3-213

3-213

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 12 APRIL 2007 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken over «het achterlaten door Waalse ambulanciers van een gewonde Nederlandstalige vrouw» (nr. 3-1490)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik verneem zopas dat de minister op een soortgelijke vraag al in de Kamer heeft geantwoord, maar ik schets nog even kort waarover het gaat.

In het paasweekend brak een Nederlandstalige vrouw haar arm tijdens een wandeling in Voeren. Vervolgens zou de 100-centrale in Hasselt zijn opgeroepen, waarna Franstalige ambulanciers uit Hermalle ter plaatse werden gestuurd. Aangezien de vrouw geen Frans kende, vroeg ze om naar een Nederlandstalig ziekenhuis te worden gebracht. Dit werd geweigerd door de Franstalige ambulanciers, die overigens geen Nederlands spraken, en vervolgens de vrouw aan haar lot zouden hebben overgelaten.

Ik wil deze vraag linken aan twee schriftelijke vragen die Vlaams Belangvoorzitter Vanhecke, toen nog senator, in 2004 stelde. In antwoord op zijn twee vragen over grensoverschrijdende samenwerking voor de dringende medische hulp en de brandweer liet de minister van Binnenlandse Zaken verstaan dat een grensoverschrijdende samenwerking op deze gebieden tot de mogelijkheden behoorde en dat de nodige contacten werden gelegd om er werk van te maken.

Bevestigt de minister de feiten van het vermelde incident?

Zo ja, waarom worden Nederlandstalige oproepen uit Voeren nog altijd afgehandeld door eentalig Franstalige ambulancediensten uit Wallonië?

Hoever staat het met de aangekondigde grensoverschrijdende samenwerking ter zake, temeer daar Maastricht voor Voeren het meest raadzaam was omdat zich daar het dichtstbijzijnde ziekenhuis bevindt?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.

Inzake dringende medische hulpverlening is Binnenlandse Zaken bevoegd voor de installatie en werking van de zogenaamde 100-centra. Concreet komen noodoproepen van incidenten in de provincie Limburg terecht in het 100-centrum te Hasselt. Het personeel dat de oproepen ontvangt, moet de wettelijk vastgelegde regels toepassen.

Deze regels zijn duidelijk: bij oproepen voor dringende medische hulpverlening wordt de ambulancedienst uitgestuurd die het snelst op de plaats van het incident aanwezig kan zijn, onafhankelijk van de taal van de dienst. De ambulancedienst moet het slachtoffer vervoeren naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis en mag daar niet van afwijken.

In het geval van Voeren zijn de spelregels correct nageleefd. Ter aanvulling wil ik erop wijzen dat er ook omgekeerde situaties zijn: slachtoffers die zich in de provincie Luik op de rand van de taalgrens bevinden, worden na interventie van het 100-centrum van Luik om dezelfde redenen soms ook naar het ziekenhuis in Tongeren gebracht. In Voeren heeft de betrokkene ervoor gekozen om de wettelijk correct aangeboden dringende medische hulp niet te aanvaarden.

Ikzelf wil hieraan nog toevoegen dat ik dit soort problemen zoveel mogelijk probeer te verminderen. Daartoe heb ik meer bepaald de ondersteunende dispatchingsystemen, de CAD ASTRID of CityGIS, geprogrammeerd, met daarbij een taalmodule die met de collega's van de FOD Binnenlandse Zaken werd getest, en zijn er accurate interventieprotocollen uitgewerkt, die vanuit het terrein werden bepaald. In de provincie Limburg gebeurde dit door de Provinciale Commissie voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening.

Men zal het met mij eens zijn dat in geen enkel geval de overlevingskansen van de burgers in gevaar mogen worden gebracht. Indien er binnen een redelijke termijn geen ambulance van het gekozen taalgebied ter plaatse kan komen, kan daarom inderdaad de dichtstbijzijnde ziekenwagen vanuit het andere taalgebied worden gestuurd. Voor dringende geneeskundige hulpverlening is vijf minuten een maximaal aanvaardbaar verschil om toch de voorkeur te geven aan het alternatief van het andere taalgebied.

Het is opvallend dat taalproblemen zich hoofdzakelijk voordoen wanneer de interventie minder dringend is. Als de patiënt niet meer bewust is, is hulpverlening heel dringend en telt de gebruikte taal iets minder.

Door een efficiëntere behandeling van de oproepen zou men meer rekening kunnen houden met de taalkeuze. Ons handboek voor medische regulatie wordt in Leuven uitgetest onder wetenschappelijk toezicht.

Ik citeer uit het verslag van dokter Machiels, de federale gezondheidsinspecteur van Limburg: `Mijn conclusie als federale gezondheidsinspecteur Limburg is: het betrof geen levensbedreigende rit, dus de MUG was niet nodig. Er was wel een correcte houding tussen het oproepcentrum 100 en de ambulancedienst van Blegny. Er was geen weigering in hoofde van de ambulancier.' Het gesprek verliep in het Nederlands. De ambulanciers waren zeker niet Nederlandsonkundig.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar hij antwoordt naast de kwestie. De eerste vraag was of hij de feiten bevestigt. Hij bevestigt de feiten niet.

Er zijn twee elementen. Wie wordt opgeroepen en wie gaat ernaar toe? Wat gebeurt er nadien?

