4-29

4-29

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 15 MEI 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden en aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «alternatieven voor opsluiting van kinderen in gesloten centra» (nr. 4-298)

De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Volgens haar beleidsbrief wil minister Turtelboom het regeerakkoord uitvoeren en meer bepaald alternatieven opzetten voor de opsluiting van gezinnen met kinderen. Enerzijds wil ze alternatieven voor die opsluiting van gezinnen onderzoeken, anderzijds is zij al gestart met een aantal proefprojecten zoals coaching, meldingsplicht en het aanmoedigen van vrijwillige terugkeer, wat overigens al langer dan vandaag gebeurt. Daarmee komt ze blijkbaar ook tegemoet aan een wetsvoorstel met betrekking tot alternatieven voor opsluiting van gezinnen met kinderen (Stuk Senaat 4-729), dat ik heb ingediend met steun van verschillende collega's uit meerderheid en oppositie. Met toepassing van ons wetsvoorstel zouden gezinnen op grond van een contract met de Dienst voor Vreemdelingenzaken zich aan de meldingsplicht onderwerpen en tegelijkertijd een coach toegewezen krijgen.

Graag kreeg ik meer informatie over lopende en toekomstige projecten. Ik denk onder andere aan het lopende project meldingsplicht. Hoe gaat dat juist in zijn werk? Omvat het enkel meldingsplicht of sowieso ook coaching en andere aspecten? Of bestaan er twee onderscheiden projecten, een project meldingsplicht en een project coaching of eventueel een combinatie van meldingsplicht en coaching? Is het project coaching al gestart?

Hoe verloopt de selectie en hoeveel gezinnen werden er geselecteerd? Wordt het huidige aantal uitgebreid?

Zijn er voldoende verschillende groepen in het proefproject opgenomen of wordt dat gepland? Ik denk dan zowel aan families die hier net zijn aangekomen en pas met de procedure zijn begonnen, als uitgeprocedeerde families en families die het grondgebied illegaal zijn binnengekomen. Werkt men met een aantal gezinnen die net asiel hebben aangevraagd of zich midden in de asielprocedure bevinden en dus in open centra verblijven en een coach toegewezen kregen om zich beter op een mogelijke terugkeer te kunnen voorbereiden?

Buitenlandse voorbeelden tonen aan dat zulke initiatieven meer kans van slagen hebben als men er zeer vroeg mee begint, namelijk op het ogenblik waarop het asiel wordt aangevraagd of waarop de mensen op het grondgebied worden aangetroffen. Het is dan ook nuttig om in het proefproject verschillende groepen op te nemen om nog beter te kunnen evalueren in welke omstandigheden zo'n project optimaal werkt. Het is immers de bedoeling efficiënte projecten op te zetten. Er moet worden voorkomen dat men na een jaar tot de conclusie komt dat het project niet werkt en dat de gezinnen dan maar moeten worden opgesloten. Werken de gezinnen vrijwillig mee? Hoe werden ze geselecteerd en geïnformeerd?

Welk profiel hebben de coaches en waaruit bestaat hun taak? Hoeveel gezinnen moet elke coach begeleiden? Onder welke administratie vallen de coaches? Wordt de neutraliteit van de coaches gegarandeerd? Hoeveel coaches zijn er al of zullen er nog bijkomen? Hoe zullen ze het vertrouwen van de gezinnen verwerven?

Hoe verloopt de samenwerking tussen de DVZ en Fedasil? Welke afspraken bestaan er? De coaches moeten ook kunnen werken vanuit de open centra, dus zowel voor de mensen die in een procedure verwikkeld zijn als voor de uitgeprocedeerden die nog in de centra verblijven. Welke taken neemt Fedasil op zich om de vrijwillige terugkeer te stimuleren en hoe gebeurt dat?

