4-474/3

4-474/3

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

18 DECEMBER 2007


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 26 maart 2007 houdende diverse bepalingen met het oog op de integratie van de kleine risico's in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor de zelfstandigen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER BEKE


I. Inleiding

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van de heer Pierre-Yves Jeholet c.s. (stuk Kamer, nr. 52-406/1). Het werd op 13 december 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 116 stemmen bij 13 onthoudingen. Het ontwerp werd op 14 december 2007 overgezonden aan de Senaat en diezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp reeds besproken tijdens haar vergadering van 5 december 2007 met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, en vervolgens op 18 december 2007, in aanwezigheid van de minister van Landbouw en Middenstand.

II. Inleidende uiteenzetting van de minister van Landbouw en Middenstand

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand, herinnert eraan dat het hier gaat om een wetsvoorstel dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend en dat de regering als dusdanig geen standpunt heeft bepaald tijdens de periode van lopende zaken.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de sociale bijdragen, bestemd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen, vast te stellen, en met name het percentage van die bijdragen en de drempels van de beroepsinkomsten aan te passen Deze wijziging is noodzakelijk ingevolge de integratie, op 1 januari 2008, van de zogenaamde « kleine risico's » in de verplichte verzekering voor zelfstandigen, als gevolge van de wet van 26 maart 2007 houdende diverse bepalingen. Voorliggend wetsvoorstel heeft dus niet tot doel om deze integratie te verwezenlijken : dit zal immers hoe dan ook gebeuren vermits deze vermelde wet van kracht is geworden. Ook de financiële bijdrage van de overheid werd reeds in deze wet geregeld. Een advies van het Rekenhof, zoals sommigen in de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben gevraagd, is dan ook helemaal niet nodig vermits men weet wat de kost voor de overheid is.

Het gaat hier wél om het bedrag te verdelen dat door de zelfstandigen zélf is verschuldigd via hun sociale bijdrage. Een voorstel daaromtrent werd voorgelegd aan de zelfstandigen en het beheerscomité van het sociaal statuut van de zelfstandigen heeft over voorliggend wetsvoorstel unaniem een positief advies uitgebracht. Vervolgens hebben enkele volkvertegenwoordigers een en ander vertaald in een wetsvoorstel, dat beantwoordt aan de budgettaire noden en ook met zich meebrengt dat, gemiddeld gesproken, de sociale bijdragen van de zelfstandigen niet verhogen. Sommige zelfstandigen zullen weliswaar meer bijdragen dan anderen.

III. Algemene bespreking

III.1. Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Vienne erkent dat voorliggend wetsvoorstel onmiskenbaar een sociale vooruitgang inhoudt voor de zelfstandigen. Niettemin had zij voor de bijdrageregeling een meer uitgesproken progressief karakter gewenst. Men mag immers niet vergeten dat tal van kleine zelfstandigen met moeite rond komen en een progressieve bijdrageregeling is de beste garantie voor een sociale politiek in deze aangelegenheid.

Ook mevrouw Durant hecht veel belang aan de integratie van de « kleine risico's » in de verplichte geneeskundige verzorging voor zelfstandigen, maar zij sluit zich eveneens aan bij de vraag om meer progressiviteit in de bijdrageregeling en een grotere solidariteit tussen de « kleine zelfstandigen » en diegenen met een grotere omzet. Zeker voor jongeren blijft het nog steeds moeilijk om het hoofd boven water te houden wanneer zij als zelfstandige een zaak willen opstarten. Los van deze bedenking, is het oordeel van mevrouw Durant over dit wetsvoorstel gunstig.

De heer Beke staat eveneens positief ten aanzien van voorliggend wetsvoorstel. Men dient zich immers rekenschap te geven van het feit dat, door de mondiale economie, tal van arbeidsplaatsen in de grote industriële takken, zoals bijvoorbeeld in de automobielsector, verdwijnen. De werkgelegenheid zal in de toekomst dan ook meer en meer moeten worden gecreëerd in kleine en middelgrote ondernemingen en bij de zelfstandigen. De versterking van het economische en industriële weefsel zal vanuit deze hoek moeten komen. Men dient hen dan ook een sociaal statuut te geven dat hen toelaat om nieuwe bedrijvigheid op te starten,dat hen kansen biedt en dat hen ook moet opvangen wanneer ze niet in staat zijn om te werken als gevolg van een ziekte of ongeval. Dit is ook de reden waarom spreker het in de Kamer ingediende wetsvoorstel steunt.

