3-1758/1

3-1758/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

16 JUNI 2006


Wetsvoorstel tot oprichting van een Vaste Commissie voor regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk

(Ingediend door de heer Jean Cornil en mevrouw Sfia Bouarfa)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel beoogt een onbeperkte verblijfsvergunning toe te kennen aan bepaalde categorieën van in België verblijvende vreemdelingen. Het gaat meer bepaald om :

— vreemdelingen die meer dan drie jaar geleden een asielaanvraag of een aanvraag tot gezinshereniging hebben ingediend;

— vreemdelingen die in België duurzame sociale bindingen hebben ontwikkeld;

— vreemdelingen die om redenen die onafhankelijk zijn van hun wil niet kunnen terugkeren naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben;

— vreemdelingen die ernstig ziek zijn.

Volgens de indieners moet de Staat zorgen voor een wettelijke status voor die personen. Daar zijn twee verschillende redenen voor.

De eerste twee categorieën van personen moeten worden geregulariseerd omdat ze al lang genoeg in België verblijven, wat hun wettelijke inburgering in ons land verantwoordt.

De Staat is rechtsreeks verantwoordelijk voor de eerste categorie (mensen die om asiel of gezinshereniging hebben verzocht) omdat die personen drie jaar in België verblijven sinds de indiening van hun aanvraag, als gevolg van de onredelijk lange asiel- of gezinsherenigingsprocedure die de Staat zelf heeft ingesteld en waarvan hij de gevolgen moet dragen. De lengte van die procedures (en in het bijzonder van de asielprocedure) leidt tot menselijke drama's, die regelmatig de pers halen. In de meeste gevallen gaat het om de uitwijzing van gezinnen die al vele jaren in België verblijven, die goed geïntegreerd zijn en van wie de kinderen naar school gaan. De betrokkenen moeten daardoor in moeilijke verblijfssituaties leven, vol van rechts- en andere onzekerheden en van geschillen met de instellingen, met alle menselijke ellende van dien. Dit wetsvoorstel strekt ertoe die onaanvaardbare situatie te wijzigen en te voorzien in een wettelijke regeling van de status van die personen of gezinnen, die niet het slachtoffer mogen zijn van een logge en aanslepende overheidsprocedure. In dat geval neemt de Staat zijn verantwoordelijkheid en verleent hij aan die vreemdelingen een verblijfsrecht, omdat hij niet binnen een redelijke termijn een beslissing heeft kunnen nemen.

Wat de tweede categorie van personen betreft, zijn de indieners van dit wetsvoorstel van mening dat vreemdelingen die kunnen aantonen dat ze in België duurzame sociale bindingen hebben, onder meer omdat ze kunnen bewijzen dat ze sinds meer dan vijf jaar hun hoofdverblijfplaats in België hebben, het voordeel van een regularisatie moeten kunnen genieten. Het betreft ofwel personen van wie de vorige regularisatieaanvraag in het kader van de wet van 22 december 19991 (1) nog steeds niet werd behandeld (zie ook hieronder), ofwel personen die onder het geldingsgebied van de wet van 22 december 1999 vielen maar die om uiteenlopende redenen (omdat ze niet goed waren ingelicht, de wet niet hadden begrepen, bang waren enzovoort) geen regularisatieaanvraag hebben ingediend, ofwel personen die een regularisatieaanvraag hebben ingediend op grond van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en verwijdering van vreemdelingen, of nog personen van wie de asielaanvraag werd verworpen en aan wie al dan niet het bevel werd gegeven het grondgebied te verlaten, ofwel ten slotte personen die niet in een van die gevallen verkeren. De Staat heeft de verantwoordelijkheid die mensen, die om uiteenlopende redenen in België verblijven zonder over de nodige documenten te beschikken, uit de illegaliteit en uit de clandestiene netwerken te halen, zodat ze alle rechten verkrijgen die worden toegekend aan iedere wettelijk in België verblijvende persoon en ze tevens de daarmee gepaard gaande verplichtingen kunnen nakomen. Naast het vermoeden van duurzame sociale bindingen in het geval van een hoofdverblijf van minstens vijf jaar in België, moet ook worden verwezen naar de jurisprudentiële criteria die worden toegepast door de Commissie voor regularisatie van 2000 om te bepalen of die bindingen al dan niet bestaan (regelmatig verblijvend kind ten laste, kind dat school loopt, loopbaan, bijzondere persoonlijke situatie, deelname aan het verenigings- of cultureel leven enzovoort). De indieners achten het, ter wille van de juridische duidelijkheid, niet nodig de voorwaarde van de humanitaire redenen waarin de wet van 22 december 1999 voorziet te voegen bij die van de duurzame sociale bindingen. Beide voorwaarden blijken in de praktijk immers samen te vallen (2) .

