3-169 | 3-169 |
M. le président. - M. Didier Donfut, secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères, répondra.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een recente studie, `Werken aan de Overheid' van het Instituut voor de Overheid van de KULeuven, peilde bij 500 Vlamingen naar hun mening over het voorkomen van corruptie en onethisch gedrag bij de Belgische politici en ambtenaren. De resultaten liegen er niet om. Volgens drie vierden van de respondenten komt corruptie onder onze politici veelvuldig tot geregeld voor. Slechts 3,7% ziet geen corruptie.
De Belgische ambtenaren maken zich niet minder vaak schuldig volgens de ondervraagde Vlamingen. Ook zij doen volgens 66,8% in meer of mindere mate aan oneerlijke praktijken.
Verontrustende cijfers, vinden ook de onderzoekers Steven Van Roosbroek en Jeroen Maesschalck. Toch moeten ze volgens hen genuanceerd worden. Van Roosbroek zegt: `Wat de cijfers weergeven, is niet de feitelijke corruptie bij politici en ambtenaren maar de perceptie van de ondervraagden over corruptie bij die groepen.'
Exacte cijfers over daadwerkelijke corruptie zijn niet voorhanden, omdat het daar gaat over verborgen feiten. `Wat de cijfers ons wel leren, is dat er een probleem is met het vertrouwen in de overheid', weet Jeroen Maesschalck.
Dat politiek en corruptie zo hand in hand gaan in de hoofden van de ondervraagden, kan volgens de onderzoekers te maken hebben met het imago van de overheid en met de toegenomen aandacht in de pers voor corruptieschandalen.
Op de vraag of de bevolking meer of minder corruptie ziet dan vroeger, blijven de onderzoekers het antwoord schuldig. De voorgaande jaren stelden we andere vragen, aldus de onderzoekers. En verder: `Om dus echt over de jaren heen te kunnen vergelijken, moet altijd dezelfde vraag worden gesteld. Dit is in Duitsland trouwens de regel. Verder onderzoek is zeker nog nodig. We hopen hieromtrent over een vijftal jaar duidelijke resultaten te kunnen brengen. Corruptie is sowieso het moeilijkst om te meten.'
De overgrote meerderheid van de ondervraagden Vlamingen, 85 tot 78%, is verder ook van mening dat ambtenaren vaak tot soms misbruik maken van hun functie om zichzelf of iemand anders voordeel te brengen; 62% is ervan overtuigd dat een `lange arm' nodig is, wil je iets gedaan krijgen van de overheid en de administratie.
Eén op de drie Belgen heeft een groot vertrouwen in de burgemeester en de gemeentelijke administratie. De Koning en de Vlaamse minister-president, Yves Leterme, krijgen van de Belgen met respectievelijk 32% en 30% ook heel wat vertrouwen. De Belgische overheid en administratie scoren opmerkelijk slechter. Zo heeft slechts 17,4% van de bevolking veel vertrouwen in de eerste minister.
Dat is niet onlogisch, aldus de onderzoekers. Hoe verder de instelling verwijderd is van de burger, hoe minder vertrouwen hij erin heeft. `Bovendien boezemen personen veel meer vertrouwen in dan instellingen', verklaart Van Roosbroek. Een opvallende vaststelling: we staan wantrouweriger tegenover de Belgische overheid dan tegenover de Europese.
De Belg is ook ontevreden over de politici: 42% van de ondervraagden vindt dat ze geen belangstelling hebben voor de mening van gewone mensen en onvoldoende op de hoogte zijn van wat de burgers denken.
Opmerkelijk zijn ook de resultaten over e-government. Zo willen burgers niet meer maar wel betere onlinediensten. Bovendien vindt 83% van de ondervraagden dat de overheid haar diensten ook via klassieke kanalen moet blijven leveren. `Dat is niet zo verrassend. Nauwelijks de helft van de Belgen gebruikt regelmatig het internet', besluit Van Roosbroek.
Het is duidelijk dat de regering, die zich bij haar aantreden in 1999 had voorgesteld van België een modelstaat te maken, het vertrouwen in het overheidsfunctioneren niet heeft bevorderd en dat is een eufemisme.
Het signaal, dat trouwens reeds geruime tijd bij de bevolking leeft, wordt onvoldoende door de politieke wereld opgenomen en geanalyseerd.
Welke maatregelen stelt de regering concreet voor om het vertrouwen in de overheidsinstellingen en de politieke wereld in het algemeen te verbeteren?
Het gebrek aan vertrouwen heeft ongetwijfeld ook te maken met het feit dat het Parlement onder deze paarse meerderheid haar constitutionele rol niet kan spelen. Acht de regering het niet wenselijk om een totaal gewijzigde houding tegenover de parlementaire instellingen aan te nemen en de mogelijkheid van een meer open debatcultuur in het Parlement in het leven te roepen?
Acht de regering het niet nodig om opnieuw een specifieke anticorruptiedienst in het leven te roepen die meer structureel en meer georganiseerd de corruptie kan bestrijden?
Op welke wijze kan de overheid haar informatieplicht via de klassieke kanalen veel meer uitbreiden en herstellen? Moet een algemeen toegankelijk gedrukt dagelijks Staatsblad niet opnieuw worden ingevoerd?
