4-309/3

4-309/3

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

24 OKTOBER 2007


Wetsontwerp tot bepaling van de drempel van toepassing voor de instelling van de ondernemingsraden of de vernieuwing van hun leden ter gelegenheid van de sociale verkiezingen van het jaar 2008


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW VIENNE


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-167/1).

Het werd op 18 oktober 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 115 tegen 17 stemmen bij 5 onthoudingen.

Het werd op 19 oktober 2007 overgezonden aan de Senaat en op 22 oktober 2007 geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 23 oktober 2007 in aanwezigheid van de heer Vanvelthoven, minister van Werk in de ontslagnemende regering.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN WERK

De heer Vanvelthoven, minister van Werk in de ontslagnemende regering, verwijst naar de uiteenzetting die hij heeft gehouden in de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 52-0167/003, blz. 3-7).

Hij herinnert eraan dat de sociale gesprekspartners op 22 oktober 2007 de besprekingen omtrent de omzetting van de Europese richtlijn hebben aangevat. Voorliggend wetsontwerp regelt die omzetting immers niet. De minister hoopt dat de sociale partners tegen einde november een oplossing hebben uitgewerkt, maar verheelt niet dat hij hier sceptisch tegenover staat. Het water tussen de partijen is immers nog heel diep. Mocht een en ander niet lukken, dient het parlement of, eventueel, de nieuwe regering een initiatief te nemen bij hoogdringendheid. Wanneer tegen half december zou blijken dat de richtlijn niet is omgezet, zal ons land niet enkel een reusachtige boete, maar ook enorme dwangsommen moeten betalen. Hopelijk komt het niet zover.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Vienne verklaart dat het essentieel is dat de overeenkomst tussen de sociale partners om in 2008 sociale verkiezingen te houden vanaf 50 werknemers voor het comité voor preventie en bescherming op het werk, en vanaf 100 werknemers voor de ondernemingsraden, wordt nageleefd.

Het probleem van de drempels voor het instellen van de organen voor de werkgeversvertegenwoordiging kan geen beletsel zijn voor het organiseren van de verkiezingen in 2008. Een uitstel tot 2009 zou moeilijk aanvaardbaar geweest zijn omdat dit problemen zou opleveren voor de bescherming van de werknemersafgevaardigden en voor de plaatsen die momenteel niet langer bezet zijn in de vakbondsvertegenwoordiging.

De PS zal voor deze tekst stemmen, hoewel zij hem onbevredigend vindt. Spreekster wijst erop dat het wetsontwerp noch rekening houdt met het advies van de Raad van State, noch met de Europese richtlijn van 11 maart 2002 betreffende de informatie en de raadpleging van werknemers. Deze tekst is dus slechts een lapmiddel. Die toestand moet dus zeker snel veranderen.

Mevrouw Vienne herinnert eraan dat de PS in 2006 samen met de sp.a een wetsvoorstel heeft ingediend dat door de fracties van de toekomstige « oranje-blauwe » coalitie werd verworpen, zonder dat zij in deze een constructieve oplossing hebben kunnen aanbrengen. Diezelfde fracties zijn vandaag verbaasd en verontwaardigd dat ons land boetes en dwangsommen moet betalen krachtens het arrest van 29 maart 2007 van het Europees Hof van Justitie. De senator vestigt de aandacht op de politieke verantwoordelijkheid van de financiële sancties in het geval dat de sociale partners voor het einde van de maand november geen akkoord kunnen bereiken.

Spreekster herinnert er tevens aan dat artikel 23 van de Grondwet niet alleen bepaalt dat elke burger recht heeft op eerlijke werkomstandigheden en een eerlijke verloning, maar ook dat de werknemers collectief het recht hebben om geïnformeerd en geraadpleegd te worden, en om te onderhandelen. Precies om dit grondwettelijk recht te waarborgen, en omdat onze regelgeving tekortschiet, hebben de rechters meermaals geoordeeld dat zij zelf de nadere regels van de collectieve participatie van werknemers moesten bepalen.

Ten slotte wijst zij erop dat deze tekst slechts een tussenstap is naar een toekomstige discussie die moet zorgen voor meer democratie en veiligheid in de Belgische bedrijven.