De laatste twee mogelijkheden van dit wetsvoorstel hebben betrekking op objectieve onmogelijkheden tot uitwijzing van de vreemdeling om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil en die voortvloeien hetzij uit de algemene situatie in zijn land, hetzij uit zijn eigen gezondheidstoestand.

Zoals hiervoor is gepreciseerd, strekt dit wetsvoorstel ertoe aan verschillende categorieën van vreemdelingen een onbeperkt verblijf toe te kennen, hoofdzakelijk om redenen die te maken hebben met de verantwoordelijkheid die de Staat draagt in verband met de aanwezigheid van die mensen op het Belgische grondgebied of om redenen die te maken hebben met de noodzakelijke wettelijke integratie in de Belgische samenleving. Het gaat er in dat laatste geval om die mensen uit de illegaliteit en de clandestiene netwerken te halen.

De illegaal in België verblijvende vreemdelingen worden uit de formele arbeidsmarkt en uit de sociale zekerheidsregeling gesloten, met alle risico's en misbruiken van dien, vooral wat huisvesting en arbeid betreft : niet-naleving van de rechten en verplichtingen inzake huisvesting (ongezonde woningen, buitensporig hoge huur enzovoort) of arbeid (geen minimumloon, geen verzekeringen, niet in acht genomen wettelijke arbeidsvoorwaarden).

In dat kader dient men de invloed van de illegalen op de economie te erkennen, zowel op internationaal als op nationaal vlak. Een recent VN-rapport over wereldwijde migratie onderstreept dat die mensen een aanzienlijke, hoewel grotendeels miskende bijdrage tot de wereldeconomie leveren. De bedragen die de migranten in de ontwikkelde landen naar het buitenland overmaken, lopen jaarlijks op tot 150 miljard USD, wat ongeveer driemaal het bedrag van de ontwikkelingshulp is. Voorts zijn bepaalde economische sectoren in die landen grotendeels afhankelijk geworden van migrantenwerknemers, inclusief die in een onregelmatige situatie; die sectoren zouden snel ineenstorten mochten ze het zonder hen moeten stellen. In België is clandestiene arbeid een gegevenheid in een reeks sectoren (horeca, bouw enzovoort). Een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is in dat kader het bestaan van illegale arbeid te erkennen en de clandestiene arbeidskrachten in het officiële circuit te integreren.

Zoals het opschrift van dit wetsvoorstel aangeeft, strekt het ertoe een Vaste Commissie voor regularisatie op te richten, waarvan de samenstelling is gebaseerd op het model dat tot stand is gekomen bij de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. Zelfs al is er bepaalde kritiek geweest over de traagheid van de procedure van 1999-2000, toch onderstrepen alle waarnemers dat het door die Commissie geleverde werk kwalitatief hoogstaand is, getuigt van pragmatisme alsook de procedures in acht heeft genomen.

Deze tekst stelt een vaste regularisatieprocedure in, terwijl de wet van 1999 een in de tijd beperkte regularisatieoperatie op het oog had. De indieners van dit wetsvoorstel zijn immers overtuigd van de dubbele noodzaak om verder te gaan dan de eenmalige regularisatieprocedure en om duidelijke criteria uit te werken voor een vaste regularisatieprocedure. Die opvatting wordt gedragen door talrijke verenigingen en groeperingen die de vreemdelingen verdedigen.

De procedure tot eenmalige regularisatie heeft dan wel het voordeel veel concrete situaties op te lossen, ze vormt echter geen adequate aanpak op lange termijn van het vraagstuk. Niet alleen hebben vele clandestiene allochtonen niet het risico willen nemen tijdens de regularisatiecampagne van 1999-2000 uit de illegaliteit te stappen, ook heeft deze in de tijd beperkte procedure een aanzuigeffect, want ze oefent via de soms op de spits gedreven mediatisatie een onbetwistbare aantrekking op potentiële migranten uit.

