4-14

4-14

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 24 JANUARI 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over «zijn uitspraken omtrent het Brussels Hoofdstedelijk Gewest» (nr. 4-107)

De heer Joris Van Hauthem (VB). - De vice-eersteminister voert een charmeoffensief om zijn imago in de Franstalige media te verbeteren. De krant Le Soir pakte begin deze week uit met een lang entretien exclusif met minister Yves Leterme, onder de veelzeggende titel `Leterme retrouve l'accent belge'.

In het artikel geeft de minister aan dat hij momenteel niet wakker ligt van het dossier Brussel-Halle-Vilvoorde, maar dat andere Brusselse aangelegenheden wel zijn aandacht trekken. Zo pleit hij ervoor dat Brussel in staat moet worden gesteld om op vlak van infrastructuur, arbeidsmarkt en financiële middelen `een beetje zijn grenzen te overstijgen'. Hierbij denkt de minister aan een beslissingsinstrument of structuur die boven de negentien gemeenten uitstijgt; in de plaats van enkel en alleen de weinig efficiënte samenwerkingsakkoorden. Omdat Brussel een economische hefboom is waarvan de vruchten tot over de grenzen van de hoofdstad worden geplukt, moeten er aldus de minister, extra financiële middelen worden uitgetrokken. Ik citeer: `Je crois qu'à un moment il faut oser une structure ou un processus décisionnel qui va au-delà des frontières des 19 communes.'

In een communautaire discussie, en dat zal de komende maanden wellicht niet anders zijn, leggen de Franstalige partijen altijd de grenzen van Brussel op tafel wanneer Vlaamse eisen voor hen onaanvaardbaar zijn. De redenering aan Franstalige kant is, als bij hen taboes moeten sneuvelen, dan ook aan Vlaamse kant, en één van die Vlaamse taboes zijn de institutionele grenzen van Brussel.

Ik krijg de indruk dat de vice-eersteminister aan die grenzen niet wil morrelen, maar een superstructuur wil creëren. Met een superstructuur die uitstijgt au-delà des frontières des 19 communes, kan men immers aan Vlaanderen zeggen dat aan de grenzen van Brussel niet wordt geraakt.

Als ik dergelijke uitspraken hoor, vraag ik me af wat er aan de hand is.

1. Wat bedoelt de minister exact met `een beslissingsinstrument of structuur die boven de negentien gemeenten uitstijgt'?

2. Als Brussel middelen moet krijgen in het kader van haar hoofdstedelijke en internationale functie, moet er dan ook controle zijn op de besteding van de specifieke middelen daarvoor, wetend dat Brussel momenteel, los van de financieringswet, al 86 miljoen euro per jaar krijgt.

De heer Yves Leterme, vice-eersteminister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen. - Ik blijf bij wat ik ook al aan het dagblad Le Soir heb gezegd: de hoofdstedelijke functie en de economische potentialiteit van Brussel vereisen dat we een aangepast beleid en specifieke instrumenten voor deze stad uitwerken, zodat ze haar rol kan vervullen. Men kan moeilijk ontkennen dat er tussen de hoofdstad en haar hinterland, de brede omgeving rond Brussel, op economisch en infrastructureel vlak en inzake mobiliteit, verbanden bestaan. De ambitie moet dan ook zijn om ten voordele van de Brusselaars, van al wie in de hoofdstad werkt en wie vanuit het hinterland Brussel opzoekt, ervoor te zorgen dat Brussel een beleid kan voeren dat zijn slagkracht en zijn potentie ten volle benut. Dat geldt zeker voor domeinen als mobiliteit, arbeidsmarkt, huisvesting en dies meer.

Ik vertel daarmee niets nieuws. Er bestaan ook vandaag al heel wat samenwerkingsakkoorden en vormen van samenwerking op het terrein. Ik denk aan de samenwerking tussen de VDAB en ACTIRIS of aan de regionale maatschappijen De Lijn en TEC, die allebei tot in Brussel rijden. De Vlaamse regering heeft overigens destijds op initiatief van mezelf en van minister Vandenbroucke in goede verstandhouding met minister-president Picqué en de heer Cerexhe ook nieuwe samenwerkingsakkoorden op touw gezet, bijvoorbeeld inzake een betere afstemming van de arbeidsmarkt, de uitwisseling van vacatures, de versterking van het arbeidsmarktbeleid in Brussel, het draineren van werkzoekenden uit de Brusselse agglomeratie naar het hinterland, dat vaak een lagere werkloosheid heeft dan Brussel en waar een grotere vraag is naar laaggeschoolde arbeidskrachten.