De heer Ceder wijst op de procedurele aspecten van deze zaak. Minister Vanvelthoven vertegenwoordigt een regering van lopende zaken, die slechts zelden wetsontwerpen indient. Volgens juristen kan dit enkel gebeuren voor hoogdringende zaken, waarbij niet te veel een politiek standpunt ingenomen wordt. Er wordt hier echter een (tijdelijke) afwijking op de bestaande wet van 1948 over de organisatie van het bedrijfsleven ingevoerd. Er wordt tevens nog steeds niet voldaan aan de Europese richtlijn. Bovendien kan de minister niet waarborgen dat er geen financiële sancties zullen worden opgelegd.

Hoe kan men dergelijk dossier aanvaarden als een dossier van lopende zaken ? De Vlaams Belang-fractie verzet zich bijgevolg tegen het ontvankelijk verklaren en het aanvaarden van deze wet.

Mevrouw Durant deelt mee dat ÉCOLO dit wetsontwerp zal goedkeuren. Het is immers nodig om de sociale verkiezingen in mei 2008 te kunnen organiseren. Nochtans onderstreept dit wetsontwerp enkel het onvermogen van de uittredende regering om dit probleem sereen te behandelen. Men moet overigens erkennen dat de sociale partners in staat zijn gebleken onder elkaar een overeenkomst te bereiken. Het sociaal overleg verdient meer aandacht en meer ondersteuning door de democratische politieke partijen.

De senator formuleert echter enkele opmerkingen. Een eerste opmerking betreft het tijdschema. De eerste officiële stappen met betrekking tot deze verkiezingen zouden moeten worden gezet in de maand december teneinde de concrete bepalingen voor die sociale verkiezingen in een nieuwe wettekst te gieten. Die teksten zouden klaar moeten zijn voor de installatie van de nieuwe oranje-blauwe regering.

Vervolgens maakt zij zich zorgen over de rechtszekerheid waartoe deze teksten en de sociale verkiezingen aanleiding moeten geven. Het ontbreekt immers niet aan juristen die deze relatief broze tekst kunnen betwisten, in het bijzonder met betrekking tot de goedkeuring ervan in een periode van lopende zaken en de niet-omzetting van de Europese richtlijn.

Een derde opmerking betreft het opnemen van de informatie van de werknemers in het sociaal overleg. Om de verkiezingen niet met één jaar te moeten uitstellen — het samenvallen met de gewest- en Europese verkiezingen zou catastrofaal zijn geweest — zijn de sociale partners het uiteindelijk eens geworden over dit minimumstandpunt dat ertoe strekt de sociale verkiezingen in 2008 te organiseren. Niettemin werd de kans verkeken om het sociaal overleg te verruimen en het probleem van de informatie van de werknemers beter te regelen. Een permanente dialoog en transparantie in het bedrijf kunnen immers alleen maar positief zijn zowel voor het bedrijfsleven als voor de werknemers.

Ten slotte stelt de regering België bloot aan een aanzienlijk financieel risico (er is sprake van een boete van nagenoeg 2,9 miljoen euro en van een dwangsom van 3 500 euro per dag vertraging). De Europese Commissie zou een procedure hebben opgestart tegen België dat te laat de richtlijn die voorziet in de verruiming van het sociaal overleg, heeft omgezet. De Raad van State heeft in zijn advies over het voorontwerp van wet eveneens opgemerkt dat de voorgestelde formulering niet van die aard is dat zij de problematische situatie verhelpt. Mevrouw Durant zou graag de mening van de minister hierover vernemen aangezien hij contacten zou hebben gehad met Europees commissaris Spidla. Wat met de omzettingstermijn ?

De heer Vankrunkelsven verklaart dat de Open VLD-fractie voorliggend wetsontwerp zal steunen. Het bereikte compromis moet er in de eerste plaats voor zorgen dat de sociale verkiezingen in 2008 op een ordentelijke wijze kunnen worden georganiseerd. Dit was immers de zorg van zowel de eerste minister als van de minister van Werk en het was niet makkelijk om, in de gegeven omstandigheden, hiervoor een oplossing uit te werken.

Mevrouw Delvaux verklaart dat de cdH-fractie eveneens het ontwerp dat aan de commissie wordt voorgelegd zal steunen omdat het hier om een dringende zaak gaat en men de sociale verkiezingen moet kunnen organiseren. Bovendien zijn alle sociale partners het daarover eens. Dit belet niet dat het ontwerp slechts een tussentijdse oplossing is en spreekster hoopt dat die oplossing aanleiding zal kunnen geven tot het voeren van een sereen debat.