Niettemin wijst de heer Beke erop dat een dergelijk sociaal statuut niet enkel rechten, maar ook plichten met zich meebrengt. Een betere sociale bescherming heeft immers zijn prijs. Dit debat dient in de toekomst zeker nog te worden gevoerd, wat niet in de weg staat dat het voorliggend wetsvoorstel reeds kan worden aangenomen.

De heer Elsen staat eveneens positief ten aanzien van het wetsvoorstel, dat niet enkel een stimulans is voor het zelfstandig ondernemerschap, maar ook een erkenning van de bijdrage van de zelfstandigen tot onze welvaart. Spreker onderstreept de bijdrageplicht die in verhouding is tot het inkomen van de betrokken zelfstandige. Het lijkt hem belangrijk dat de voorgestelde regeling daadwerkelijk in werking kan treden op 1 januari 2008, zeker nu de representatieve organisaties van zelfstandigen alle hun akkoord ermee hebben betuigd.

De heer Vankrunkelsven is verheugd dat, na tientallen jaren discussie, eindelijk een kader werd gevonden om de kleine risico's te integreren in het sociaal statuut van de zelfstandigen. Dit mag een van de verwezenlijkingen van Paars worden genoemd. Het is des te belangrijker omdat ook in de betrokken beroepscategorie zélf een akkoord is gevonden in verband met de bijdrageregeling, die op een constructieve manier wordt geďntegreerd in de globale sociale zekerheidsbijdragen van de zelfstandigen. Dit is minder evident dan het lijkt vermits dit element sterk werd gecontesteerd. Dankzij het overleg dat werd gevoerd is toch een akkoord gevonden bij de zelfstandigen zélf. Ten slotte drukt ook de heer Vankrunkelsven de wens uit dat een en ander tijdig kan worden uitgevoerd op het terrein, dit wil zeggen met een inwerkingtreding op 1 januari 2008.

De heer Beke is het niet eens met de visie dat de voorgestelde regeling op het conto van de Paarse regering mag worden geschreven. Mocht dat het geval zijn geweest, zou voorliggend wetsvoorstel overbodig zijn geweest en had een en ander bij koninklijk besluit kunnen worden geregeld.

De heer Fournaux repliceert dat de integratie van de « kleine risico's » in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging wel degelijk tijdens de Paarse regeerperiode is tot stand gekomen; het gaat hier enkel om de nieuwe berekeningsmethode van de sociale bijdrage. Het is belangrijk voor het evenwicht in de begroting en in het globaal beheer van de sociale zekerheid dat voorliggend wetsvoorstel zou kunnen in werking treden op dezelfde datum als de wet in verband met de integratie van de « kleine risico's » zélf, zijnde op 1 januari 2008. Hij herinnert eraan dat in deze aangelegenheid gedurende tientallen jaren zonder succes naar een oplossing werd gezocht; wat nu gebeurt is de concretisering van een akkoord dat reeds enkele jaren geleden tot stand kwam en dat eindelijk een oplossing biedt voor de zelfstandigen.

Gelukkig is de regering niet meegegaan in de valstrik van de deplafonnering van de bijdragen, die door sommigen werd gespannen. Naast de karikatuur die soms wordt gemaakt van de « kleine zelfstandige », bestaat ook de karikatuur van de zelfstandige als grootverdiener met een enorm hoog inkomen, wiens sociale bijdragen enorm zouden worden opgetrokken. Dankzij de plafonnering heeft elke zelfstandige, wat zijn inkomen ook is, recht op de verzekering tegen de « kleine risico's » en bestaat er een redelijke verhouding tussen iemands bijdrage en wat daartegenover staat als sociale bescherming. Het zou immers onaanvaardbaar zijn geweest om torenhoge bijdragen te betalen waartegenover slechts een laag vervangingsinkomen zou komen te staan.

