3-164 | 3-164 |
De voorzitter. - Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De wet van 6 maart 1996 inzake de controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, verplicht de regering ertoe jaarlijks een verslag over het gelijkekansenbeleid op te stellen en aan het parlement ter bespreking voor te leggen.
Voor de periode 2002-2003 werd besloten één verslag op te stellen. Dit verslag werd goedgekeurd op de ministerraad van 14 juli 2004. Voor de periode 2004-2005 zou er een nieuw tweejaarlijks verslag opgesteld worden. De minister heeft reeds meermaals aangekondigd de wet te amenderen waardoor het jaarverslag zou worden vervangen door een tweejaarlijks verslag. Op het ogenblik is de minister echter nog steeds verplicht een jaarverslag voor te leggen en zou het verslag 2004 al bij het parlement ingediend moeten zijn.
Op mijn vraag om uitleg 3-1329 antwoordde de minister dat hij er alle vertrouwen in heeft dat het verslag vóór de paasvakantie ingediend zou worden. Bij mijn weten is dat nog steeds niet gebeurd. Ik heb wel gezien dat het departement Ontwikkelingssamenwerking zijn bijdrage voor het Pekingverslag 2004-2005 reeds online heeft geplaatst.
Hoever staat het met rapport 2004-2005? Wanneer zal het bij het parlement worden ingediend? Welke departementen hebben hun bijdrage reeds geleverd? Op welke departementen wacht de minister nog?
Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik lees het antwoord van minister Dupont.
De regering heeft in juli 2005 een methodologie vastgelegd om aan het parlement een uitvoerig en duidelijk verslag voor te stellen, met vergelijkbare gegevens die kunnen worden geëvalueerd in het licht van de doelstellingen van de Pekingconferentie.
Op twee ministerraden en via verschillende brieven het ik mijn collega's aan hun verplichtingen en aan de uiterste termijnen herinnerd. Met uitzondering van Begroting, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Werk, hebben alle departementen inmiddels een bijdrage geschreven. Sommige van deze bijdragen worden op dit moment nog door het Instituut geëvalueerd.
We hebben vastgesteld dat het niet mogelijk was de uiterste datum van Pasen te respecteren. Gezien de stand van de werkzaamheden, kan ik echter met redelijke zekerheid zeggen dat het verslag vóór de grote vakantie bij het parlement zal worden ingediend. Vergeleken met vorige verslagen lijkt deze termijn me niet onredelijk.
Ik zal binnenkort aan de Kamer een aanpassing van de wetgeving voorstellen, waardoor het mogelijk wordt de opstelling van het verslag beter te plannen en de bespreking ervan in het Parlement dichter bij het werkjaar te brengen.