Hier gaat het over het tweede element. De dame in kwestie vroeg om naar een Nederlandstalig ziekenhuis te worden gebracht. Ze kreeg als antwoord: `Als u naar een Nederlandstalig ziekenhuis wil, doe het dan op eigen kracht.' Dat heeft haar echtgenoot dan ook moeten doen.

Mijn voorganger Frank Vanhecke heeft de minister van Binnenlandse Zaken op 27 augustus 2003 en op 18 februari 2004 naar aanleiding van een gelijkaardig voorval een vraag gesteld. In antwoord op de eerste vraag kreeg hij als antwoord: `Ik heb ter zake het secretariaat van de Benelux gevraagd contact te leggen met de lokale en provinciale overheden om na te gaan welke oplossing voor de bevolking van Voeren de best mogelijke brandweerzorg en dus ambulancezorg betreffen. Wat de gemeente Voeren betreft, kan besloten worden dat grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden kunnen tot stand komen naast de toepassing van artikel 10 van de vernoemde wet van 31 december 1963.' Begin 2004 zegt de minister van Binnenlandse Zaken: `Er werden al diverse contacten gelegd door de adjunct-secretaris-generaal met de gemeente Voeren en de naburige gemeenten in het kader van eventuele grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden. Ik wacht momenteel de resultaten van deze gesprekken af.'

Naar aanleiding van dit incident vraag ik de minister opnieuw hoe het zit met die grensoverschrijdende samenwerking.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Voor het eerste deel van de vraag, raad ik de heer Van Hauthem aan om zich opnieuw te richten tot de minister van Binnenlandse Zaken.

Inzake het tweede deel, over het grensoverschrijdende vervoer van patiënten, zijn er twee belangrijke momenten. Op het moment van de oproep beslist de 100-centrale welk ziekenhuis een ambulance moet uitsturen. Als de ambulance eenmaal ter plekke is, moet beslist worden naar welk ziekenhuis de patiënt moet worden vervoerd. De medische consensus is daaromtrent heel duidelijk: naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Daar kan alleen van worden afgeweken als een MUG-arts ter plaatse is die met het oog op de pathologie van de patiënt een iets verder gelegen gespecialiseerd ziekenhuis verkiest. Er bestaat nog een tweede uitzondering. Die moet vastgelegd worden door de Provinciale commissie, die regelt in welke omstandigheden een patiënt naar een iets verder gelegen ziekenhuis mag worden gebracht. In casu was de Provinciale Commissie Limburg bevoegd, maar die heeft nog geen consensus over deze kwestie bereikt. Zolang dat niet het geval is, kan er dus van de basisregel niet worden afgeweken.

Toch is grensoverschrijdend vervoer van patiënten vandaag al mogelijk. Drie weken geleden is dat al gebeurd in de streek van Kortrijk-Rijsel-Doornik. Voor Voeren kan ik op het ogenblik niet zeggen of daar al contacten bestaan, maar als de heer Van Hauthem volgende week mijn collega Dewael ondervraagt, zal hij zonder twijfel de exacte informatie daaromtrent krijgen.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik neem het minister Demotte uiteraard niet kwalijk dat hij mijn vraag beantwoordt, maar ik begrijp niet dat hij mij doorverwijst naar zijn collega van Binnenlandse Zaken. Mijn vraag was namelijk aan minister Dewael gericht.

Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag of de minister de feiten bevestigt of ontkent. Hebben de Franstalige ambulanciers ja dan neen geweigerd de vrouw in kwestie naar een Nederlandstalig ziekenhuis te brengen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik lees uit het verslag van het incident volgend citaat: `De echtgenoot van de patiënt heeft een attest ondertekend dat zij afzag van vervoer naar Blegny.'

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Het is vrij duidelijk waar dit op neerkomt: de ambulanciers wilden een handtekening, zodat zij zich aan hun verantwoordelijkheid konden onttrekken en zij niet naar een iets verder gelegen ziekenhuis moesten rijden.

In de streek van Lennik, waar ik woon, komt soms de MUG van het AZ van Jette, soms die van Erasmus, soms een ziekenwagen van de brandweer van de dienst 100, die afhangt van de brandweer van Lennik. Als het gaat om een gebroken arm of een andere niet-levensbedreigende kwetsuur, dan vragen de ambulanciers de patiënt waar hij naartoe wil. Het verslag dat de minister net heeft voorgelezen, bevestigt de feiten: de ambulanciers wilden deze vrouw niet naar een Nederlandstalig ziekenhuis vervoeren, omdat dit iets verder gelegen is dan het dichtstbijzijnde Franstalige. En uit het feit dat de vrouw een handtekening werd gevraagd, blijkt duidelijk dat er geen sprake was van een levensbedreigende kwetsuur.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Dat is niet helemaal correct. De beslissing naar welk ziekenhuis de patiënt wordt gebracht, hangt namelijk niet af van de ambulanciers, maar van de dienst 100. Als een patiënt vraagt om naar een bepaald ziekenhuis te worden gebracht, moeten de ambulanciers daar de toelating voor krijgen van de dienst 100. Bij het voorval in Voeren hadden de ambulanciers die toelating niet gekregen.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Feit is dat het structurele probleem, dat mijn collega Vanhecke al in zijn vragen van 2003 en 2004 aankaartte, nog altijd niet is weggewerkt en dat er zelfs geen schot in de zaak komt. Het wetsontwerp op de civiele bescherming, dat bij de Senaat is ingediend, biedt al evenmin een oplossing.