Hoe zal worden samengewerkt tussen de medewerkers van Fedasil, de maatschappelijke werkers die deze taak al hadden, en de coaches? Zullen de coaches de maatschappelijke werkers in de open centra van Fedasil vervangen of gewoon bijstaan?

Na hoeveel tijd wil men deze proefprojecten evalueren? Is er overleg geweest met de organisaties op het veld die met de doelgroepen werken?

In het regeerakkoord wordt aangekondigd dat, op basis van onder meer de studie van SumResearch, alternatieven zullen worden uitgewerkt voor het vasthouden van gezinnen met kinderen in gesloten centra. Over welke andere studies gaat het? Zijn dat bestaande studies of wil men nog nieuwe studies uitvoeren? Zal er rekening worden gehouden met projecten in het buitenland? Zullen die projecten worden bestudeerd? Ik denk dan aan het Zweedse of het Australische model. Het Zweedse model staat enorm goed aangeschreven en kent veel succes.

Aan welke andere initiatieven denkt men, naast de familiale terugkeercentra die in het regeerakkoord vermeld staan als laatste middel en de meldingsplicht, hopelijk gekoppeld aan coaching?

Wanneer hoopt men rond te zijn met de uitwerking van nieuwe voorstellen op basis van de studies?

Als we willen dat het Zweedse model ook in België een succes wordt, moeten we erop toezien dat alle voorwaarden vervuld zijn. Zweden hanteert immers een integrale aanpak waarin opvang, coaching en terugkeeraanbod vakkundig op elkaar zijn afgestemd. Ook de rol van de coach is nauwkeurig gedefinieerd. Hij moet namelijk op een actieve manier en samen met de mensen een toekomst uitwerken. De terugkeer is één mogelijkheid, maar er zijn er nog andere. We kunnen de mensen bijvoorbeeld ook sturen naar een ander land dan het land van herkomst. Het gevaar bestaat echter dat wij in België niet alle noodzakelijke voorwaarden vervullen en dat de alternatieven zullen mislukken, wat niemand wil.

We moeten absoluut voorkomen dat gezinnen met kinderen in gesloten centra worden opgesloten. Dat mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden en in gevallen waar er een risico is op vluchten, maar ook voor hen mag slechts in laatste instantie een opsluiting worden overwogen. We hopen uiteraard dat geen enkel kind nog zal worden opgesloten. In Zweden maken de coaches een risicoanalyse. Dat is in het belang van de cliënt en van de overheid.

Ik weet dat er beweging komt in de zaak, maar het is toch belangrijk om over dit alles grondig na te denken en de zaken goed voor te bereiden. Alleen zo kunnen resultaten worden geboekt.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees eerst het antwoord van de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden.

Het regeerakkoord voorziet inderdaad in de oprichting van een alternatief project voor de opsluiting van minderjarigen die enkel kan plaatsvinden voor een zeer korte periode en als allerlaatste redmiddel.

Ikzelf weiger de opsluiting van kinderen van mensen zonder papieren. Ik kan dat des te minder aanvaarden omdat ik pertinent weet dat dit kinderen in dergelijke mate traumatiseert dat een terugkeer naar hun land op korte termijn niet is te overwegen. Volgens specialisten heeft de opsluiting ernstige gevolgen voor de psychologische gezondheid, die jaren kunnen aanslepen. Daarom vraag ik collega Turtelboom een snelle oplossing uit te werken om minderjarigen niet meer te moeten opsluiten. Ik zal een alternatieve opsluiting echter weigeren. Ik wil een alternatief voor opsluiting.

Het is juist dat het probleem van de terugkeer, in het bijzonder van deze mensen, zeer snel moet worden aangepakt in het raam van het opvangtraject. Ik verduidelijk dat de DVZ convocaties met betrekking tot deze projecten van vrijwillige terugkeer heeft gestuurd naar families zonder papieren zonder dat de opvangmilieus en het beoogde doelpubliek werden geïnformeerd of zonder dat er met hen overleg werd gepleegd.