De heer Beke meent dat de omstandigheden ertoe leiden dat de voorgestelde werkwijze wordt aanvaard, waarbij in een snel tempo een tussentijdse oplossing wordt uitgewerkt voor een problematiek die reeds sedert jaren gekend is. Hij wenst evenwel meer informatie te krijgen over de voorgestelde timing om tot een definitieve oplossing te komen.

Spreker is verheugd dat het amendement, dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd aangenomen, heeft geleid tot een oplossing voor het sociaal overleg in de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en dienstenchequebedrijven. Vele ondernemingen waren er zich immers niet van bewust dat ook zij onderhevig waren aan de wetgeving omtrent de sociale verkiezingen. Hij hoopt dat een en ander ook aan deze bedrijven snelen duidelijk zal worden meegedeeld, zodat zij zich terdege kunnen voorbereiden op de sociale verkiezingen die in aantocht zijn.

Mevrouw Lanjri, voorzitter, verklaart dat de CD&V/N-VA-fractie voorliggend wetsontwerp zal steunen, gelet op de hoogdringendheid. De nodige maatregelen om de sociale verkiezingen in 2008 ordentelijk te laten verlopen moeten immers worden genomen. Zij betreurt evenwel dat, ondanks alle inspanningen, de omzetting van de Europese richtlijn nog niet kan worden gerealiseerd. De sociale partners hebben hun verantwoordelijkheid hier niet ten volle opgenomen. Spreekster stelt vast dat de omzettingstermijnen overschreden zijn. Weliswaar heeft de minister van de Europese Commissie enkele maanden uitstel kunnen bekomen, maar dit verhindert niet dat men snel zal een oplossing zal moeten zoeken om te vermijden dat de boetes, die door de Europese Unie werden opgelegd, daadwerkelijk moeten worden betaald. De wet van 20 september 1948 zal moeten worden aangepast om de sociale verkiezingen, volgend op die van 2008, te laten plaatsvinden. Hiervoor moeten immers drempels worden bepaald.

Mevrouw Lanjri vraagt of de minister concrete informatie heeft over het tijdstip waarop de Europese Commissie de knoop zal doorhakken in verband met de betaling van de boetes en van de dwangsommen, en of er enige kans is op uitstel. Wanneer zal het wetsontwerp worden ingediend dat de organisatie van de sociale verkiezingen 2008 concreet regelt ? Welke andere maatregelen zal de minister nemen om deze verkiezingen vlot te laten verlopen ?

Ten slotte vraagt spreekster welke initiatieven de minister overweegt te nemen om het overleg tussen de sociale gesprekspartners over deze delicate aangelegenheid tot een goed einde te laten komen.

2. Antwoorden van de heer Vanvelthoven, minister van Werk

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, geeft aan dat het niet evident was om dit wetsontwerp vanuit de regering bij het parlement in te dienen tijdens een periode van lopende zaken. Het was echter de enig mogelijke oplossing omdat de verkiezingen in 2004 en daarvoor telkens hebben kunnen plaatsvinden omdat de minister van Werk die op dat ogenblik in functie was, zelfs wanneer die over de volheid van zijn bevoegdheid beschikte, telkens koninklijke besluiten heeft uitgevaardigd die in strijd waren met de wet. In 2004 heeft dit onmiddellijk aanleiding gegeven tot verschillende procedures voor diverse rechtbanken, waarbij werd geargumenteerd dat de sociale verkiezingen op onwettige wijze werden georganiseerd.

De minister heeft dan ook, net vóór de parlementsverkiezingen van 10 juni 2007, twee ontwerpen van koninklijk besluit opgesteld in overeenstemming met de wet van 20 september 1948 en deze, net na de verkiezingen, ter ondertekening naar de Koning gestuurd. Echter kon over deze procedure binnen de uittredende regering geen overeenstemming worden bereikt. Omdat de formatie van een nieuwe federale regering meer tijd dan verwacht in beslag neemt, kan men evenmin blijven wachten op een nieuwe regering met volheid van bevoegdheid. In dat geval zouden de sociale verkiezingen in 2008 immers niet kunnen plaatsvinden en niemand wenst hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen. Er werd dan ook voor geopteerd om een wetsontwerp in te dienen, dat weliswaar uitgaat van de ontslagnemende regering, maar dat uiteindelijk door de wetgevende macht wordt geëvalueerd.

Op deze wijze bepaalt de hoogste macht in ons land op welke wijze de sociale verkiezingen zullen verlopen. Dit is de enige wijze om een en ander tijdig en correct uit te klaren en dit op een manier die het meeste rechtszekerheid biedt. Dit neemt niet weg dat de gehanteerde werkwijze ongebruikelijk is tijdens een periode van lopende zaken, maar het uitvaardigen van koninklijke besluiten zou nog meer in strijd zijn met het karakter van lopende zaken; bovendien zou het parlement in dat geval buitenspel worden gezet.

