3-1491/2 | 3-1491/2 |
18 DECEMBER 2005
Nr. 1 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 6
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Krachtens het voorgestelde artikel 46quinquies kan de procureur des Konings op eigen initiatief de politie machtigen een private plaats te betreden die geen woning of de aanhorigheden ervan is, noch een lokaal dat voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.
Met die bepaling wordt een nieuwe categorie van « private plaatsen » gecreëerd, zodat voor die plaatsen niet langer de regeling geldt dat de onderzoeksrechter toestemming moet verlenen om ze te betreden.
Die bepaling van een nieuwe categorie van « private plaatsen » die niet zijn beschermd door de regeling dat een onderzoeksrechter toestemming moet verlenen om ze te betreden, staat kennelijk haaks op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat het recht op eerbiediging van de woonplaats en het privéleven inhoudt. Er zijn geen pertinente redenen om plaatsen als hotelkamers, tweede verblijven enzovoort aan het toepassingsgebied van die bescherming te onttrekken.
Nr. 2 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 9
Dit artikel wijzigen als volgt :
A) Het 1º doen vervallen;
B) Het 2º en het 3º doen vervallen.
Verantwoording
A Er is geen reden om een fototoestel niet langer te beschouwen als een « technisch hulpmiddel », met de bedoeling het, op initiatief van het parket alleen, te mogen gebruiken bij stelselmatige observaties (die dus langer dan 5 dagen duren). Zulks zou eveneens indruisen tegen artikel 8 van het EVRM.
B Krachtens deze bepaling zouden informanten en burgerinfiltranten sommige misdrijven mogen plegen, zoals zulks sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 2003 al het geval is voor de geïnfiltreerde politiemensen. Hier gaat het evenwel om mensen die in tegenstelling tot de politiemensen niet omkaderd worden, geen opleiding hebben genoten en niet aan enig toezicht zijn onderworpen. Een politieambtenaar die de opdracht krijgt in een terroristisch netwerk te infiltreren, maakt deel uit van een gespecialiseerde daartoe opgeleide eenheid en staat onder toezicht van de kamer van inbeschuldigingstelling.
Een burgerinfiltrant die niet aan een dergelijk toezicht is onderworpen, biedt terzake niet dezelfde garanties.
Nr. 3 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 10
Het voorgestelde artikel 47septies, van het Wetboek van strafvordering, wijzigen als volgt :
A) Paragraaf 1, tweede lid, vervangen als volgt :
« Deze verslagen worden rechtstreeks overgezonden aan de procureur des Konings, die in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, waartoe hij als enige toegang heeft, de gegevens in verband met de identiteit van de informanten bijhoudt, onverminderd het inzagerecht van de onderzoeksrechter, als bedoeld in artikel 56bis, en van de kamer van inbeschuldigingstelling, als bedoeld in de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim »;
B) In § 2, het tweede en het derde lid doen vervallen.
Verantwoording
Het principe van de procedure op tegenspraak moet in acht worden genomen, waarbij de partijen door de kamer van inbeschuldigingstelling kunnen worden gehoord. Om die reden moeten de partijen toegang hebben tot informatie omtrent de gehanteerde onderzoekstechniek, de redenen die voorop hebben gestaan om dergelijke technieken te gebruiken enzovoort. De partijen moeten weten waarom en hoe een bepaalde onderzoekstechniek werd aangewend. Voorts behoort ook de feitenrechter toegang te hebben tot die informatie, zonder dat hij zich terzake tevreden hoeft te stellen met het « gezien en goedgekeurd » van de kamer van inbeschuldigingstelling.
De informatie omtrent de identiteit van de informant en de elementen die een bedreiging kunnen vormen voor diens veiligheid, zouden daarentegen wel worden opgenomen in het vertrouwelijk dossier.
Nr. 4 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 11
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 2, B.