Mevrouw Durant is het eens met deze laatste opmerking, maar meent dat voor sommige kleine zelfstandigen, inzonderheid voor jongeren die een eigen zaak opstarten, een ander mechanisme van solidariteit moet kunnen spelen. Zij verdienen immers eveneens een betere sociale bescherming, maar zijn vaak niet in staat om hiervoor de nodige bijdragen te betalen, zeker in de eerste jaren van hun zelfstandige activiteit. Voor hen dient de proportionaliteit tussen bijdragen en vervangingsinkomen niet volledig te worden doorgetrokken.

III.2. Antwoorden van de minister

Mevrouw Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand, is het eens met de aandacht die moet geschonken worden aan jonge starters, maar betwijfelt of de integratie van de zogenaamde « kleine risico's » in de verplichte geneeskundige verzorging voor zelfstandigen de beste formule is. Dit vergt immers een meer algemene aanpak en voor jonge starters werd reeds een zeer bescheiden bijdrage voorzien.

Zij merkt op dat de solidariteit die via de sociale zekerheid wordt georganiseerd tussen de zelfstandigen onderling veel groter is dan bij andere beroepsgroepen, zoals ambtenaren en werknemers uit de private sector. Dit blijkt uit verschillende studies. Zo krijgen kleine zelfstandigen, die bijvoorbeeld een gemiddeld jaarinkomen van 20 000 euro bruto hebben, een pensioen dat in verhouding groter is dan de bijdragen die zij hiervoor hebben betaald, zij het dat ook dergelijk pensioen bijzonder bescheiden blijft. Voor diegenen met een gemiddeld jaarinkomen van 30 000 euro of meer is het andersom : zij storten verhoudingsgewijs meer bijdragen dan wat zij hiervoor in ruil krijgen als pensioen. Deze solidariteit tussen lage en hogere inkomens wordt doorgetrokken in de integratie van de « kleine risico's », waar de zelfstandigen met een laag inkomen verhoudingsgewijs in geval van ziekte een hoger vervangingsinkomen ontvangen dan de bijdragen die zij hiervoor hebben betaald. Bovendien onderstreept de minister dat de zelfstandigen met de laagste inkomens toegang hebben tot het zogenaamde « OMNIO-statuut », dat recht geeft op een betere vergoeding voor medische kosten voor gezinnen met een laag inkomen. De minister meent dan ook dat het wetsvoorstel, dat geďnspireerd is op het voorstel dat de zelfstandigenorganisaties hebben geformuleerd, een evenwicht respecteert tussen enerzijds de solidariteit die is vereist, en anderzijds het gegeven dat de bijdragen in verhouding moeten staan tot de inkomsten die men hierdoor verwerft.

Overigens hecht de minister een groot belang aan het sociaal overleg en zij meent dan ook dat de sociale gesprekspartners moeten worden betrokken bij de verbeteringen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen. Wanneer deze partners unaniem een positief advies formuleren, moet men dit ook ernstig nemen en hieraan het nodige gevolg verlenen.

III.3. Replieken

De heer Fournaux wijst erop dat de methode, om de sociale bijdragen voor jonge starters of zelfstandigen die voortdurend moeten overleven met een zeer bescheiden inkomen zeer laag te houden, niet steeds de juiste is gebleken. Vaak interpreteren de betrokkenen dit immers verkeerd en beseffen zij niet of onvoldoende welke sociale zekerheidsrechten zij op deze wijze opbouwen voor hun en hun gezin. Dit geldt zeker voor beginnende zelfstandigen, die tijdens de eerste drie jaar van hun activiteiten slechts bijzonder weinig sociale bijdragen betalen. Op die manier wordt hun verantwoordelijkheidsgevoel vaak tot nul herleid. Vaak stelt men dan ook vast dat het voor velen een probleem is om, na die eerste drie jaren, de sociale bijdragen te betalen die werkelijk verschuldigd zijn in functie van hun inkomen omdat zij hiervan geen besef hadden. Soms leidt dit tot de stopzetting van de zelfstandige activiteit. Hier kan de overheid zeker nog iets aan doen; deze aangelegenheid valt evenwel buiten het bestek van voorliggend wetsvoorstel.

