3-1773/1 | 3-1773/1 |
27 JUNI 2006
« Niemand mag wetens handelingen plegen die niet door deze wet zijn voorzien en die tot doel hebben dat een dier nutteloos omkomt of nutteloos een verminking, een letsel of pijn ondergaat », aldus artikel 1 van de wet op het dierenwelzijn.
Dit artikel geeft de rechter thans de mogelijkheid tot een zeer enge interpretatie te komen, meer bepaald tegen de geest en de doelstelling van de wet in (dieren beschermen tegen daden van menselijke wreedheden en hun welzijn actief bevorderen). Het is al enkele keren voorgekomen dat manifeste daden van dierenmishandeling op basis van die enge interpretatie niet bestraft werden.
Tijdens de parlementaire werkzaamheden en debatten over dit artikel (in 1983), hebben een aantal parlementsleden precies geanticipeerd door te stellen dat dit probleem zich zou voordoen. Een enge interpretatie van de criteria « wetens », « tot doel hebben », en « nutteloos », leidt ertoe dat dit artikel enkel van toepassing wordt op de meest extreme, sadistische wreedheden, waarbij de sadistische aard van de handelingen nog moeten bewezen worden en de dader toegeeft doelbewust wreedaardig te hebben willen handelen. Het is dan niet het effect van de pijn, het letsel en de verminking zelf op het weerloze dier dat laakbaar en strafbaar is, maar de intentie van de dader die de reden vormt voor een eventuele veroordeling. Zo gaat men dan voor de meeste gevallen van dierenmishandelingen, waarin de wet niet uitdrukkelijk voorziet, vrijuit. Toenmalig minister van Landbouw (De Keersmaecker) liet twee decennia geleden verstaan dat de rechter in al zijn wijsheid wel een redelijke lijn zou trekken, in de geest van de wet en de bedoeling van dit basisartikel.
Nu blijkt dat sommige rechters vonnissen tégen de bescherming van de dieren in, door een al te positivistisch-legalistische interpretatie, zonder rekening te houden met de geest en het streefdoel van de wet. Onlangs werd dit nog onderstreept bij de uitspraak van de correctionele rechtbank te Tongeren : vrijspraak voor een hondenverkrachter, omdat de beklaagde beweerde niet de intentie te hebben gehad de dieren letsel toe te brengen, en het, louter op grond van de verklaringen van de beklaagde, volgens de rechter niet bewezen is dat hij die intentie had. Met andere woorden : volgens deze rechter moet het bijzondere opzet altijd bewezen worden en was in die zaak niet bewezen dat de dader de uitdrukkelijke bedoeling had de dieren pijn te doen. Een dergelijk bewijs leveren, is trouwens ingeval van dierenmishandeling quasi onmogelijk.
Dit kan dus niet door de beugel, want daardoor wordt elke manifeste mishandeling van dieren, toebrengen van pijn, letsel of verminking door een mens, goedgepraat.
Sommigen treden dergelijk standpunt evenzeer bij wanneer de dader zelf beweert er enig nut bij te hebben gehad, terwijl de term nutteloos in de geest en de bedoeling van de wet dient te worden geïnterpreteerd als zijnde onnodig, er bestaat een redelijk alternatief.
Met een dergelijke rechtspraak voor ogen, wordt artikel 1 compleet uitgehold, verliest het al zijn waarde en is het feitelijk overbodig. Daarom moet het 20 jaar na datum van de totstandkoming van de wet dringend aangepast en verbeterd worden.
Bedoeling van artikel 1 moet zijn : alles wat verder niet geregeld is bij de wet, is verboden, meer bepaald wat betreft het doen omkomen, het toebrengen van letsel, pijniging of verminking van een dier. De interpretatiemogelijkheden die in strijd zijn met het doel van de wet, moeten uitgesloten worden.
In de huidige formulering stuit men op drie problematische criteria :
1. wetens : wat daarmee bedoeld wordt, is niet echt duidelijk op grond van de parlementaire werkzaamheden. In het Frans staat « sciemment ». Men moet er zich van bewust zijn : met andere woorden opzettelijk, niet per ongeluk, men heeft de handelingen bij volle bewustzijn gepleegd, toerekeningsvatbaar, bij zijn volle verstand.
Indien de rechter kan interpreteren : men moet beseffen dat men het dier daardoor pijn doet, dan kan dit een grond voor vrijspraak zijn.
2. die tot doel hebben : is door een bepaalde rechtspraak geïnterpreteerd als zijnde met bijzonder opzet, men moet werkelijk de bedoeling hebben de dieren pijn te doen (uit sadisme); zo geïnterpreteerd, blijven de meest manifeste dierenmishandelingen, waar het dier slachtoffer van is, onbestraft, met andere woorden getolereerd.
3. nutteloos : een handeling mag niet nutteloos dieren letsel, pijn, verminking toebrengen; nutteloos wordt door sommigen echter niet geïnterpreteerd als zijnde onnodig, of niet noodzakelijk, maar als geen enkel nut hebbende voor wie de handeling stelt; zo kan iedereen vrijuit gaan die beweert dat dierenmishandeling nuttig is omwille van een of ander eigenbelang; scherp doorgetrokken : om een dierenverkrachter bijvoorbeeld ervan te weerhouden zijn perversiteiten te botvieren op kinderen; het woord nutteloos slaat voor sommigen kennelijk niet op het belang van het dier, maar op het belang van de dader.
Artikel 1 wordt nu enkel geïnterpreteerd in het belang van het dier, indien de rechter de geest van de wet voor ogen houdt; afhankelijk van rechter tot rechter varieert de interpretatie ook wat gelijkaardige gevallen betreft.
Anno 2006, twintig jaar na de aanneming van de wet van 1986, moet daarom artikel 1 ook naar de letter gewijzigd worden, zodat het werkelijk beantwoordt aan de geest en het doel van de wet : dieren beschermen tegen daden van menselijke wreedheid en hun welzijn actief bevorderen.
Alles wat niet uitdrukkelijk geregeld wordt door de wet via regels waarin specifieke behandelingen van dieren toegestaan zijn of waarop straffen staan, met andere woorden alles buiten de context van het geheel van de wetsartikelen, waardoor dieren omkomen, letsel, pijn, verminking of lijden ondergaan, zou moeten verboden zijn op basis van artikel 1, tenzij er in het belang van de dieren zelf (dierengezondheid) of om redenen van volksgezondheid er geen alternatieven voor die handelingen bestaan.
Ludwig VANDENHOVE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 1 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren wordt vervangen als volgt :
« Art. 1. — Niemand mag zonder noodzaak handelingen plegen die niet door deze wet zijn voorzien en die tot gevolg hebben dat een dier omkomt of letsel, verminking, pijn of lijden ondergaat, tenzij ingeval van heirkracht, om diergeneeskundige redenen, redenen van dierengezondheid of van volksgezondheid. »
29 maart 2006.
Ludwig VANDENHOVE. |