3-155

3-155

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 23 MAART 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het arrest van het Hof van Cassatie in een dopingzaak en de mogelijke uitholling van onze drugs- en hormonenwetgeving» (nr. 3-1443)

De voorzitter. - Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Het arrest van het Hof van Cassatie, dat nu al het `Vandenbroucke-arrest' wordt genoemd, is geen uitspraak ten gronde, maar kan misschien gevolgen hebben voor andere dossiers waarin sporters strafrechtelijke sancties hebben opgelopen.

Doordat sport een gemeenschapsbevoegdheid is, dreigt de handhaving van een aantal federale wetten, met name de wet van 24 februari 1921 en de wet van 15 juli 1985, te worden uitgehold.

Ook al geldt de scheiding der machten, toch wil ik graag het standpunt van de minister van Justitie kennen over het moeilijke raakvlak tussen disciplinaire en correctionele straffen. Die problematiek blijft overigens niet beperkt tot de sportwereld. Ook wanneer leden van een beroepsorde een sanctie krijgen, worden we ermee geconfronteerd.

In haar verslag over de problematiek van doping in de sport heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden er reeds op gewezen. In de aanbevelingen staat te lezen dat `de geneesmiddelenwet en de wet op de verdovende middelen onverkort moeten worden toegepast' en verder dat `het oplopen van een disciplinaire sanctie wegens doping niet mag betekenen dat er op systematische wijze in geen enkele vorm van strafrechterlijk gevolg wordt voorzien.'

Indien het hof van beroep zou oordelen dat een sporter niet tweemaal voor dezelfde feiten kan worden veroordeeld, dreigt er dan geen verschillende behandeling voor eenzelfde overtreding, namelijk het illegaal bezit van drugs en hormonen, naargelang het al dan niet om een sporter gaat?

Zet dat de deur niet open voor dopingzondaars, en meer nog, is het geen stimulans voor drugsdealers en hormonenzwendelaars om actief sporter te worden?

Welke stappen kan de minister van Justitie doen om een onverkorte toepassing van de wet af te dwingen?

Heeft zij hierover al overlegd met het college van procureurs-generaal?

Heeft zij hierover al overlegd met de ministers van sport?

Ik ga ervan uit dat decreten die de gemeenschappen hebben goedgekeurd en inmiddels ook al hebben gewijzigd, geen afbreuk kunnen doen aan federale wetten.

De raadkamer van Kortrijk heeft zich onlangs ook uitgesproken in de zaak-Museeuw en andere sporters die werden veroordeeld voor de handel in, het bezit en het gebruik van doping. Die uitspraken dateren van na het arrest van het Hof van Cassatie.

Het standpunt van de minister in dezen is dus uitermate belangrijk.

Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Ik heb kennis gekregen van het arrest van het Hof van Cassatie in het dossier dat mevrouw Van de Casteele aankaart, en ik heb de mogelijke juridische gevolgen van dat arrest laten onderzoeken. Het komt me voor dat die gevolgen zeer beperkt zijn.

In het bedoelde dossier werd vervolging ingesteld op basis van de wet van 24 februari 1921, de zogenaamde drugswet. De veroordeling door de correctionele rechtbank en nadien door het hof van beroep stoelde uitsluitend op die wet.

In een subsidiaire overweging beklemtoont het hof van beroep dat artikel 44 van het dopingdecreet niet van toepassing was, omdat de beklaagde zich niet op het sportterrein of in de kleedkamer bevond op het ogenblik van de vaststelling.

Het Hof van Cassatie heeft ter zake alle cassatiemiddelen verworpen behalve het middel dat gericht was tegen die subsidiaire overweging. Volgens het Hof van Cassatie kan men zich over een langere periode en op allerlei plaatsen op een sportmanifestatie voorbereiden.

De draagwijdte van het arrest blijft dan ook beperkt tot die vaststelling. Het arrest verandert derhalve niets aan de toestand die voorheen bestond, en geeft evenmin carte blanche aan drugsdealers of hormonenzwendelaars om actieve sporter te worden.

In het licht hiervan ben ik van oordeel dat verdere stappen niet nodig zijn.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Het antwoord van minister Onkelinx is bijzonder summier en bevredigt me niet. De informatie die ze geeft, werd al in de kranten gepubliceerd. Daarvoor hoef ik geen vragen te stellen.

Wat mij vooral bekommert, is dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden tijdens de bespreking van de dopingproblematiek heeft vastgesteld dat er geen scherpe scheidingslijn loopt tussen de disciplinaire bestraffing van een sporter op grond van een decreet en de correctionele bestraffing op grond van de dopingwet. De decreetgever is er eigenlijk van uitgegaan dat de disciplinaire straffen de correctionele straffen zouden vervangen. De Senaatscommissie was echter van oordeel dat de doping- en de hormonenwet onverkort moet kunnen worden toegepast ongeacht of de vervolging een sporter betreft.

Ik verwacht van de minister dat zij hierin klaarheid schept en de rechtszekerheid herstelt, want alle advocaten van sporters beroepen zich op dat pijnpunt om hun cliënten vrij te pleiten.

De commissie had precies geadviseerd om de federale wetgeving onverkort toe te passen, zij het na overleg met de gemeenschappen. De aanbevelingen van de commissie aan de minister werden overigens door de plenaire vergadering goedgekeurd. Ik sta er dus op dat de minister ze ter harte neemt en uitvoert.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)