De coaching bij de vrijwillige terugkeer in de opvangstructuren valt onder de bevoegdheid van Fedasil en niet onder die van de DVZ. Deze coaches bestaan al onder de vorm van een `consultant vrijwillige terugkeer' die onder de verantwoordelijkheid van elke opvangcentrumcoördinator werkt. Fedasil behandelt het onderwerp trouwens van bij de aankomst van de persoon in de opvangstructuur.

Ik wil het aspect `vrijwillige terugkeer' versterken om deze mensen alle kansen te geven om een nieuwe start te nemen in hun land van herkomst. Ik neem dus kennis van de bestaande projecten en van de diverse voorstellen ter zake en zal ze aandachtig onderzoeken. Ik zal echter niet overhaast een proefproject op touw zetten. Ik zal een beroep doen op de opvangpartners voor een rondetafel over dit onderwerp vóór eind juni. Zo hoop ik de uitvoering van de vrijwillige terugkeer te kunnen ontwikkelen vóór eind 2008.

Ik lees nu het antwoord van de minister van Migratie- en Asielbeleid.

Ik onderzoek de mogelijkheid om de meldingsplicht uit te breiden. Er werd met dit systeem begonnen omdat deze procedure op korte termijn kon worden gerealiseerd met beperkte budgettaire middelen. Momenteel worden enkel families uitgenodigd die onlangs een negatieve regularisatiebeslissing kregen ongeacht of zij voorheen al dan niet kandidaat-vluchteling waren.

Het project van de meldingsplicht kent volgende praktische stappen:

Stap 1: vanaf maart 2008 worden uitgeprocedeerde families door de Dienst Vreemdelingenzaken wekelijks schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek. Deze families zijn ondertussen allemaal in het bezit van een bevel om het grondgebied te verlaten. Hen wordt duidelijk gemaakt dat hun verblijf in België niet langer mogelijk is. Hun terugkeer kan zowel op vrijwillige wijze - met de International Organization for Migration (IOM) - als op gedwongen wijze worden georganiseerd.

In de brief wordt ook gevraagd voltallig aanwezig te zijn en alle documenten mee te brengen die hun eventuele identiteit of nationaliteit kunnen bevestigen. Deze documenten zijn nodig om een laissez-passer te kunnen krijgen. Het is helemaal niet de bedoeling de families na afloop van dit gesprek op te sluiten met het oog op een gedwongen terugkeer. Het gesprek heeft tot doel de verschillende mogelijkheden van terugkeer duidelijk te maken.

Bij een eerste ontmoeting wordt de nadruk op de vrijwillige terugkeer gelegd, via mondelinge informatie over de verschillende programma's van vrijwillige terugkeer, een infobrochure in een taal die ze begrijpen, alsook een dvd, waarop te zien is hoe een vrijwillige terugkeer praktisch wordt georganiseerd.

In de nabije toekomst kunnen mijn diensten ook gebruik maken van een tweede dvd. Deze dvd werd gemaakt door IOM en toont een aantal succesverhalen inzake vrijwillige terugkeer.

Ook worden alle identiteitsgegevens van de familie gecontroleerd, om eventueel de juiste informatie aan de consulaire of diplomatieke vertegenwoordiging van het herkomstland te kunnen doorgeven, nodig voor het afgeven van de laissez-passer.

De families krijgen tijdens het gesprek ook de kans vragen te stellen over de procedure of over de omstandigheden van de terugkeer. Indien de families menen aanspraak te kunnen maken op een verblijf in België, wordt dit gecontroleerd en wordt contact opgenomen met de bevoegde dienst.

Stap 2: bij een tweede gesprek, in principe 2 weken later, wordt nagegaan in hoeverre de families wensen in te gaan op het aanbod van vrijwillige terugkeer. Indien ze daarop niet wensen in te gaan, wordt de gedwongen terugkeer uitgelegd. Aan de hand van een dvd wordt getoond hoe een dergelijke gedwongen terugkeer kan worden georganiseerd. De dvd geeft de diverse mogelijke stappen van gedwongen terugkeer weer zoals ze beschreven werden in de aanbevelingen van de commissie-Vermeersch II. De families krijgen opnieuw de kans om vragen te stellen over de terugkeerprocedure.

