4-483/4 | 4-483/4 |
20 DECEMBER 2007
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-517).
De tekst werd op 19 december 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en nog diezelfde dag overgezonden aan de Senaat, die hem op dezelfde dag geëvoceerd heeft.
De artikelen 1 tot 4, 9, 13, 14 en 52 tot 59 werden verwezen naar de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
De commissie heeft de bovenvermelde bepalingen besproken tijdens haar vergaderingen van 18 en 20 december 2007.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN DOOR DE BEVOEGDE MINISTERS
II.1. Artikelen 1 tot 4
Inleiding door de Vice-Eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken
De minister stelt dat deze artikelen betrekking hebben op het uitstel met één jaar van wat genoemd wordt het Fedcom-project. Dit project handelt over de introductie van het systeem van de dubbele boekhouding. De wet van 22 mei 2003 (alsook die van 16 mei 2003 voor wat de gewesten betreft) heeft de dubbele boekhouding als doelstelling gesteld om de nieuwe begrotingen en boekhoudingen van de overheid op te stellen om daar een grotere transparantie in te bekomen en zo ook een beter inzicht te krijgen in de budgettaire toestand op jaarbasis. Voor de federale overheid is er een gunningsprocedure opgestart waarbij finaal de Ministerraad van 12 januari 2007 haar goedkeuring heeft gegeven om het contract te gunnen. Tussen januari 2007 en de datum van ondertekening van het contract, zijnde 30 april 2007, is er een onderhandeling gevoerd met de firma die de meest voordelige offerte had ingediend met als bedoeling voldoende garanties te bedingen. Fedcom is immers een vrij groot en zwaar project dat tussen nu en 2010 enkele tientallen miljoenen euro zal kosten.
Tussen 30 april 2007 en 3 september 2007, datum waarop de uitvoering van het contract effectief is ingegaan, zijn er drie acties gebeurd. De helft van de opdracht wordt door de ICT-leverancier uitgevoerd en de andere helft door de federale overheid zelf teneinde een monopoliepositie van de dienstverlener in de toekomst te vermijden. Daartoe diende de overheid 20 tot 25 personen te recruteren. Op de tweede plaats diende in elke van de achttien federale overheidsdiensten een verantwoordelijke te worden aangesteld die integraal deel zou uitmaken van de Fedcom-ploeg. Omdat deze overheidsdiensten erg van elkaar verschillen is het immers van groot belang om de respectievelijke budgettaire specialisten integraal te betrekken bij die operatie. Ook de Inspectie van Financiën en het Rekenhof worden daarbij betrokken. Ten derde diende ook de dienstverlener personeel te integreren in de FOD Budget- en Beheerscontrole. Deze acties hebben drie tot vier maanden in beslag genomen. Daarna, op 3 september 2007, is het contract beginnen lopen. Toch kan niet gestart worden op 1 januari 2008 omdat in diverse golven gewerkt zal worden.
Er waren twee mogelijkheden. Ofwel werd geopteerd voor 1 januari 2009, ofwel 1 januari 2010. Die laatste datum is de ultieme datum waarop de federale overheid en de diverse gewesten en gemeenschappen in orde moeten zijn en operationeel aan dubbel boekhouden moeten doen. Er is geopteerd voor 1 januari 2009 omdat men op een gefaseerde manier tewerk wil gaan. Er zal namelijk gewerkt worden in vier golven. In eerste instantie zullen de vier bovenbouwdepartementen (Begroting, Personeel en Organisatieontwikkeling, Fedict en de Kanselarij) alsook Volksgezondheid de spits afbijten waarbij gemikt wordt op een deadline van 1 oktober 2008. Dan kan de laatste maanden van het begrotingsjaar 2008 proef worden gedraaid. Vervolgens kan dan op 1 januari 2009 de wet effectief in voege treden. Daarnaast moeten dan overgangsmaatregelen worden gepland om in drie opeenvolgende golven de veertien resterende departementen tot begin 2010 te laten aansluiten.
Dat verklaart de hier voorliggende bepalingen die ertoe strekken de inwerkingtreding van de wet van 22 mei 2003 met één jaar uit te stellen.