De minister heeft enkele weken geleden de bevoegde Europese Commissaris Spirla van de specifieke situatie in ons land overtuigd met twee argumenten : vooreerst is er de problematiek van de regering die slechts de lopende zaken mag afhandelen, en ten tweede is er het schriftelijk engagement van de sociale partners om tegen einde november een akkoord pogen te bereiken over de omzetting van de Europese richtlijn. Het College van Commissarissen heeft half oktober beslist om dit punt van de niet-omzetting van de richtlijn door België pas in december te behandelen. De procedure wordt aldus de facto vertraagd met een tweetal maanden; ze wordt evenwel niet opgeschort.

Wanneer er einde november een oplossing is, kan dit worden meegedeeld aan de Europese Commissie en valt deze dreiging wellicht weg, ongeacht of een ander zijn beslag moet krijgen in een wet, een koninklijk besluit of in een collectieve arbeidsovereenkomst. Wanneer er einde november echter geen oplossing is, zal blijken dat het sociaal overleg na meer dan 5 jaar niet heeft gewerkt en moet een politiek initiatief worden genomen, hetzij door de regering, hetzij door het parlement. Bovendien zal de Europese Commissie een nieuwe ingebrekestelling versturen wegens de niet-omzetting van de Europese richtlijn, waarop ons land op heel korte termijn moet antwoorden. Omdat er geen wezenlijke argumenten zijn die de niet-omzetting kunnen verantwoorden, zal de zaak opnieuw voor het Hof van Justitie belanden die ons land andermaal zal veroordelen, wellicht medio 2008. Als gevolg daarvan zullen een geldboete en dwangsommen moeten worden betaald. Mocht er alsnog een oplossing worden gevonden in de periode tussen de overzending naar het Hof van Justitie en de veroordeling door dit Hof, zullen enkel de dwangsommen wegvallen, maar niet de geldboete.

Concluderend, meent de minister dat de sociale gesprekspartners een zeer grote verantwoordelijkheid dragen. Ook zij kunnen immers steeds moeilijker verantwoorden dat meer dan 5 jaar overleg niets heeft opgeleverd behalve het betalen van een geldboete.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikelen 1 en 2

Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 2bis (nieuw)

Amendement nr. 1

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2bis (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2bis. — In artikel 14 § 1, 4º van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. onder a) worden de woorden « en die ten minste 50 000 leden tellen. » weggelaten;

2. een punt c) wordt ingevoegd, luidend als volgt :

« c) de feitelijke vereniging of de vereniging met rechtspersoonlijkheid die onder haar leden tenminste twee werknemers telt in de zin van § 1, 2º, die samen tewerkgesteld zijn in dezelfde onderneming in de zin van § 1, 1º; deze vereniging wordt als representatieve werknemersorganisatie beschouwd voor de onderneming waarin tenminste twee van haar leden tewerkgesteld zijn, indien ten minste 10 % van het aantal werknemers in de zin van § 1, 2º ondertekent ter ondersteuning van haar kandidatenlijst voor sociale verkiezingen. ». »

De heer Ceder is van oordeel het monopolie van de drie traditionele vakbonden wordt gebetonneerd in de wet van 20 september 1948. Zelfs in bedrijfssectoren waar een zeer groot deel van de werknemers is aangesloten bij de neutrale of bedrijfsgebonden vakorganisaties, volstaat dat één persoon, aangesloten bij één van de drie traditionele vakbonden, zich meldt om bij de sociale verkiezingen als « monopolie-kandidaat » te manifesteren.

Indien de Senaat dan toch een wetsontwerp van de ontslagnemende regering bespreekt dat controversieel kan worden genoemd, hoeft men zich niet te beperken tot de problematiek van de omzetting van de Europese richtlijn. Men kan dan maar meteen ook andere delicate aangelegenheden regelen, zoals de conformiteit van de wet aan de basisbeginselen inzake de vrijheid van vereniging die in de Grondwet werden vastgelegd, of de regels van de Internationale Arbeidorganisatie (IAO).