Stappen 3 en volgende: de families blijven uitgenodigd worden zolang dit nodig is om hen te overtuigen te vertrekken of voor de identificatieprocedure met het oog op het verkrijgen van een laissez-passer. Indien de families wensen in te gaan op het programma van vrijwillige terugkeer, worden ze doorverwezen naar een door hen te kiezen ngo die als REAB-partner (Return and Emigration of Asylum-Seekers Ex Belgium) van het IOM bekend staat.

Indien de families niet wensen in te gaan op de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer worden ze, bij positieve identificatie, uitgenodigd zich bij de federale politie van Brussel-Nationaal te melden. Als ze zich niet melden kunnen ze worden aangehouden met het oog op hun terugkeer. In dergelijke gevallen kan een detentie voor een beperkte periode noodzakelijk zijn. Deze periode is in principe beperkt omdat de families reeds geïdentificeerd zullen zijn.

Detentie wordt dus als allerlaatste alternatief gebruikt in de procedure betreffende de meldingsplicht. Voor mij is de vrijwillige terugkeer hoe dan ook de meest wenselijke optie. Niet iedereen is evenwel bereid vrijwillig terug te keren.

Op de 66 families die tot 8 mei werden uitgenodigd, hebben zich 7 families aangeboden. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken uit deze cijfers, aangezien deze procedure nog niet voldoende bekend is. Voor de 7 families die zich aangeboden hebben, is de identificatie nog niet afgesloten. Een vrijwillige terugkeer is voor hen nog steeds mogelijk.

Bij de families die tot nu toe uitgenodigd zijn, zitten zowel families die recent in België zijn aangekomen en gevraagd hebben geregulariseerd te worden, als families die alle verschillende wettelijke mogelijkheden hebben uitgeput. Zowel gemakkelijk als moeilijk identificeerbare nationaliteiten zijn vertegenwoordigd. In totaal gaat het om 25 verschillende nationaliteiten. Deze families verblijven zowel op privéadressen als in open centra. Voor de 66 uitgenodigde families kregen de diensten van de minister 3 uitnodigingen terug van de post, met vermelding dat de vreemdelingen niet meer op het adres woonden. Dit kan betekenen dat deze families al vertrokken waren of dat zij ondergedoken zijn.

Het coachingsproject is één van de alternatieven die momenteel onderzocht worden zowel op budgettair vlak als op gebied van organisatie. Het coachingsproject zou ervoor kunnen zorgen dat vreemdelingen vanaf het begin van hun asielprocedure begeleid worden. Aan de vreemdeling zou dan de verschillende bestaande procedures kunnen uitgelegd worden en de coach zou hem of haar ook op de hoogte kunnen brengen van alle opties. Gezien zulke coach van in het begin van de procedure zou betrokken kunnen worden, kan dit de vertrouwensrelatie naar de vreemdeling stimuleren. Dit project zou na één jaar getest kunnen worden en bijgestuurd kunnen worden waar nodig, na een evaluatie.

Daarnaast is de minister van Migratie- en Asielbeleid ook voorstander om de bestaande reïntegratieprojecten, die door Fedasil en IOM beheerd worden, uit te breiden. Zo kan een vrijwillige terugkeer voor de betrokkene zo interessant mogelijk gemaakt worden op een duurzame manier. De diensten van de minister onderzoeken ook in hoeverre dergelijke projecten gefinancierd kunnen worden door de bestaande Europese fondsen en meer bepaald het Terugkeerfonds.

