3-210 | 3-210 |
De voorzitter. - Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Op 13 oktober 2005 heb ik de minister ondervraagd over de notie huwelijksinzegening en het feit dat deze, volgens de Grondwet, moet worden voorafgegaan door een burgerlijk huwelijk.
De minister heeft toen duidelijk bevestigd dat de ter zake toepasselijke bepalingen gelden voor alle erediensten die in ons land worden beleden. Elk soort religieus huwelijk, behoudens één specifieke uitzondering, met name het huwelijk in extremis, moet dus wettelijk gezien steeds worden voorafgegaan door een burgerlijk huwelijk. De bedienaars van de eredienst moeten bijgevolg, vóór zij een huwelijk inzegenen, steeds nagaan of het reeds burgerrechterlijk werd voltrokken.
Ten tweede moest de minister toegeven dat de controle op die bepalingen nogal te wensen overlaat en dat de informatie daarover sinds 1993 niet echt meer wordt ingezameld.
Ingevolge die vaststellingen heeft de minister het College van procureurs-generaal verzocht die problematiek in het kader van het actieplan tegen radicalisme veel proactiever te behandelen. In dit verband vroeg ze dat het College haar een aantal voorstellen zou doen om de ordediensten, de parketten en de hoven en rechtbanken proactiever in te schakelen in de bestrijding van deze wets- en grondwetsovertreding.
Werden er door het College van procureurs-generaal inmiddels voorstellen in dit verband voorgelegd? Wat behelzen deze voorstellen? Hoever staat het met de uitvoering ervan?
Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Deze vraag heeft betrekking op een precieze juridische context. Artikel 21, tweede lid, van onze Grondwet bepaalt immers `het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn.' Het overtreden van deze bepaling wordt bestraft door artikel 267, eerste lid, van het Strafwetboek, waardoor iedere bedienaar van een eredienst die een huwelijk inzegent vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.
Artikel 267, derde lid, van dit Wetboek voorziet in een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden voor de bedienaar van de eredienst die nogmaals een gelijkaardig misdrijf pleegt.
De burgerlijke stand en de bevolkingsdiensten van de gemeenten en alle publieke overheden van het land zijn goed op de hoogte van deze grondwettelijke bepaling.
De procureur des Konings heeft als opdracht de registers van de burgerlijke stand te controleren. Wanneer de ambtenaren van de burgerlijke stand een probleem hebben, richten ze zich dus gewoonlijk tot hem. Deze uitwisselingscultuur is dus het beste preventiebeleid.
Indien een huwelijksinzegening zou geschieden vóór het burgerlijk huwelijk of niet zou worden gevolgd door een burgerlijk huwelijk, zou dat alleen maar clandestien kunnen en zonder dat er juridische gevolgen aan verbonden zijn. Indien dit feit ter kennis komt van een openbare autoriteit, zal het worden aangegeven bij het parket.
De zaak is delicater wanneer het gaat om de erkenning in België van een confessioneel huwelijk dat in het buitenland werd ingezegend, in een land waar een dergelijk huwelijk rechtsgeldig is.
Soms bieden deze huwelijksakten niet alle waarborgen die men kan verwachten van een akte van de burgerlijke stand: exacte identiteit van de verschijnende partijen, hun domicilie, hun leeftijd, enzovoort.
Het nieuwe Wetboek van Internationaal Privaatrecht reikt de ambtenaren van de burgerlijke stand en elke andere autoriteit evenwel nieuwe middelen aan, namelijk een beroepsprocedure voor de rechtbank van eerste aanleg wanneer een buitenlandse akte niet geldig of niet authentiek lijkt te zijn.
De procedure is sinds het genoemde wetboek dus georganiseerd, terwijl men vroeger kon aarzelen over de werkwijze.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord, dat eigenlijk geen antwoord is. Ik heb deze vraag in 2005 al gesteld en toen zei de minister van Justitie dat ik in feite gelijk had, dat er een probleem was en dat proactiever zou worden opgetreden. Nu ik vraag of dat proactieve optreden al tot resultaten heeft geleid, beperkt de minister zich tot de opsomming van de grondwettelijke en wettelijke bepalingen. Ze zegt echter niets over dat proactieve optreden. Ik trek daaruit de conclusie dat de minister daar geen werk van wil maken.