Spreker verwijst naar de opinie van professor emeritus Blanpain, een autoriteit inzake de juridische arbeidsverhoudingen, die meent dat ons land willekeurige regels hanteert voor de erkenning van vakbonden. De facto kunnen alleen vakorganisaties die zijn aangesloten bij een van de drie grote koepels — ACV, ABVV, en ACLVB — kunnen worden erkend. België is hiervoor bij herhaling veroordeeld door de Internationale Arbeidorganisatie.

Ook de uittredende staatssecretaris voor administratieve Vereenvoudiging, de heer Van Quickenborne, meent dat het feit dat de wetgever nog steeds geen objectieve criteria heeft bepaald waaronder men als representatief kan worden beschouwd, een ongelijke behandeling mogelijk maakt. Zo wordt de Onafhankelijke Vakbond van het Spoorwegpersoneel (OVS) door de NMBS niet erkend omdat hij niet is aangesloten bij een overkoepelende vereniging, die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad. Op die manier ontstaat een vicieuze cirkel : een organisatie kan slechts zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad wanneer ze representatief is, en om representatief te zijn moet ze in de Nationale Arbeidsraad zitten. Om in de Nationale Arbeidsraad te zitten moeten de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties door de uitvoerende macht als representatief worden beschouwd, wat betekent dat de Koning — in de praktijk de minister van Werk — kiest wie hij wil. De Internationale Arbeidorganisatie oordeelde reeds herhaaldelijk dat ons land hier in de fout gaat

Het monopolie van de drie traditionele vakorganisaties dateert van uit een periode waar er slechts drie politieke families waren en is dan ook compleet achterhaald. Dit monopolie wordt bij de organisatie van de sociale verkiezingen gebetonneerd en geldt ook bij het afsluiten van de collectieve arbeidsovereenkomsten. In die zin is een en ander in strijd met de zogenaamde « negatieve vakbondsvrijheid »; België is hiervoor reeds herhaaldelijk veroordeeld door de Internationale Arbeidorganisatie. Dezelfde opmerking kan worden gemaakt bij het uitkeren van werkloosheidsvergoedingen, bij het beheer van de fondsen voor bestaanszekerheid. Spreker meent dat, in deze laatste aangelegenheid, niet-gesyndiceerden vaak lagere sociale vergoedingen ontvangen dan diegenen die wel zijn aangesloten bij een vakorganisatie.

Ten slotte vraagt de heer Ceder zich af welke de zin is van de drempel van 50 000 leden. Dit zou hetzelfde zijn mocht men van een bedrijf uit een andere lidstaat van de Europese Unie eisen dat men 50 000 klanten zou hebben alvorens men zich in België mag vestigen. Heel concreet stelt spreker zich de vraag wat er zou gebeuren indien een vakorganisatie, die bijvoorbeeld in Nederland of in Frankrijk is erkend, zou willen deelnemen aan de sociale verkiezingen in België.

De heer Beke meent dat een debat over de elementen die naar aanleiding van de bespreking van het amendement nr. 1 worden opgeworpen zeker zinvol is. Het is echter de vraag of dit moet gebeuren naar aanleiding van de bespreking van voorliggend wetsontwerp. De indieners van het amendement spreken zichzelf immers tegen : zij menen immers dat, in een periode van lopende zaken, dit wetsontwerp om de sociale verkiezingen van 2008 te kunnen organiseren niet eens zou mogen worden ingediend. In dat geval kan ook een debat over de representativiteit van vakorganisaties niet worden gevoerd tijdens een periode van lopende zaken en dient het amendement te worden ingetrokken. Eventueel zouden de indieners van het amendement een wetsvoorstel kunnen indienen om deze problematiek aan de orde te brengen.

De heer Ceder repliceert dat de regering enkel lopende zaken kan afhandelen en dat haar initiatiefrecht aldus wordt beperkt, maar dat dit geenszins geldt voor de Senaat die de volheid van haar bevoegdheden heeft. Het initiatiefrecht van de senatoren is dan ook aan geen enkele beperking onderhevig, op het vlak van wetsvoorstellen noch op het vlak van amendementen.