De minister van Migratie- en Asielbeleid wenst te benadrukken dat alle aanbevelingen van SumResearch op hun haalbaarheid onderzocht worden. Dit betekent o.a. ook de bouw van een specifiek `familieterugkeercentrum'. U weet ook dat voor elke aanbeveling moet worden nagegaan welke budgettaire implicaties deze heeft. Het is ook belangrijk dat alle initiatieven, zowel de reeds gestarte projecten als de toekomstige, een complementair en coherent geheel vormen. Nieuwe projecten zullen met andere woorden aan deze criteria moeten beantwoorden. Het is moeilijk om op dit ogenblik te zeggen hoe lang het zal duren voordat dit concreet uitgewerkt zal zijn. Uiteraard staat de uitwerking van een concreet actieplan als prioritair op de agenda van de minister van Migratie- en Asielbeleid.

Ten slotte moet een succesvol en coherent terugkeerbeleid ruime aandacht besteden aan vrijwillige terugkeer, maar ook aan de gedwongen terugkeer. Detentie in functie van deze gedwongen terugkeer als laatste oplossing zal noodzakelijk blijven. De minister van Migratie- en Asielbeleid zal niet nalaten u op de hoogte te houden van alle nieuwe initiatieven die zullen genomen worden om de terugkeer in al haar vormen te stimuleren.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Ik heb er duidelijk voor gekozen om met één vraag de beide ministers te interpelleren, in plaats van aan elk van hen een aparte vraag te stellen, want ik weet dat voor deze materie tussen beide ministers moet worden samengewerkt. Niet alleen krijg ik nu van elk van beide ministers een apart antwoord, ze spreken elkaar zelfs tegen, of de ene maakt verwijten aan het adres van de andere.

Uit het antwoord van minister Arena blijkt dat ze geen voorstander is van de opsluiting van kinderen. Dat kan haar standpunt zijn, maar dat strookt niet met het antwoord van minister Turtelboom en ook niet met het regeerakkoord.

Voorts verwijt minister Arena de Dienst Vreemdelingenzaken dat hij brieven stuurt met betrekking tot de projecten van vrijwillige terugkeer zonder de opvangmilieus en het doelpubliek daarover correct te informeren. Beide minister moeten dringend samenwerken.

Het project met betrekking tot de meldingsplicht is geen succes: van de 66 families die werden uitgenodigd, hebben er zich slechts 7 gemeld, zonder dat men overigens tot uitwijzing is kunnen overgaan. Een meldingsplicht alleen werkt niet. Mijn wetsvoorstel wil meldingsplicht altijd koppelen aan coaching. Het verheugt me dat de minister zich bereid verklaart een coachingsproject op te starten dat een waardig alternatief kan zijn voor opsluiting.

Ik ben het eens met minister Arena dat er geen sprake mag zijn van een alternatieve opsluiting, maar dat er een alternatief moet komen voor opsluiting. Ook in het regeerakkoord staat dat in eerste instantie een goed alternatief voor opsluiting nodig is en dat slechts in uitzonderlijke gevallen, voor gezinnen die dreigen te vluchten, en voor een beperkte termijn, een opname in familiecentra mogelijk moet zijn.

Ik ben het ermee eens dat initiatieven moeten worden genomen voor de oprichting van familiecentra. Ik hoop alleen dat coaching de familiecentra overbodig maakt. Ik vraag de minister buitenlandse voorbeelden, vooral dan het Zweedse model, te bestuderen voordat zij haar coachingsproject uitwerkt. Ik dring ook aan op overleg met de andere bevoegde minister.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik begrijp de bezorgdheid van mevrouw Lanjri. De staatssecretaris voor Mobiliteit heeft niet de politieke macht om de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote steden en de minister van Migratie- en Asielbeleid tot een gemeenschappelijk antwoord te verplichten.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Dat begrijp ik. Ik vraag de staatssecretaris voor Mobiliteit mijn vraag om samenwerking zo snel mogelijk aan de bevoegde ministers te bezorgen.