II.2. Artikel 9
Inleiding door de Vice-Eerste minister en minister van Financiën
De minister wijst erop dat het een wijziging van het Wetboek van Vennootschappen betreft, wat strikt genomen de bevoegdheid van de minister van Justitie is. Het probleem heeft echter betrekking op de organisatie van de financiële markten.
In 1995 heeft de wetgever besloten over te gaan tot de dematerialisatie van effecten. Daartoe is een nieuw artikel 469 ingevoegd in het Wetboek van Vennootschappen. Dit artikel bevat een systeem voor gedematerialiseerde effecten. Het systeem heeft betrekking op de wijze waarop effecten woren uitgewisseld zodra een persoon zijn effecten bij zijn financiële instelling brengt. In het systeem staat er iemand aan de top die zorgt voor de reconciliatie van de posities van alle rekeninghouders; in België is dat Euroclear Belgium. Daaronder staan de rekeninghouders, een hele reeks financiële instellingen dus. Zij houden voor rekening van derden en voor eigen rekening effecten van beursgenoteerde vennootschappen bij. Euroclear moet er voor zorgen dat het aantal effecten dat de onderneming heeft uitgegeven, gelijk is aan het aantal effecten in het systeem.
Het beeld dat de wetgever in 1995 had van de financiële markten, was er een van strikte scheiding : er waren de Belgische markt, de Franse enz. Toen strookte dit ook met de werkelijkheid. Intussen zijn de financiële markten veel internationaler geworden, zodat het systeem van 1995 momenteel niet meer wordt gebruikt op de markten.
Het systeem zoals het in 1995 werd uitgedacht, eiste dat iedere rekeninghouder slechts één enkele toegang tot de top had. Zo mocht bijvoorbeeld Fortis voor de Dexia-effecten slechts één toegangsweg tot Euroclear hebben. Dexia is genoteerd op Euronext Brussel, maar ook op Euronext Parijs. Fortis heeft dus Dexia-effecten in Brussel en in Parijs. In Parijs is de tegenhanger van Euroclear, Euroclear Frankrijk. Voor de vereffening van alle Dexia-effecten doet die instelling een beroep op Euroclear België. In dit geval zijn er dus twee toegangswegen. De voorgestelde wijziging bestaat er alleen maar in rekening te houden met het meer internationale karakter van de financiële markten. De rekeninghouders mogen meerdere toegangswegen tot de top hebben.
II.3. Artikelen 13 en 14
Inleidende uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de minister van Financiën
Voorliggende artikelen betreffen de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale schulden van aannemers. Immers de programmawet van 27 april 2007 heeft de artikelen 400 tot 406 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 aangepast aan het arrest van 9 november 2006 van het Europees Gerechtshof. Met dit arrest werd België veroordeeld omdat er een systeem van automatische inhouding toegepast werd ten aanzien van niet geregistreerde aannemers. Het systeem werd vervangen door een systeem van inhoudingsplicht van 15 % van het factuurbedrag bij iedere betaling aan een aannemer met fiscale schulden, ongeacht of die nu geregistreerd is of niet. Wanneer de inhouding niet correct wordt uitgevoerd, is de klant, opdrachtgever, van de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de fiscale schulden van die aannemer ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken.
Spreker merkt op dat de goede werking van het nieuwe systeem staat of valt met het bestaan van een databank waarin de klanten kunnen nagaan of de aannemer effectief fiscale schulden heeft of niet. De databank die nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze bepaling is echter nog niet operationeel. Daarom worden de nieuwe bepalingen tijdelijk opgeheven tot uiterlijk 1 januari 2009.
II.4. Artikelen 52 tot 57
Inleidende uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid
Spreker legt uit dat artikel 52 tot doel heeft een aanpassing aan te brengen in het wettelijk kader met betrekking tot artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 oktober 2006 tot bepaling van de berekening- en inningwijze van de bijdrage voor APETRA. Gelet op de sterke concurrentie van de Nederlandse bunkerbedrijven zijn de distributiemarges van de Belgische bunkerbedrijven klein, en kunnen zij onmogelijk zelf de APETRA-bijdrage betalen met handhaving van hun concurrentiekracht ten opzichte van de Nederlandse ondernemingen.
