4-660/2

4-660/2

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

16 APRIL 2008


Wetsontwerp houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap


Evocatieprocedure


VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW VIENNE


I. INLEIDING

Dit verslag betreft twee wetsontwerpen, waarvan het ene volgens de facultatief bicamerale procedure moet worden behandeld (stuk Senaat, nr. 4-660/1), en het andere volgens de verplicht bicamerale procedure (stuk Senaat, nr. 4-661/1). Beide verslagen zijn door de regering eerst in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nrs. 52-810/1 en 52-811/1).

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft beide wetsontwerpen op 19 maart 2008 aangenomen, telkens met 138 stemmen bij één onthouding.

Zij zijn naar de Senaat overgezonden op 20 maart 2008. Wetsontwerp nr. 52-810 is op 14 april 2008 geëvoceerd.

De commissie heeft deze wetsontwerpen besproken tijdens haar vergadering van 16 april 2008, in aanwezigheid van mevrouw Milquet, minister van Werk.

II. UITEENZETTING VAN DE MINISTER

Deze twee wetsontwerpen betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap hebben een identiek doel, maar regelen respectievelijk aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 en artikel 77 van de Grondwet.

Op 22 juli 2003 keurde de Europese Raad verordening nr. 1435/2003 betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (ECV) goed. Naar analogie van de Europese naamloze vennootschap wat de handelsvennootschappen betreft, moet een ECV ervoor zorgen dat de coöperatieve vennootschappen in de Europese Unie makkelijker buiten de eigen landsgrenzen actief kunnen zijn. Daartoe roept de verordening een Europese rechtsvorm in het leven. Tal van aspecten, waaronder de fiscaliteit, de concurrentie en de intellectuele eigendom, blijven echter ressorteren onder het nationaal recht. Dat geldt ook voor de rol van de werknemers binnen de ECV.

Eveneens op 22 juli 2003 keurde de Raad van ministers van Sociale Zaken immers een richtlijn goed tot aanvulling van de ECV-verordening. Bedoeling was te waarborgen dat de oprichting van een ECV de bestaande rol van de werknemers niet zou verzwakken. Naast die waarborg blijft ook alles wat onder het arbeidsrecht valt een nationale aangelegenheid. Voormelde richtlijn, die het nummer 2003/72/EG meekreeg, werd in het Belgisch recht omgezet via CAO nr. 88 van 30 januari 2007 — met zijn 39 bladzijden wellicht de langste CAO uit de geschiedenis.

Wel kan CAO nr. 88 pas in werking treden indien het Belgische recht toepasbaar wordt gemaakt op de ECV en indien bepaalde aspecten wettelijk zijn geregeld.

De twee ter goedkeuring aan het parlement voorgelegde wetsontwerpen zijn opgesteld rekening houdend met het eenparige advies van de sociale partners, dat als bijlage opgenomen is bij hun CAO nr. 88.

De rechtspositie van die vertegenwoordigers en hun bescherming tegen ontslag vallen dan weer onder het recht van het land van hun werkgever.

De aan de vertegenwoordigers van de werknemers te verstrekken informatie wordt gedetailleerd weergegeven in de CAO. Toch is dit wetsontwerp noodzakelijk om de geheimhouding van bepaalde gegevens wettelijk te waarborgen.

De lijst van die gegevens zal bij koninklijk besluit worden vastgesteld, met verwijzing naar de regelgeving over de economische en financiële informatie die aan de ondernemingsraden moet worden verschaft.

Het tweede wetsontwerp legt de procedure vast die moet worden gevolgd indien een geschil ontstaat over de geheime aard van specifieke gegevens.

België had de richtlijn vóór 18 augustus 2006 moeten omzetten, maar deed dit niet en werd bijgevolg door de Europese Commissie in gebreke gesteld. Teneinde bijzonder zware sancties te ontlopen, vraagt de minister dat deze « tweelingontwerpen » met bekwame spoed worden besproken.

III. BESPREKING

De heer Claes en mevrouw Lanjri merken op dat de Raad van State enkele opmerkingen had geformuleerd. Over het bicamerale ontwerp (stuk Senaat, nr. 4-661/1) stelt de Raad van State dat het niet duidelijk is waarom in artikel 4 van het ontwerp ook niet verwezen wordt naar de representatieve organisaties van kaderleden bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, 5º, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. Het ontzeggen van de bevoegdheid aan bepaalde representatieve organisaties om in rechte op te treden, dient objectief en redelijk verantwoordbaar te zijn in het licht van de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en niet-discriminatie. Kan de minister hier nog andere inlichtingen over geven dan het antwoord dat zij formuleerde in de memorie van toelichting bij het ontwerp (stuk Kamer, nr. 52-0810/1 en 0811/1, blz. 12 en 13) ?

Inzake het geëvoceerde ontwerp (stuk Senaat, nr. 4-660/1) beoogt artikel 8 de omzetting van artikel 10, lid 1 en lid 2 van de richtlijn. Volgens de Raad van State zou deze omzetting niet correct gebeuren en zou bovendien de omzetting van artikel 10, eerste paragraaf, derde alinea, ontbreken.

De tweede opmerking inzake dit ontwerp betreft de inlichtingen bedoeld in artikel 8, 2º. Het zou volgens de Raad van State de voorkeur verdienen dat de objectieve criteria waarnaar wordt verwezen, in het ontwerp zelf zouden worden opgenomen, teneinde duidelijk de grenzen van de aan de Koning gedelegeerde bevoegdheid aan te geven.

Mevrouw Durant wijst er op dat dit ontwerp, ondanks de opmerkingen van de Raad van State waarnaar hier wordt verwezen, een eenparig advies van de sociale partners heeft gekregen. Dit is toch ook een belangrijk gegeven in het beoordelen van de geschiktheid van de tekst.

Mevrouw Milquet, minister van Werk, antwoordt dat het ontwerp werd ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers door haar voorganger de heer Piette. De omzetting van artikel 10 van de richtlijn was volgens hem al gerealiseerd in de CAO en moest dus niet meer gebeuren in dit ontwerp. Wat betreft de opmerking over artikel 4 van het bicamerale ontwerp (stuk Senaat, nr. 4-661/1) verwijst zij naar de memorie van toelichting.

IV. STEMMINGEN

Wetsontwerp nr. 4-660 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

De artikelen 1 tot 7 van wetsontwerp nr. 4-661, en het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Christiane VIENNE. Nahima LANJRI.

De door de commissie aangenomen teksten zijn dezelfde als de teksten die de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft overgezonden (zie Kamerstukken nrs. 52-0810/003 en 52-0811/003).