Momenteel heeft artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, betrekking op de verblijfsaanvragen die in België om uitzonderlijke redenen worden ingediend. Dat wetsartikel gaat over de procedurele mogelijkheden en bevoegdheidsregels in verband met de verblijfsaanvragen, maar definieert niet de inhoudelijke criteria die gelden om het verblijfsrecht toe te kennen. Die inhoudelijke criteria behoren momenteel deels tot een onduidelijke discretionaire bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken (Dienst Vreemdelingenzaken). Anderdeels worden criteria ingesteld op grond van regels die niet in de wet of het koninklijk besluit zijn opgenomen, maar in interne richtlijnen of omzendbrieven zijn vervat. De regering zou trouwens overwegen die bepaling te wijzigen, met name door te voorzien in de voorwaarde inzake een wettelijk verblijf voor wie een regularisatie voor een onbeperkt verblijf aanvraagt.

Dit wetsvoorstel wil aan die situatie een einde maken door in duidelijke criteria te voorzien. Het laat de vreemdeling echter de keuze de regularisatie aan te vragen met toepassing van deze tekst dan wel met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980. De indieners gaan er immers van uit dat de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, voort moet blijven beschikken over de mogelijkheid om de regularisatie te verlenen op grond van « uitzonderlijke omstandigheden ».

Het is moeilijk een precieze raming te maken van het door dit wetsvoorstel beoogde aantal personen. Ter vergelijking : de vorige regularisatiecampagne, die maar een beperkte duur had, heeft ongeveer 50 000 personen (meer dan 35 000 dossiers) uit de clandestiniteit gehaald.

In verband met de personen die een asielaanvraag hebben ingediend en die alle beroepsmogelijkheden na drie jaar niet hebben uitgeput, zou dit wetsvoorstel de komende jaren evenwel op veel minder mensen betrekking moeten hebben. De door de regering in uitzicht gestelde hervorming heeft immers tot doel alle asielaanvragen af te handelen binnen het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.

De indieners van deze tekst gaan er algemeen van uit dat de instelling van de Vaste Commissie voor regularisatie en het doorvoeren van de door de regering aangekondigde hervorming noodzakelijkerwijs gepaard moeten gaan met de versterking van de strijd tegen de criminele organisaties die zich schuldig maken aan mensenhandel en met de strikte toepassing van de wetten met betrekking tot het werk en de huisvesting. Huisjesmelkers en ondernemingen die werk verschaffen aan illegale immigranten, moeten systematisch worden vervolgd en daadwerkelijk worden gestraft.

Dit wetsvoorstel stelt een aantal gedetailleerde regels op met betrekking tot het inleiden en het onderzoek van de aanvraag, die in ruime mate zijn ingegeven door het koninklijk besluit van 5 januari 2000 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie voor regularisatie en houdende de uitvoering van de wet van 22 december 1999. De tekst voert evenwel een aantal nieuwigheden in, zoals bijvoorbeeld het feit dat de zittingen openbaar moeten zijn.

De procedure waarin dit wetsvoorstel voorziet, verleent de Vaste Commissie voor regularisatie voorts ruimere bevoegdheden dan die waarin de wet van 22 december 1999 had voorzien. Het is immers de Commissie die uitspraak doet over de aanvraag, op basis van het niet-bindend advies verleend door de minister, bevoegd voor de toegang tot het grondgebied. Er werd tevens in een reeks precieze termijnen voorzien, teneinde al te grote vertragingen te voorkomen.

Dit wetsvoorstel past in het raam van en sluit aan op de recente hervorming van het vreemdelingenrecht. De Ministerraad van 23 december 2005 heeft immers een reeks voorontwerpen van wet goedgekeurd die met name gericht zijn op de hervorming van de asielprocedure en van de procedure voor de opvang van de asielzoekers, evenals op het instellen van een « subsidiaire beschermingsstatus ». Momenteel zijn die teksten voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

Zonder exhaustief te zijn, kan worden gesteld dat de hervorming van de asielprocedure tot doel heeft tot een snellere en eenvoudigere procedure te komen, die de rechten van de vreemdelingen beter in acht neemt. Één van de belangrijkste punten waarop vooruitgang werd geboekt, is er immers op gericht de asielzoekers de waarborg te bieden dat hun aanvraag binnen het jaar na de indiening ervan wordt afgehandeld. Op die manier zouden vele menselijke drama's moeten worden voorkomen. Zoals hierboven is aangegeven, worden goed geïntegreerde personen momenteel immers uitgewezen nadat ze al verscheidene jaren in België hebben verbleven omdat ze al te lang nadat hun aanvraag is ingediend een beslissing tot weigering ontvangen.

