3-2404/2 | 3-2404/2 |
18 APRIL 2007
Nr. 1 VAN DE HEER BEKE
Een artikel 1bis invoegen, luidende :
« Art. 1bis. — Artikel 38, § 1, eerste lid, van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt aangevuld als volgt :
« 23º de beroepsinkomsten van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders bedoeld in artikel 171, 1º, i, ten belope van 2 000 euro. »
Verantwoording
Artikel 2, a, van het wetsvoorstel beoogt om de vergoedingen voor de scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders niet meer globaal te belasten met de inkomsten die ze uit hun voornaamste beroepsactiviteit verkrijgen, wat tal van personen thans ontmoedigt om de weg van vrijwillige dienst in te slaan. Er wordt voorzien in een afzonderlijke taxatie van 33 %.
Het is tevens de bedoeling om de belastingplichtigen en de clubs en federaties waarin zij actief zijn, ertoe aan te moedigen hun fiscale toestand te regulariseren en uit de « grijze » zone te komen waarin ze zich vandaag al te vaak bevinden.
Volgens de indieners is een afzonderlijke taxatie van 33 % niet voldoende om deze tweeledige doelstelling te bereiken. Ook het Rekenhof liet in haar advies in het midden of het voorziene fiscale regime afdoende is.
Het amendement wil hieraan remediëren door te voorzien in een vrijstelling ten belope van 2 000 euro.
Nr. 2 VAN DE HEER BEKE
Art. 5
In het voorgestelde artikel 2756, derde lid, de woorden « en de betaling van lonen aan deze jonge sportbeoefenaars » weglaten.
Verantwoording
De oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel voorzag in een taxatie van professionele sportbeoefenaars (inwoner en niet-inwoner die niet voldoet aan activiteitsvoorwaarde) die gelijkloopt met deze van een doorsnee belastingplichtige. Om de pil voor de clubs te vergulden werd in artikel 5 voorzien voor een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in de Schatkist ten belope van 50 %. Indien het gaat om de bezoldiging van een sportbeoefenaar jonger dan 26 jaar of jonger is deze vrijstelling onvoorwaardelijk. Indien het gaat om een sportbeoefenaar die ouder is, dient de helft van de vrijstelling te worden besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars tussen 12 en 23 jaar (= betaling van lonen aan personen belast met de opleiding, begeleiding of ondersteuning van deze jonge sportbeoefenaars). De begrenzing voor de jonge sportbeoefenaars lag eerst tussen 12 en 19 jaar. Op vraag van de basket (Belgian League of Basketball) werd deze begrenzing verhoogd tot 23 jaar.
Deze regeling kon rekenen op unanieme steun van de bevoegde Kamercommissie, met uitzondering van de Sp.a dat amendementen (nrs. 8 tem 11) indiende om de toepassingssfeer te beperken tot bezoldigde voetballers. Dit amendement werd door de commissie echter verworpen. Het wetsvoorstel werd aangenomen. De Sp.a onthield zich.
Met de verwerping van de amendementen van Sp.a en de stemming over het geheel op 13 maart leek de kous af. Maar onverwachts werd op dinsdag 20 maart in allerijl een nieuw overleg georganiseerd om alsnog nieuwe amendementen te bespreken. Deze amendementen voorzagen enerzijds in een verhoging van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing van 50 % tot 60 % en anderzijds dat inzake de besteding van de helft van de vrijstelling ook de betaling van lonen van jonge sportbeoefenaars (jonger dan 23 jaar) geldt als besteding. De amendementen werden rondgedeeld en zeer bondig besproken.
Op woensdag 28 maart werden door de meerderheidspartijen amendementen ingediend die voorzien in een verhoging van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing tot 70 % (en dus niet 60 %) en de toelating om inzake besteding van de helft van de vrijstelling de betaling van lonen van jonge sportbeoefenaars (< 23 jaar) toe te laten. Het is duidelijk dat deze amendementen geïnspireerd zijn door de basketbalclubs. In de basket zijn immers de meeste buitenlandse spelers actief en was de impact van het wetsvoorstel per saldo negatief geweest. Wat nu voorligt is echter zeer verregaand. De effectieve belastingdruk voor een club zou circuleren tussen de 11 à 15 % .... Geen enkele economische sector kent een dergelijk gunstig regime. Ter vergelijking : de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor postdoctorale onderzoekers van universiteiten of hogescholen bedraagt 50 %, de vrijstelling voor masters en doctors in zogenaamde Young Innovative Companies bedraagt 25 %. Het feit dat dit uiterst gunstig regime gepaard gaat met een bestedingsvoorwaarde die het initieel opzet om de jeugdwerking te stimuleren ondergraaft, gaat voor de indieners te ver. Ze kunnen zich niet vinden in deze inderhaast gewijzigde bestedingsmogelijkheid en wensen dat de bestedingsvoorwaarde opnieuw haar oorspronkelijke vorm aanneemt.
Wouter BEKE. |