M. Didier Donfut, secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères. - Je vous lis la réponse du premier ministre.
Les enquêtes, aussi scientifiques soient-elles, sont des photographies instantanées. Il importe de connaître la façon dont le sondage a été constitué, en particulier dans les enquêtes visant à connaître le point de vue des personnes interrogées.
Dans le cas qui nous occupe, les enquêteurs ont examiné la fréquence de certains phénomènes de corruption et d'attitudes contraires à la déontologie au sein d'un groupe spécifique de la société, à savoir les hommes politiques et les fonctionnaires belges.
Il ne faut pas être un expert pour savoir que la perception est fortement influencée par la casuistique et par l'attention que les « affaires », en nombre aussi restreint qu'elles puissent être, reçoivent des médias. Il est évident que cela aboutit à des généralisations grossières, qui ne sont nullement corroborées par la recherche en criminologie.
Depuis l'affaire Dutroux, notre pays a subi de profondes modifications de ses structures, en particulier celles qui sont sensibles aux influences et à l'érosion du sens des valeurs. Je fais notamment référence à la réforme Octopus et à la réorganisation des services judiciaires et policiers. En 1999 et en 2000, des stratégies de lutte contre la corruption mettant l'accent sur la prévention de l'érosion du sens des valeurs et de la corruption ont été adoptées.
Je me permets de renvoyer M. Vandenberghe à une étude de l'université de Gand relative à une politique intégrée de lutte contre la corruption. À la demande du ministre de la Justice de l'époque, cette même université a réalisé une autre étude portant principalement sur la fraude dans le secteur de la viande. Un peu plus tard, la crise de la dioxine a conduit à la mise en oeuvre accélérée des conclusions et recommandations de cette étude. Depuis quelques années, les cas de corruption dans ce secteur se font rares.
Nous combattons sans relâche l'érosion du sens des valeurs et la corruption. En 1999, la législation applicable au secteur public a été étendue au secteur privé. Cela nous a permis d'enquêter et, le cas échéant, d'entamer des poursuites dans d'autres secteurs, le sport par exemple.
La lutte contre la corruption dépend largement de la transparence et du contrôle de l'exercice du pouvoir. Les affaires récentes ont montré que les mécanismes de détection fonctionnent bien.
Il appartient aux juges d'apprécier la justesse des inculpations. En tout état de cause, ces affaires attestent que la lutte contre la corruption constitue désormais une de nos priorités en matière criminelle.
La confiance des citoyens à l'égard des autorités a fait l'objet de nombreuses études. Leurs conclusions sont très disparates. Néanmoins, il est vrai que la confiance est faible. Le problème n'est pas neuf. Il est aussi vieux que l'étude la plus ancienne, pour des raisons historiques ou pas.
La réponse à cette défiance est la transparence. Depuis une dizaine d'années, nous avons fourni des efforts importants à ce propos. À titre d'exemple, je citerai l'obligation faite aux hommes politiques de déclarer leurs revenus et fonctions à l'échelon national. Il s'agit d'une bonne loi, qui se situe dans le droit fil du principe de la séparation des pouvoirs étant donné que, par le biais de cette loi, le pouvoir législatif se contrôle lui-même.
Enfin, je doute que la réintroduction d'une version imprimée du Moniteur belge contribue à une augmentation drastique de la confiance.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de eerste minister dat hij de inspanning heeft gedaan om mijn vraag te beantwoorden. Ik zal zijn opmerkingen over de manier waarop het onderzoek is gevoerd en zijn vragen bij de resultaten aan de onderzoekers doorgeven.
Het is mij opgevallen dat de wetgeving waar de eerste minister naar verwijst, voor het grootste deel tot stand is gekomen voordat de paarse regering is gevormd.
Ten slotte wijs ik erop dat, ondanks niet te ontkennen inspanningen, er een algemene sfeer blijft bestaan die de corrumpering in het beleid van de regering in de hand heeft gewerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan de herhaalde fiscale amnestieën - gedeeltelijke en globale - die de indruk wekten dat wie geen belasting betaalt beter af is dan wie ze wel betaalt. Uiteindelijk zal natuurlijk de kiezer oordelen of een dergelijk beleid kan worden verder gezet.
M. Didier Donfut, secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères. - Je pense que votre sentiment est largement partagé par la classe politique. Si des mesures ont déjà été prises au niveau fédéral, le contrôle démocratique doit encore être renforcé.
Les faits de corruption, comme ceux que l'on connaît actuellement au sud du pays, résultent d'un manque de contrôle démocratique, notamment sur les membres des exécutifs locaux. Ainsi, il n'est pas normal qu'un échevin soit également président d'une commission communale. Le conseil communal devrait assumer, comme le fait le parlement, les présidences des commissions, pour obliger les échevins à venir rendre compte de leur politique.
Le débat doit bien sûr se poursuivre au niveau fédéral, mais il y a beaucoup à faire au niveau des Régions. Certaines matières dépendent du pouvoir décrétal des parlements régionaux. Le débat doit être le plus large possible au sein de la classe politique.