Nr. 5 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 12
Het voorgestelde artikel 47novies wijzigen als volgt :
A) In § 1, het tweede lid vervangen als volgt :
« Deze verslagen worden rechtstreeks overgezonden aan de procureur des Konings, die in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, waartoe hij als enige toegang heeft, de gegevens in verband met de identiteit van de informanten bijhoudt, onverminderd het inzagerecht van de onderzoeksrechter, als bedoeld in artikel 56bis, en van de kamer van inbeschuldigingstelling als bedoeld in de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim »;
B) In § 2, het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :
« De machtiging tot infiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden gevoegd bij het dossier, behalve de informatie omtrent de identiteit van de personen die tot infiltratie overgaan en de elementen die een bedreiging kunnen vormen voor hun veiligheid, die wordt opgenomen in het vertrouwelijk dossier.
De officier van gerechtelijke politie, als bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6º, maakt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de veiligheid of de afscherming van de identiteit van de informant, van de met de uitvoering van de infiltratie belaste politieambtenaren en van de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, in het gedrang kunnen brengen. Die elementen worden enkel opgenomen in het vertrouwelijk verslag. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 3.
Nr. 6 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 13
Het voorgestelde 2º doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 2, B.
Nr. 7 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 16
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 1.
Nr. 8 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 26
In de laatste volzin van het voorgestelde eerste lid, de woorden « bij voorrang » vervangen door het woord « uitsluitend ».
Verantwoording
Dit amendement is ingegeven door de opmerkingen van onderzoeksrechter Fransen en is bedoeld om het optreden van de in terroristische aangelegenheden gespecialiseerde onderzoeksrechter doeltreffender te maken; om die reden moet hij van de gemeenrechtelijke dossiers kunnen worden ontlast.
Josy DUBIÉ. |
Nr. 9 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 2
Het voorgestelde artikel 30, derde lid, vervangen als volgt :
« In geval van provocatie is de strafvordering niet ontvankelijk. ».
Verantwoording
Artikel 2 van het wetsontwerp verbiedt provocatie op grond van de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Europees Hof voor de rechten van de mens, die oordeelt dat provocatie om een misdrijf te plegen wanneer het voornemen tot het plegen van een misdrijf veroorzaakt wordt, ofwel wanneer dit voornemen versterkt wordt bij degene die het misdrijf zal uitvoeren, niet toelaatbaar is als rechtvaardig bewijs van een misdrijf in het raam van een eerlijk proces (Cass., 7 februari 1979, RDP, 1979, blz. 392; EHRM, zaak Texeira de Castro vs. Portugal, 9 juni 1998; H.D. Bosly en D. Vandermeersch, Droit de la procédure pénale, La Charte, 3e ed., 2003, blz. 35).
Hoewel het wetsontwerp de definitie van provocatie uit de rechtspraak overneemt, beperkt het aanzienlijk de sanctie op de overtreding van het verbod om te provoceren.
Ontwerpartikel 2, derde lid, verklaart de strafvordering enkel niet ontvankelijk wat betreft de feiten waar provocatie mee gemoeid is. Deze oplossing is te beperkend ten opzichte van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat stelt dat de niet-ontvankelijkheid niet alleen betrekking heeft op de geprovoceerde feiten, maar ook op de samenhangende feiten (EHRM, Texeira de Castro vs. Portugal, 9 juni 1998, § 39. « Sur la base de l'ensemble de ces considérations, la Cour conclut que l'activité des deux policiers a outrepassé celle d'un agent infiltré puisqu'ils ont provoqué l'infraction, et que rien n'indique que, sans leur intervention, celle-ci aurait été perpétrée. Cette intervention et son utilisation dans la procédure pénale litigieuse ont privé ab initio et définitivement le requérant d'un procès équitable. Partant, il y a eu violation de l'article 6 § 1 ». De woorden « définitivement » en « ab initio » geven aan dat de volledige strafvordering verworpen moet worden. Volgens het Europees Hof is het niet aangewezen om te trachten een onderscheid te maken tussen de rechtstreeks geprovoceerde feiten en de samenhangende feiten, waarop het optreden van de politie geen enkele invloed gehad zou hebben. De rechtspraak heeft trouwens gewezen op de moeilijkheid, of zelfs de onmogelijkheid, om dit te doen : « Il conviendra, alors, de pouvoir isoler le fait provoqué des autres infractions. La question peut se révéler complexe. Ainsi, si une opération de pseudo-achat est précédée d'une infiltration et d'une observation faisant apparaître l'existence d'une organisation criminelle ou d'une association de malfaiteurs, ces éléments pourront-ils être utilisés malgré le fait que la détention et la vente de stupéfiants auront été provoqués ? » (M. De Rue en Ch. De Valkeneer, La loi du 6 janvier 2003 concernant les méthodes particulières de recherche et quelques autres méthodes d'enquête, Dossier du Journal des tribunaux, 2003).
Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd : « l'exigence générale d'équité des procédures pénales consacrée par l'article 6 implique que l'intérêt public à lutter contre la criminalité ne peut justifier l'utilisation d'éléments recueillis à la suite d'une provocation policière » (zaak Edwards en Lewis vs Verenigd Koninkrijk, 22 juli 2003, § 49). Dit betekent bijvoorbeeld dat vervolgingen voor feiten die verschillend zijn maar waarvan men door middel van provocatie kennis heeft kunnen nemen (bijvoorbeeld bekentenissen voor andere feiten) niet ontvankelijk verklaard moeten worden.
Bovendien heeft het Arbitragehof in zijn arrest van 21 december 2004 zowel de beperkende definitie van de politionele provocatie afgewezen, als de beperkende gevolgen die de wet van 6 januari 2003 verbond aan het bewijs van de provocatie, namelijk de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wat betreft de geprovoceerde feiten alleen.
Dit amendement, dat voorgesteld is door de OBFG en de SAD, wil deze interpretatie bevestigen.
Nr. 10 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 9)
Art. 2
Het voorgestelde artikel 30, derde lid, vervangen als volgt :
« In geval van provocatie is de strafvordering niet ontvankelijk wat deze feiten betreft alsook de feiten die de uitgelokte feiten voorafgaan voor zover zij deel uitmaken van hetzelfde misdadig opzet ».
Verantwoording
Het door het hof van beroep van Luik ingenomen standpunt moet absoluut worden gevolgd. De correctionele rechtbank van Hoei had in casu met betrekking tot een schijnkoop van cocaïne besloten dat er sprake was van provocatie door de politie. Tijdens de ondervraging had de verdachte toegegeven dat hij sinds een aantal jaren af en toe cocaïne verhandelde. De rechtbank ging ervan uit dat de niet-uitgelokte feiten wettig aan het licht waren gekomen en heeft de beklaagde daarvoor veroordeeld.
Het hof van beroep van Luik heeft het vonnis teniet gedaan omdat het van oordeel was dat « l'aveu recueilli à la suite de la provocation est une suite de l'action illégale de l'agent de l'autorité et ne peut dès lors pas baser légalement une poursuite ou une condamnation, même s'il porte sur des infractions antérieures à celle qui a été déterminée par la provocation » (Luik, 19 mei 1998, J.T., 1999, blz. 9 en 10, noot F. Kutty).
Deze jurisprudentie moet worden bijgetreden voor zover de misdrijven die zijn begaan vóór het uitgelokte misdrijf, zijn ingegeven door hetzelfde misdadig opzet. In dit geval gaat het om één enkel feit dat zich over een bepaalde periode herhaaldelijk heeft voorgedaan. Het is dus logisch dat de onwettige toestand die door de provocatie is ontstaan, betrekking heeft op alle uitingen van het misdrijf, die immers niet op zichzelf staan, maar een geheel vormen (C. De Valkeneer, la tromperie dans l'administration de la preuve pénale, Larcier, 2000, blz. 297).
Dit amendement bevestigt deze interpretatie.
Nr. 11 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 6
In het voorgestelde artikel 46quinquies, § 1, tweede lid, het laatste gedachtestreepje vervangen als volgt :
« — geen lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als vergaderplaats van een vereniging ».