Om de concurrentiepositie van de Belgische bunkersector te herstellen, wordt voorgesteld in de wetgeving betreffende APETRA te voorzien in een bijdragevrijstelling voor de aan de binnenvaart geleverde gasolie.
Deze vrijstelling van de APETRA-bijdrage steunt op een akkoord van 16 mei 1952 betreffende het douane- en belastingregime voor de in de Rijnvaart voor verbruik bestemde, als boordvoorraad aanwezige gasolie, aangenomen op 16 mei 1952, te Straatsburg, door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
Spreker verklaart voorts dat de artikelen 53 en 54 ertoe strekken een juridisch vacuüm aan te vullen dat het resultaat is van een arrest van het hof van beroep te Brussel dat het koninklijk besluit van 11 juli 2002 onwettig heeft verklaard. Dat koninklijk besluit betreft « de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven voor de aansluiting op de distributienetten en het gebruik ervan, de ondersteunende diensten geleverd door de beheerders van deze netten en inzake de boekhouding van de beheerders van de distributienetten voor elektriciteit ». Het eenvoudigste middel om dat juridisch vacuüm weg te werken is een bekrachtiging van dit koninklijk besluit.
Door die bekrachtiging wordt het ook mogelijk een probleem op te lossen dat is ontstaan als gevolg van een uitspraak van het hof van beroep te Brussel van 4 september 2007 in verband met de tarifaire controle van de CREG inzake elektriciteit. Het hof heeft een tariefbeslissing van de CREG over de toepassing van de tarieven van een distributienetbeheerder vernietigd, omdat het koninklijk besluit van 11 juli 2002 onwettig zou zijn. Door de bekrachtiging van dat koninklijk besluit wordt ook dat probleem opgelost.
Artikel 55 strekt ertoe het koninklijk besluit van 29 februari 2004 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en de boekhouding van de aardgasdistributienetbeheerders actief op het Belgisch grondgebied, in overeenstemming te brengen met het koninklijk besluit « elektriciteit » van 11 juli 2002, door het koninklijk besluit « gas » van 29 februari 2004 te bekrachtigen.
Hierdoor kan de CREG enerzijds haar tariefbeslissing van 2006 herbekijken in functie van de motivering van het hof van beroep. Anderzijds kan ze de bonus malus ook vastleggen of begroten voor het exploitatiejaar 2007 en de tarieven goedkeuren van de distributienetbeheerders voor 2008.
Artikel 56 strekt ertoe de CREG eveneens de bevoegdheid te geven om in een regulatoire periode in geval van uitzonderlijke omstandigheden ambtshalve te beslissen tot herziening van het meerjarentarief.
II.5. Artikelen 58 en 59
Inleiding door de minister van Mobiliteit
De minister van mobiliteit geeft aan dat de voorliggende artikelen de verlenging met 1 jaar van de steunmaatregelen voor gecombineerd openbaar vervoer betreffen. Er werd met gunstig resultaat gevolg gegeven aan een eerdere opmerking van de Raad van State.
III. BESPREKING
Mevrouw Vienne vraagt in verband met artikel 52 welke de financiële impact is van de voorgestelde maatregel naar de budgetten van APETRA toe. Is er in een bepaalde compensatie voorzien ?
De heer Martens meent te hebben begrepen dat er als gevolg van onder andere het arrest waarvan sprake is in het voorgestelde artikel 54 een dading was tot stand gekomen tussen enerzijds de CREG en anderzijds de distributienetbeheerders rond de principes van afschrijvingen van de netten, de principes van de ß-factor op basis waarvan de economische waarde van de netten kan worden vergoed, ...In de bijlage van deze dading was daarbij ook een ontwerp koninklijk besluit aanwezig tot regulering van de prijzen voor de distributienettarieven. Waarom heeft de federale regering eraan gedacht om de principes vastgelegd in de bijlage van deze dading meteen om te zetten in een nieuw koninklijk besluit ? Was het niet verstandiger om dit element te gebruiken voor een tariefbepaling op basis van een consensus voor de tariefbepaling voor de voorbije en de volgende jaren. Immers, de elementen die momenteel worden bekrachtigd genieten niet de instemming van alle actoren en geven geen gevolg aan de bijlage van de dading die is afgesloten tussen de netbeheerders en de CREG.