IV. Artikelsgewijze bespreking

Artikel 4

De dames Vienne, Vanlerberghe en Bouarfa dienen drie amendementen in op dit artikel (stuk. Senaat nr. 4-474/2, amendementen nrs. 1, 2 en 3).

Alhoewel mevrouw Vienne kan instemmen met de grote lijnen van het voorliggende ontwerp, gaat het volgens haar niet ver genoeg. Daarom dient zij deze amendementen in, die eenzelfde doel hebben. Zij behelzen een wijziging van de bijdragepercentages en van de bedragen die als drempel worden gehanteerd voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen. Dit zal, volgens de indieners, tot een billijkere verdeling van de solidariteit leiden. Op deze wijze wordt de solidariteit tussen alle zelfstandigen versterkt en verzekerd. Bovendien worden starters beter beschermd, en dit tegen een bescheiden kost.

Mevrouw Vanlerberghe wijst er op dat dit ontwerp moet leiden tot een optimalisering van het solidair systeem tussen de zelfstandigen. Daarom stellen zij voor de solidariteit van de hoge naar de kleine inkomens in te voeren, wat niet gebeurd in het huidige wetsontwerp. Bovendien zullen, door dit ontwerp, de kleinste inkomens meer moeten betalen dan nu het geval is. Alhoewel zij er inderdaad meer voor in de plaats krijgen, zou zij de voorkeur geven aan de verdeling van de inkomsten zoals voorgesteld in de door haar mede ingediende amendementen.

Mevrouw Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, verwijst naar de bespreking in de Kamercommissie, waar dezelfde amendementen werden ingediend. Wat de solidariteit binnen het sociaal statuut betreft, vermeldt zij dat studies hebben aangewezen dat het sociaal statuut van de zelfstandigen als het meest solidaire statuut kan worden beschouwd om de simpele reden dat de bedragen rechtstreeks afhankelijk zijn van het inkomen en dus proportioneel zijn in plaats van forfaitair.

Wat de berekening van de bijdragen betreft meent zij dat dit het onderwerp zou moeten maken van een aparte bespreking, en niet beperkt zou moeten blijven tot het kader van de kleine risico's.

Wat de bijdragen voor de laagste inkomens betreft, wijst zij er op dat ze inderdaad 500 euro zullen moeten betalen. Het huidige gemiddelde is echter 600 euro. Het nieuwe bedrag ligt dus lager dan het huidige gemiddelde bedrag. Bovendien zullen ze een veel bredere bescherming genieten.

Ten slotte verwijst zij naar het unaniem en gunstig advies van de middenstandsorganisaties en van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Het lijkt haar geen goede zaak een unaniem gunstig advies naast zich neer te leggen.

Artikel 5

De dames Vienne, Vanlerberghe en Bouarfa dienen twee amendementen in (stuk. Senaat nr. 4-474/2, amendementen nrs. 4 en 5) die ertoe strekken het artikel 5 te wijzigen.

De indieners verwijzen naar de toelichting bij de amendementen die werden ingediend op artikel 4.

Artikel 13bis (nieuw)

De dames Vienne, Vanlerberghe en Bouarfa dienen een amendement in (stuk. Senaat nr. 4-474/2, amendement nr. 6) dat ertoe strekt een nieuw artikel 13bis in te voegen. Dit artikel voorziet een evaluatie die de indieners van het amendement noodzakelijk achten. Na een periode van twee jaar moet deze evaluatie duidelijk maken of het al dan niet nodig is de berekeningswijze van de bijdragen aan te passen indien deze niet zou voldoen.

Volgens mevrouw Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, vindt deze evaluatie eigenlijk reeds plaats. Jaarlijks wordt een budget opgesteld en worden de rekeningen gemaakt. Er is trouwens al sinds 2005 een overschot.

V. Stemmingen

De amendementen nrs. 1 tot 6 worden verworpen met 9 stemmen tegen 5.

De commissie stemt met 12 stemmen bij 2 onthoudingen in met het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 26 maart 2007 houdende diverse bepalingen met het oog op de integratie van de kleine risico's in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor de zelfstandigen in zijn geheel, zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Wouter BEKE. Nahima LANJRI.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 52-406/004)