Verantwoording
Artikel 6 van het wetsontwerp voert een onderscheid in tussen twee categorieën van private plaatsen : de woning, een door een woning omsloten eigen aanhorigheid en « het lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts als bedoeld in artikel 56bis, derde lid » enerzijds en de andere private plaatsen anderzijds.
Alleen voor inkijkoperaties op plaatsen die tot de eerste categorie behoren, moet de onderzoeksrechter een machtiging verlenen. De lokalen die worden aangewend voor beroepsdoeleinden worden niet op dezelfde manier beschermd. De procureur des Konings kan er inkijkoperaties toestaan.
Het niet opnemen van de lokalen voor beroepsdoeleinden in de voor de woning geldende beschermingsregeling vervat in artikel 6 van het wetsontwerp strookt niet met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat stelt dat het begrip woning onder meer de lokalen dekt waar commerciële en professionele activiteiten worden uitgeoefend.
Het is overigens niet mogelijk het begrip woning in dit artikel te interpreteren als zou het elk bedrijfslokaal of elke vergaderplaats van een vereniging omvatten zoals bijvoorbeeld lokalen van een politieke partij, van een vakbond of van de redactie van een persorgaan zoals de minister schijnt te suggereren daar er ook een uitzondering wordt gemaakt voor de lokalen die voor beroepsdoeleinden gebruikt worden door advocaten.
Ons Hof van Cassatie erkent bovendien dat de bescherming gewaarborgd door de artikelen 8, eerste lid, van het EVRM en 15 van de Grondwet ook geldt voor bedrijfsruimten, zij het met de beperking dat die bescherming slechts geldt zover de daar ontwikkelde activiteiten een privékarakter vertonen of in zover er vertrouwelijke briefwisseling wordt bewaard. Daarmee is het Hof wel beperkender dan de Europese jurisprudentie.
In eerste instantie heeft het Hof er al op gewezen dat het woord « briefwisseling », in tegenstelling tot het woord « leven » niet vergezeld wordt van een adjectief.
Het Hof geeft overigens toe dat het woord woning ook het kantoor of het kabinet van een lid van een vrij beroep kan omvatten (arrest Niemietz vs. Duitsland). Het Hof erkent in bepaalde omstandigheden dat de rechten die gewaarborgd worden door artikel 8 van het verdrag zo kunnen worden geïnterpreteerd dat zij voor een bedrijf het recht omvatten op eerbiediging van de zetel, een agentschap of bedrijfslokalen ervan (Société Colas Est en anderen vs. Frankrijk, 16 april 2002).
Het Hof merkt ook op dat het moeilijk is een duidelijk onderscheid te maken : men kan thuis professionele of commerciële activiteiten uitoefenen en vanuit zijn kantoor of vanuit een bedrijfslokaal persoonlijke activiteiten uitoefenen. Als men de begrippen « home » en « woning » eng interpreteert, dreigt dezelfde ongelijke behandeling te ontstaan als voor het begrip « privéleven ».
Volgens een vaste rechtspraak van het Hof beschikken de verdragsluitende Staten over enige beoordelingsvrijheid wanneer ze moeten nagaan of een inmenging noodzakelijk is, doch die vrijheid gaat gepaard met een Europese controle. De uitzonderingen waarin § 2 van artikel 8 voorziet, vereisen een enge interpretatie (Arrest EHRM Klass en anderen vs. Duitsland, 6 september 1978; arresten EHRM Funke vs. Frankrijk, 27 januari 1993; Crémieux vs. Frankrijk, 27 januari 1993) en het feit dat ze noodzakelijk zijn in een bepaald geval, moet op overtuigende wijze vaststaan (arresten EHRM Funke, Crémieux, Miailhe, 27 januari 1993). Als de inmenging een legitiem doel heeft (het voorkomen van zware misdrijven) moet zij voldoen aan de proportionaliteitsvereiste en geacht worden noodzakelijk te zijn voor het bereiken van dat doel. De wetgeving en de praktijk moeten voldoende en passende waarborgen bieden om misbruiken te voorkomen.