Gaat de federale regering daarom nog gevolg geven aan de bijlage van de dading die is afgesloten tussen de CREG en de netbeheerders ? Schuift men dat voor zich uit ?
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat de financiële impact zeer miniem is. Het totaal van de APETRA-bijdragen ligt immers tussen de 16 en 18 miljoen € op jaarbasis. Hier zal ongeveer 1,8 miljoen € niet geïnd worden en uit gesprekken met APETRA zelf blijkt dat de impact ervan beperkt is. Er gebeurt dan ook geen compensatie op een andere manier.
Spreker antwoordt vervolgens dat de voorgestelde artikelen een regeling van het eenjaartariefsysteem beogen aangezien er een juridisch vacuüm is als gevolg van het Arrest van het hof van beroep. Immers, in 2008 zal nog het éénjaarssysteem worden toegepast op het distributieniveau. De door de heer Martens bedoelde dading houdt enerzijds verband met de arresten van het hof van beroep en om een vergelijk te bereiken tussen de CREG en de zuivere distributienetbeheerders. Anderzijds zijn reeds tussen de CREG en de distributienetbeheerdes gesprekken begonnen om de methodologie en de basisprincipes inzake het meerjarentarief vast te leggen. Hierbij zijn onder meer de ß en de afschrijvingssystemen begrepen. Het resultaat van deze gesprekken zal worden gegoten in een koninklijk besluit dat de basisprincipes inzake een meerjarentarief vastlegt.
De heer Daras merkt op dat de tariefbepaling voor elektriciteit zeer belangrijk is. Hij merkt op dat iedereen ontevreden is over de manier waarop de tarieven worden bepaald en dat iedereen, inclusief de ondernemingen, ook ontevreden is over de inperking van de bevoegdheden van de CREG.
In dit kader dient de spreker een aantal amendementen in, nrs 6 tot 11, (St. Senaat, 4-483/2) die ertoe strekken voor de gas- en elektriciteitssector opnieuw de reguleringsvoorwaarden in te voeren zoals die bestonden voor de wet van 1 juni 2005 in werking trad. Het grote voordeel van deze wijziging is een versterking van de regulering door de CREG en een inperking van de machtsbasis van onze unieke operator namelijk Electrabel.
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat er in de gaswet eveneens tarifaire bepalingen werden opgenomen. Voorgestelde amendementen hebben echter slechts betrekking op de elektriciteitswet. Ze merkt op dat de regering er bij de wet van 1 juni 2005 duidelijk heeft voor geopteerd om de overstap te maken van een jaarlijkse tariefbepaling naar een meerjaren tariefbepaling.
Inmiddels werden reeds de koninklijke besluiten geschreven die de methodologie en de basisprincipes vastleggen voor Fluxys en Elia. Op 1 januari 2008 treedt effectief het meerjarentarief in werking. Gun daarbij dit systeem eerst dat het wordt toegepast vooraleer het wordt afgeschoten en direct veranderd. Iedere netbeheerder en de industrie is immers vragende partij om op langere termijn met vaste tarieven te werken. De klok terugdraaien is geen goede zaak en er wordt daarom gevraagd om de amendementen niet goed te keuren.
De heer Daras repliceert dat hij de klok niet wil terugdraaien. Het is integendeel de vorige regering die de klok heeft teruggedraaid toen ze de bevoegdheden van de CREG inperkte.
IV. STEMMINGEN
De amendementen nrs. 6 tot 11 van de heer Daras met betrekking tot artikel 53 en volgende worden verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Het geheel van de artikelen verwezen naar deze commissie, zijnde de artikelen 1 tot 4, 9 en 52 tot 59, worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Christiane VIENNE. | Wouter BEKE. |
De tekst van de door de commissie aangenomen artikelen is dezelfde als die van de artikelen van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 52-0517/019)