelijke situaties dient om te gaan.
De heer Vankrunkelsven beaamt dat de door het amendement voorgestelde formule al te veel gelegenheid geeft tot misbruik.
De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 6 in (Stuk senaat, 4-567/3) dat amendement nr. 1. subamendeert en de woorden « of kan bij een ter post aangetekende brief naar het openbaar ministerie worden gestuurd » doet vervallen.
Tot slot is er de opmerking met betrekking tot de overbodigheid van de door het amendement nr. 3 ingevoegd artikel 4(nieuw). De hier voorgestelde aanvulling staat immers reeds in artikel 3ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
De indieners beslissen aldus hun amendement nr. 3 in te trekken.
V. STEMMINGEN
Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
De amendementen nrs 5 en 6, het aldus gesubamendeerde amendement nr. 1, en het aldus geamendeerde artikel 2, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden wordt artikel 4.
Amendement nr. 3 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden en wordt artikel 3.
VI. EINDSTEMMING
Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Martine TAELMAN. | Patrik VANKRUNKELSVEN. |