De voorwaarden waaronder tot inmenging kan worden overgegaan worden door het Hof des te strenger beoordeeld wanneer er geen rechterlijke machtiging is (arrest EHRM, Miailhe vs. Frankrijk, 27 januari 1993).
Opgemerkt zij dat de machtiging die in het betrokken artikel door de procureur des Konings wordt verleend, zeer ruim is, aangezien de politiediensten de toestemming krijgen om te allen tijde, buiten medeweten van de eigenaar of zonder zijn toestemming een private plaats te betreden.
Het Arbitragehof heeft daarenboven onderstreept dat het optreden van de onderzoeksrechter, een onpartijdig en onafhankelijk magistraat, een essentiële waarborg is voor de naleving van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan bij een inbreuk op de onschendbaarheid van de woning die door artikel 15 van de Grondwet en artikel 8.1. van het EVRM wordt gewaarborgd. Het Hof leidt uit die vaststelling af dat « afwijkingen slechts uitzonderlijk kunnen zijn en dienen te worden verantwoord door redenen eigen aan de misdrijven waarop zij betrekking hebben » (Arbitragehof nr. 140/98 van 16 december 1998).
Het feit dat lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden uit het begrip beschermde woning worden gelicht, wordt niet verantwoord door redenen eigen aan de betrokken misdrijven maar door een afbakening van het begrip woning die artikel 8 van het Verdrag niet toestaat.
Het toepassingsgebied van artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering is daarenboven zeer ruim en heeft niet alleen betrekking op de terroristische misdrijven maar ook op uiteenlopende misdrijven zoals valsheid in informatica, corruptie van personen die een openbaar ambt uitoefenen, diefstal met geweld, heling, ...
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het Arbitragehof geen kritiek zou hebben op het nieuwe onderscheid dat door het ontwerp gemaakt wordt en waardoor de inkijkoperatie op privé-plaatsen die geen woningen zijn, onttrokken wordt aan de controle van de onderzoeksrechter. De kritiek van het Hof had immers reeds betrekking op het voeren van een mini-onderzoek in het kader van de procedure waarbij toestemming werd verleend voor inkijkoperaties op een private plaats (zie artikel 89ter van de wet van 6 januari 2003, toegepast in combinatie met artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering).
In dit opzicht vermindert het ontwerp de procedurewaarborgen die totnogtoe golden voor elke inkijkoperatie « op een private plaats ».
Het lijkt er dus op dat deze inmenging zonder de waarborg van een rechterlijk optreden door het Arbitragehof en door de Europese jurisprudentie beschouwd dreigt te worden als onrechtmatig. Het advies dat door de afdeling wetgeving van de Raad van State is uitgebracht vestigt de aandacht van de wetgever op dit gevaar.
Deze beschermingsregeling is eveneens een antwoord op het bijzonder intrusieve karakter van de inkijkoperatie aangezien ze onder meer dient om de technische hulpmiddelen die een observatie mogelijk maken, te installeren.
Dit amendement ligt in het verlengde van het amendement dat wordt voorgesteld door de OBFG en de SAD.
Nr. 12 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 6
In het voorgestelde artikel 46quinquies, § 1, derde lid, de woorden « zo spoedig mogelijk » vervangen door de woorden « , binnen 48 uur en dit op straffe van nietigheid van de uitgevoerde onderzoekshandeling, ».
Verantwoording
De erg vage formulering « zo spoedig mogelijk » moet worden vervangen door een duidelijke termijn waarbinnen de mondelinge beslissing schriftelijk en met redenen omkleed moet worden bevestigd. Het niet naleven van deze termijn leidt tot de nietigheid van de uitgevoerde onderzoekshandeling. Een termijn van 48 uur is voldoende.
Dit amendement wordt voorgesteld door de OBFG en de SAD.
Nr. 13 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
In het voorgestelde artikel 47ter, § 1, het tweede lid vervangen als volgt :
« De observatie kan ook worden aangewend in het raam van de strafuitvoering of van de vrijheidsbenemende maatregelen wanneer de persoon zich onttrokken heeft aan de uitvoering ervan, onder dezelfde voorwaarden als bepaald voor de observatie. »
Verantwoording
Het opsporen van veroordeelden die trachten hun straf te ontlopen is een wettige doelstelling. Het is echter niet duidelijk waarom daarbij gebruik moet worden gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden infiltratie en informantenwerking.