Gesterkt door ervaringen uit de praktijk, herhaal ik hier dan ook dat het instrument van de samenwerkingsakkoorden onvolkomen is. Het is een belangrijk instrument dat ook in de toekomst heel wat diensten kan bewijzen, maar vooral voor Brussel moeten we de moed hebben om te erkennen dat we voor verschillende domeinen meer moeten kunnen doen dan samenwerkingsakkoorden sluiten. We moeten de rol van Brussel op die domeinen durven benaderen vanuit een ruimere geografische omschrijving dan de huidige negentien gemeenten van Brussel-Hoofdstad. Ik zal dan ook voorstellen een iets meer structurele vorm te geven aan de samenwerking vanuit de Brusselse instanties met de beleidsinstanties uit het hinterland. De komende weken moet blijken welke vorm die structuur kan aannemen en hoe de verschillende partijen en fracties dat onthalen. Dat is dan ook mijn antwoord op de eerste vraag van de heer Van Hauthem. Laat ons niet te snel gaan en de nodige tijd nemen om te onderzoeken hoe we de samenwerking vorm kunnen geven. Het moet duidelijk zijn dat er geen sprake van kan zijn dat een of andere instantie, of het hinterland iets zou kunnen opleggen aan de Brusselse politici en de bevolking. De kans op een goed beleid neemt toe als men respect opbrengt voor de mandatarissen van de regio zelf en hen de kans biedt dat beleid zelf mee vorm te geven.

Over de controle op de besteding van de al toegekende middelen, lijkt het mij - en overigens ook de Brusselse collega's - belangrijk dat we de dingen die wat organisch buiten de financieringswet, min of meer ad hoc zijn gegroeid, op een transparante manier op een rijtje zetten om te kijken of we daar niet wat meer structuur in kunnen brengen. Ik denk vooral aan het Belirissamenwerkingsakkoord, waarmee Brussel financiële middelen krijgt.

Over de besteding van die middelen wordt beslist in een samenwerkingscomité, dat de projecten selecteert die voor financiering in aanmerking komen. Het comité bestaat uit vier federale ministers van de federale regering - momenteel zijn dat de collega's Onkelinx, Reynders, Dewael en ikzelf - en vier ministers van de Brusselse regering. De projecten worden in de regel uitgevoerd door de federale overheid. Er is dus inderdaad controle op de besteding van de middelen, op dezelfde manier als op de middelen van de overheden in het algemeen en die van de federale regering in het bijzonder.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik heb onvoldoende duidelijkheid verkregen over wat de minister bedoelt met een soort bovenstructuur die verder reikt dan de grenzen van de negentien Brusselse gemeenten. Die visie ligt in dezelfde lijn als de visie van Guy Verhofstadt, die in zijn convergentienota voor een stadsgewest pleitte. Een stadsgewest wordt sociaaleconomisch omschreven als Brussel en het hinterland. De sociaaleconomische realiteit stemt natuurlijk niet altijd overeen met de politieke realiteit.

Wij hebben na de verkiezingen in Halle-Vilvoorde een folder in de bus gekregen van de Union des Francophones waarin staat dat, op basis van onderzoeken, Brussel sociaaleconomisch uit 62 gemeenten bestaat. Aan Vlaamse kant wordt gezegd dat Brussel op politiek en institutioneel vlak begrensd moet blijven tot de negentien gemeenten. Als de vicepremier, die ook voorzitter is van het Octopusoverleg, dan het idee lanceert van een stadsgewest met daarboven een superstructuur met beslissingsbevoegdheid, weliswaar zonder dat hij aan de grenzen van Brussel wil raken, dan zal hij toch begrijpen dat ik vind dat er iets niet klopt. Door een beslissingsniveau in te voeren dat financiële middelen krijgt, omzeilt de minister het probleem tussen de twee gemeenschappen betreffende de grenzen van Brussel. Maar met dat idee volgt de vicepremier gewoon Guy Verhofstadt, die in zijn convergentienota het idee van een stadsgewest heeft gelanceerd.

Ik ben dus helemaal niet tevreden met het antwoord van de vicepremier. Hij gaat niet grondwettelijk of institutioneel, maar de facto, de grenzen van Brussel uitbreiden. Wij zullen dat nauwlettend in de gaten houden.