De krachtlijnen van de hervorming van de asielprocedure zijn de volgende :

— alleen het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) zal de asielaanvraag onderzoeken. De rol van de Dienst Vreemdelingenzaken zal beperkt blijven tot het onderzoek naar de bepaling van het land dat verantwoordelijk is voor de asielprocedure. De fases van het onderzoek van de ontvankelijkheid en van de grond van de asielaanvraag gaan dus in elkaar op;

— er wordt een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen opgericht, die uitspraak zal doen over alle door het CGVS genomen beslissingen. Op die manier zullen alle asielaanvragers een opschortend beroep met volle rechtsmacht bij dat nieuwe administratieve rechtscollege kunnen indienen. Momenteel heeft slechts 20 % van de uitgeprocedeerden recht op een soortgelijk beroep, terwijl de overigen alleen over de mogelijkheid beschikken een niet opschortend beroep binnen het strikte kader van de wet in te dienen bij de Raad van State.

De hervorming heeft ook betrekking op de invoering van de subsidiaire beschermingsstatus die zal worden toegekend aan die vreemdelingen die geen bescherming als vluchteling kunnen genieten omdat ze niet onder de criteria van de Conventie van Genève vallen, maar niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren omdat ze een reëel risico lopen ernstige schendingen te ondergaan (foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen, ernstige bedreigingen tegen de persoon wegens geweld bij een binnenlands of internationaal gewapend conflict). Momenteel ontvangen de vreemdelingen die zich in die situatie bevinden, een nietterugleidingsclausule die voor hen geen enkel recht opent, tenzij het recht om niet te worden verwijderd. Conform de subsidiaire beschermingsstatus, zullen ze voortaan een verblijfsvergunning krijgen, een beroep kunnen doen op gezinshereniging en het recht hebben om te werken.

Tot slot zal, als gevolg van de hervorming, dezelfde bescherming worden toegekend aan zwaar zieke personen die zorg behoeven die hen in het land van herkomst niet kan worden verstrekt.

Met het oog op de rechtszekerheid handhaven de indieners van dit wetsvoorstel de toepassing van deze tekst voor de twee laatste, hierboven nader omschreven categorieën van vreemdelingen, met name de personen die, om redenen onafhankelijk van hun wil, niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren en de zwaar zieke personen (artikel 2, 2º en 4º van het wetsvoorstel), ook als ze onder de toepassingssfeer van de door de regering in uitzicht gestelde hervorming vallen. Mocht die hervorming vóór dit wetsvoorstel in werking treden, dan zal deze tekst moeten worden gewijzigd om daarop in te spelen. Voorts zal ook artikel 2, 1º, moeten worden gewijzigd om te worden uitgebreid tot de aanvragen om de subsidiaire beschermingsstatus te krijgen.

Jean CORNIL.
Sfia BOUARFA.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Onverminderd de toepassing van artikel 9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is deze wet van toepassing op de aanvragen tot regularisatie van verblijf die ingediend worden door vreemdelingen die reeds daadwerkelijk in België verbleven en die op het ogenblik van de aanvraag

1º hetzij meer dan drie jaar geleden de erkenning van de status van vluchteling of een gezinshereniging hebben aangevraagd, zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen, of zonder dat de Raad van State zich over die uitvoerbare beslissing heeft uitgesproken;

2º hetzij om redenen onafhankelijk van hun wil, niet kunnen terugkeren naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben;

3º hetzij ernstig ziek zijn;

4º hetzij duurzame sociale bindingen in België hebben uitgebouwd, die alleen behouden kunnen blijven als zij over een verblijfsvergunning beschikken.

Art. 3

Er wordt een Vaste Commissie voor regularisatie opgericht, hierna « de Commissie » genoemd, die bestaat uit enerzijds kamers die elk zijn samengesteld uit een magistraat of een gewezen magistraat, of nog, een lid of een gewezen lid van een administratief rechtsorgaan, een advocaat en een afgevaardigde van een erkende niet-gouvernementele organisatie die actief is op het vlak van de mensenrechten, en anderzijds uit een secretariaat.