De heer Vankrunkelsven staat niet afkerig ten opzichte van een debat over de representativiteit van vakorganisaties, maar meent eveneens dat dit niet kan worden gevoerd naar aanleiding van voorliggend wetsontwerp. Ten gronde, meent hij dat het hanteren van een drempel zinvol kan zijn en vaak wordt gehanteerd om een en ander werkbaar te houden; men kan echter het debat voeren over de hoogte van een dergelijke drempel. Ook over de rol van vakorganisaties in de uitbetaling van werkloosheidsvergoedingen en over hun rechtspersoonlijkheid kan men zich enkele vragen stellen. Wellicht kan dit later aan bod komen in de verdere werkzaamheden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Spreker wenst evenwel te benadrukken dat ook zijn politieke fractie een rol ziet weggelegd voor de vakbonden in ons democratisch bestel en in het overleg tussen werkgevers en werknemers. Mogelijk moet worden nagedacht over enkele elementen in de wetgeving, die de traditionele vakorganisaties bevoordeligen en een andere vorm van overleg in de weg staan. Hij steunt echter uitdrukkelijk het overlegmodel waarbij werknemers worden vertegenwoordigd door een vakvereniging.

Artikel 2ter (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2ter (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2ter. — In artikel 20ter, eerste lid, eerste zin, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. het woord « interprofessionele » wordt weggelaten;

B) de woorden « , § 1, tweede lid, 4º, a), » worden weggelaten. »

De heer Ceder verwijst naar de bespreking van amendement nr. 1.

Artikel 2quater (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2quater (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2quater. — Artikel 21, § 2, 4º, van dezelfde wet wordt opgeheven. ».

De heer Ceder herinnert eraan dat, anders dan in politieke instellingen waar een verkozene blijft zetelen, ook al wordt hij uit zijn partij gegooid, een vakbondsafgevaardigde zijn zitje in de ondernemingsraad verliest van zodra hij uit de vakorganisatie die hij vertegenwoordigt wordt gezet. Dit amendement hoopt aan deze willekeur een einde te kunnen maken.

Artikel 2quinquies (nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2quinquies (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2quinquies. — In artikel 3, § 2, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) onder 1º worden de woorden « , die voor het gehele land zijn opgericht en die in de Centrale raad voor het bedrijfsleven en in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd zijn; de werknemersorganisaties moeten bovendien ten minste 50 000 leden tellen; » weggelaten;

b) een punt 3º wordt ingevoegd, luidend als volgt :

« 3º de feitelijke vereniging of de vereniging met rechtspersoonlijkheid die onder haar leden tenminste twee werknemers in de zin van artikel 49 telt die samen tewerkgesteld zijn in dezelfde onderneming in de zin van artikel 49; deze vereniging wordt als representatieve organisatie van werknemers beschouwd voor de onderneming, indien ten minste 10 % van het aantal werknemers in de zin van artikel 49 ondertekent ter ondersteuning van haar kandidatenlijst voor sociale verkiezingen. ».

De heer Ceder stipt aan dat dit amendement parallellen vertoont met amendement nr. 1, maar van toepassing is op de Comités voor preventie en bescherming.

Artikel 2sexies (nieuw)

Amendement nr. 5

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2sexies (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2sexies. — Artikel 52 van dezelfde wet wordt opgeheven. »

De heer Ceder verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Artikel 2septies (nieuw)

Amendement nr. 6

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2septies (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2septies. — In artikel 53 van dezelfde wet worden de woorden « In de ondernemingen waar noch een Comité, noch een vakbondsafvaardiging bestaat » vervangen door de woorden « Wanneer in de onderneming geen Comité is opgericht ».

De heer Ceder verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Artikel 2octies (nieuw)

Amendement nr. 7

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2octies (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2octies. — Artikel 58, lid 1, van dezelfde wet wordt als volgt vervangen :

« Art. 58. — De organisaties zoals opgesomd in artikel3 zijn gerechtigd om een volmacht te geven voor de neerlegging van deze kandidatenlijsten. ». ».

De heer Ceder verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Artikel 2novies (nieuw)

Amendement nr. 8

De heer Ceder en mevrouw Jansegers dienen amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 4-309/2), dat ertoe strekt een artikel 2novies (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 2novies. — Artikel 61, eerste lid, 4º, van dezelfde wet wordt opgeheven. ».

De heer Ceder verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, wenst namens de regering geen standpunt in te nemen over de ingediende amendementen, gelet op het feit dat deze regering ontslagnemend is en dus slechts de lopende zaken kan behartigen. Elke politieke fractie dient haar verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van deze amendementen, die overigens onder identieke vorm ook in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden ingediend en die daar alle werden verworpen.

Artikelen 3 en 4

Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.

V. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 12 stemmen tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 2 wordt ingetrokken.

De amendementen nrs. 3 tot 8 worden verworpen met 12 stemmen tegen 2 stemmen.

Het wetsontwerp in zijn geheel, zoals het werd overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen.

Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Christiane VIENNE. Nahima LANJRI.