Een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de wijze waarop de leden van de commissie worden aangesteld, de procedure- en werkingsregels ervan, alsook de onderzoeksmiddelen waarover ze beschikt.

Art. 4

De aanvraag tot regularisatie wordt ingediend bij de burgemeester of diens gemachtigde van de plaats waar de aanvrager verblijft, en wordt overgezonden aan de Commissie.

De Commissie legt de aanvraag voor aan de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en doet vervolgens een uitspraak. In geval van een gunstige beslissing door de Commissie, verleent de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een verblijfsvergunning voor onbeperkte tijd.

Art. 5

De in artikel 2 bedoelde vreemdelingen die naar het oordeel van de Commissie, op advies van de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een gevaar betekenen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, zijn van de toepassing van deze wet uitgesloten.

Art. 6

De burgemeester of diens gemachtigde van de plaats waar de aanvrager verblijft, bezorgt de aanvrager binnen acht dagen een ontvangstbewijs voor de aanvraag en zendt ze, binnen acht dagen volgend op de ontvangst, over aan de Commissie.

Art. 7

Het bij de aanvraag gevoegde dossier moet volgende elementen omvatten :

1º een bewijsstuk waaruit blijkt dat de aanvrager bekend is bij een bestuur of een openbare dienst, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, een politiedienst, een gemeentebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, hetzij bij een instelling, zoals een ziekenhuis of een school;

2º de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, nationaliteit, burgerlijke staat en samenstelling van het gezin van de aanvrager;

3º een kopie van de vereiste identiteits- en reisdocumenten, met name het paspoort dat eventueel is voorzien van een visum of, bij ontstentenis daarvan, elk ander document aan de hand waarvan de identiteit van de aanvrager kan worden vastgesteld;

4º de vermelding van de verblijfplaats van de aanvrager en de vermelding van het adres waar hij woonplaats moet kiezen in het kader van de procedure;

5º voor de in artikel 2, 1º, bedoelde vreemdelingen, het dossiernummer bij de Dienst Vreemdelingenzaken en, in de veronderstelling dat een beroep is ingesteld bij de Raad van State, het rolnummer van dat dossier;

6º voor de in artikel 2, 2º, bedoelde vreemdelingen, een schriftelijke verklaring en de eventuele stukken die de redenen aangeven waarom zij, onafhankelijk van hun wil, niet kunnen terugkeren naar het land of de landen waar ze vóór hun aankomst in België gewoonlijk verbleven hebben, noch naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben, noch naar hun land van herkomst;

7º voor de in artikel 2, 3º, bedoelde vreemdelingen, een medisch attest, volgens een bij koninklijk besluit vastgesteld model, van de arts bij wie de aanvrager in behandeling is, dat alleen mag worden overgezonden aan de beoefenaars van de geneeskunde die de Commissie zullen bijstaan;

8º voor de in artikel 2, 4º, bedoelde vreemdelingen, het bewijs dat zij duurzame sociale bindingen in België hebben uitgebouwd, dat met alle rechtsmiddelen mag worden geleverd. Personen die aantonen dat zij hun hoofdverblijf sedert minstens vijf jaar in België hebben gehad, worden evenwel geacht over duurzame sociale bindingen te beschikken. Een verblijf op grond van een toeristenvisum, alsook een verblijfsvergunning voor studenten, komen niet in aanmerking bij de berekening van die periode.

Art. 8

De oproepingen, brieven en beslissingen van de Commissie worden rechtsgeldig bezorgd op het in artikel 7, 4º, bedoelde adres, per gewone post en, met toepassing van artikel 25 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, via de diensten van de politiezone waar de aanvrager verblijft.

Elke adreswijziging moet onmiddellijk per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs worden meegedeeld aan de burgemeester of diens gemachtigde van de plaats waar de aanvrager verblijft, die de adreswijziging binnen acht dagen aan de Commissie bezorgt.

Art. 9

§ 1. Het secretariaat van de Commissie is met name gelast na te gaan of de ingediende dossiers in gereedheid zijn om aan de Commissie te worden bezorgd, alsook het advies in te winnen van de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, binnen acht dagen na ontvangst van de aanvraag.

§ 2. Wanneer het secretariaat van de Commissie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier onvolledig is, stelt het de aanvrager daarvan in kennis per aangetekende brief; deze beschikt over een termijn van één maand, eenmaal hernieuwbaar op verzoek van de betrokkene, om de ontbrekende stukken per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan het secretariaat van de Commissie te bezorgen.

Als het dossier na afloop van die termijn nog steeds onvolledig is, stelt het secretariaat de Commissie daarvan in kennis, waarop die de aanvraag onontvankelijk verklaart.

De beslissing van de Commissie wordt aan de betrokkene meegedeeld.

§ 3. Wanneer het secretariaat van de Commissie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, dat het in het bezit is van het gunstige advies van de minister, en dat prima facie blijkt dat de aanvraag kan leiden tot een gunstige beslissing, bezorgt het secretariaat de aanvraag aan de minister, die een verblijfsvergunning verleent.

Indien het advies van de minister negatief is, maakt het secretariaat de aanvraag aanhangig bij een kamer van de Commissie. Na een procedure op tegenspraak spreekt de kamer zich uit over de aanvraag. De beslissing van de Commissie wordt meegedeeld aan de betrokkene en aan de minister. Wanneer de beslissing gunstig is, verleent de minister een verblijfsvergunning.

§ 4. Wanneer het secretariaat van de Commissie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, dat het in het bezit is van het advies van de minister, maar dat prima facie blijkt dat de aanvraag niet kan leiden tot een gunstig advies van het secretariaat, wordt de aanvraag bij een kamer van de Commissie aanhangig gemaakt. Na een procedure op tegenspraak spreekt de kamer zich uit over de aanvraag.

De beslissing van de Commissie wordt meegedeeld aan de betrokkene en aan de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Wanneer de beslissing gunstig is, verleent de minister een verblijfsvergunning.

§ 5. Wanneer het secretariaat van de Commissie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, dat het in het bezit is van het advies van de minister, maar dat het dossier stukken bevat die aanleiding kunnen geven tot betwisting, wordt de aanvraag bij een kamer van de Commissie aanhangig gemaakt. Na een procedure op tegenspraak spreekt de kamer zich uit over de aanvraag.

De beslissing van de Commissie wordt meegedeeld aan de betrokkene en aan de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Wanneer de beslissing gunstig is, verleent de minister een verblijfsvergunning.

Art. 10

De minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt, vanaf de ontvangstdatum van de brief van het secretariaat van de Commissie waarin om zijn advies wordt verzocht, over een termijn van zes maanden om dat advies uit te brengen.

De minister of diens gemachtigde kan het door de aanvrager ingediende dossier op het secretariaat van de Commissie raadplegen of vragen dat hem een kopie ervan wordt bezorgd.

Ingeval voor de Commissie debatten op tegenspraak plaatsvinden, kan de minister of diens gemachtigde vragen tijdens die debatten te worden gehoord.

Zo de minister verzuimt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een advies uit te brengen, kan de Commissie zich zonder dat advies over de aanvraag uitspreken.

Art. 11

De aanvraag wordt onderzocht binnen één jaar na de indiening ervan overeenkomstig artikel 4, dan wel binnen één jaar na de overzending van het volledige dossier met de overeenkomstig artikel 9, § 2, aan de aanvraag toegevoegde stukken.

Bij ontstentenis van een antwoord binnen die termijn, wordt de beslissing van de Commissie geacht gunstig te zijn.

Art. 12

De Commissie roept de aanvrager op overeenkomstig artikel 8 en in alle gevallen waarin deze wet een procedure op tegenspraak vereist. Ze stelt de aanvrager in kennis van het advies van het secretariaat of van het met toepassing van artikel 9 uitgebrachte advies van de minister.

Tussen de oproeping en de verschijning van de aanvrager voor een kamer van de Commissie moet een termijn van ten minste tien werkdagen liggen.

Art. 13

De aanvrager kan zich laten bijstaan door een advocaat naar keuze of, zo hij onvoldoende middelen heeft om een raadsman te betalen, door een advocaat die het bureau voor juridische bijstand aanwijst, dan wel door een derde.

Ernstig zieke vreemdelingen die een medisch attest kunnen voorleggen, mogen zich door hun advocaat laten vertegenwoordigen.

Art. 14

§ 1. De procedure voor de kamers van de Commissie is een mondelinge procedure.

§ 2. De procedure wordt gevoerd in een van de landstalen waarin de aanvrager zijn aanvraag heeft ingediend. Zo de aanvrager de taal van de procedure onvoldoende begrijpt, wijst de voorzitter op zijn verzoek een tolk aan die de eed aflegt overeenkomstig artikel 37 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

§ 3. Ingeval de aanvrager zonder geldige reden verzuimt te verschijnen, wordt hij geacht van zijn aanvraag af te zien.

Art. 15

Ten minste acht werkdagen voor de zittingsdag kunnen de leden van de door de Commissie aangewezen kamer, de aanvrager en de advocaat of de derde die hem bijstaat, op het secretariaat van de Commissie kennis nemen van het dossier met betrekking tot de aanvrager.

Dat dossier bevat met name :

1º het aanvraagformulier;

2º het dossier dat overeenkomstig artikel 7 van deze wet door de aanvrager bij de aanvraag moet worden gevoegd;

3º de nota die het secretariaat van de Commissie met betrekking tot de aanvrager heeft opgesteld;

4º het advies dat de minister of diens gemachtigde overeenkomstig artikel 9 heeft uitgebracht;

5º het medisch attest dat de aanvrager overeenkomstig artikel 7, 7º, moet indienen met betrekking tot zijn medische toestand.

Art. 16

§ 1. De zittingen van de kamers van de Commissie zijn openbaar, tenzij de aanvrager een zitting met gesloten deuren eist.

§ 2. De voorzitter van de kamer handhaaft de orde tijdens de zitting.

§ 3. De voorzitter van de kamer heeft het recht zich door eender welke Belgische instantie alle informatie te doen bezorgen die hij nuttig acht om zijn taak te vervullen. Tevens heeft hij het recht op de zetel van de Dienst Vreemdelingenzaken het dossier te raadplegen dat die dienst in voorkomend geval met betrekking tot de aanvrager bijhoudt. Hij kan zich een kopie laten bezorgen van elk stuk van dat dossier dat hij nuttig acht om zijn taak te vervullen. De kopieën worden bij het in artikel 15 bedoelde dossier gevoegd en ter beschikking gesteld van de leden van de kamer van de Commissie, alsook van de aanvrager, zijn advocaat of de derde. De andere leden van de kamer van de Commissie kunnen het in voorkomend geval door de Dienst Vreemdelingenzaken bijgehouden dossier met betrekking tot de aanvrager, raadplegen op de zetel van die dienst.

§ 4. De voorzitter van de kamer heeft het recht zich door de Raad van State alle nuttige inlichtingen te doen verschaffen met betrekking tot de vaststelling van de in artikel 2, 1º, bedoelde termijn.

Art. 17

De eindbeslissing van de Commissie moet met redenen zijn omkleed en de volgende vermeldingen bevatten :

1º de namen van de leden van de kamer van de Commissie die zitting heeft gehouden, alsook van de op de zitting aanwezige secretaris;

2º de naam, voornamen, land van herkomst, geboorteplaats en -datum van de aanvrager, alsook de datum waarop hij de aanvraag heeft ingediend;

3º het adres van de verblijfplaats van de aanvrager en de datum van de beslissing;

4º in voorkomend geval, de identiteit van de advocaat of van de derde die de aanvrager heeft bijgestaan.

De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter van de kamer en de door de op de zitting aanwezige secretaris.

Art. 18

De beslissing van de Commissie wordt binnen de twintig werkdagen volgend op de datum van verschijning van de aanvrager ter kennis gebracht van de minister. Ze wordt binnen dezelfde termijn betekend aan de aanvrager, die er bij aangetekende brief een kopie van ontvangt.

De termijn om tegen de beslissing van de Commissie beroep in te stellen, gaat in op de dag waarop de aanvrager de aangetekende brief ontvangt.

Art. 19

Behalve voor de maatregelen tot verwijdering die gemotiveerd zijn door de openbare orde of de nationale veiligheid, zal niet feitelijk worden overgegaan tot verwijdering in de tijdspanne die verloopt tussen de indiening van de aanvraag en de dag waarop een negatieve beslissing wordt genomen met toepassing van artikel 9.

22 maart 2006.

Jean CORNIL.
Sfia BOUARFA.

(1) Wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, Belgisch Staatsblad van 10 januari 2000, aangevuld door het koninklijk besluit van 5 januari 2000 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie voor regularisatie en houdende de uitvoering van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. Een circulaire van 6 januari 2000 verstrekt uitleg aan de gemeentebesturen.

(2) J.-Y. Carlier, Loi relative à la régularisation des étrangers, J.T., 2000, blz. 77 tot 83.