De wettelijke basis die wordt gegeven aan deze methoden strekt ertoe de aldus verzamelde bewijzen wettelijke waarde te verschaffen.
Voor de arrestatie van veroordeelde personen dienen vooraf echter geen bewijzen te worden verzameld. Het gaat er immers om een voortvluchtig persoon terug te vinden. Observatie van plaatsen waar die persoon zich kan verbergen, is wellicht verantwoord. Het is echter geenszins te verantwoorden dat de agenten die de betrokken persoon opsporen, een langdurige relatie met hem aanknopen. Infiltratie is dus uit den boze.
Het door de OBFG en de SAD voorgestelde amendement voert deze beperking in.
Nr. 14 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 8
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) Vóór het 1º, een 1º en een 2º (nieuw) invoegen, luidende : « 1º Paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Van straf blijven vrij de politieambtenaren die mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen, die door de officier belast met de vaste controle op de bijzondere opsporingsmethodes voor het arrondissement als betrouwbaar erkend zijn, en die op advies van de procureur des Konings bij de operatie betrokken zijn ».
In § 2 kunnen het eerste en het tweede lid een nieuw lid toevoegen, luidende : « In elk geval is het verboden de fysieke integriteit van personen op welke wijze ook opzettelijk aan te tasten. »
B) Het 1º tot 3º vernummeren in 3º tot 5º.
Verantwoording
1º De wetgever moet nadere preciseringen verschaffen omtrent de rechtspositie van de burgers die op een of andere manier betrokken zijn bij de uitvoering van bijzondere opsporingstechnieken. Terzake moet het voorspelbaarheidsbeginsel gelden : de bevoegde gerechtelijke diensten moeten betrouwbare burgers betrekken bij bijzondere opsporingsoperaties. Daartoe is het noodzakelijk dat die burgers vooraf worden aangewezen door de officier die belast is met de permanente controle op de bijzondere opsporingsmethoden in het gerechtelijke arrondissement; nog vóór die aanwijzing moet de officier eerst de bevoegde procureur des Konings over een en ander raadplegen.
Dit amendement werd reeds ingediend bij het debat over de wet van 6 januari 2003, voor de vernietiging van verscheidene bepalingen van deze wet door het Arbitragehof (stuk Senaat, nr. 2-1260/2).
2º Wanneer de bij bijzondere opsporingsmethoden betrokken politieambtenaren noodgedwongen strafbare feiten moeten plegen, dient zulks te gebeuren binnen een dwingend wettelijk raamwerk dat stoelt op degelijke beginselen. Het is belangrijk dat verwezen wordt naar de bescherming van de fysieke integriteit van personen. Opzettelijke strafbare feiten tegen personen zijn hoe dan ook uit den boze.
Bovendien moet België het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden eerbiedigen, inzonderheid de bepalingen daarvan die de fysieke integriteit van elke mens beschermen. Het betreft hier met name de artikelen 2, 3 en 4 van het Verdrag : het recht op leven, het verbod op foltering en op alle onmenselijke straffen of behandelingen, het verbod op slavernij en op dwangarbeid.
Een dergelijke lijst is niet exhaustief : het gaat om alle gevallen waarin iemands fysieke integriteit opzettelijk wordt aangetast. Bij wijze van voorbeeld : verkrachting, opzettelijke slagen en verwondingen met het oogmerk te doden, diefstal met geweld tegen de fysieke integriteit van personen, ...
Geen enkele afwijking mag worden toegestaan voor de categorie van strafbare feiten die een aantasting inhouden van de fysieke integriteit van personen.
Dit amendement werd reeds ingediend bij het debat over de wet van 6 januari 2003, voor de vernietiging van verscheidene bepalingen van deze wet door het Arbitragehof (stuk Senaat nr. 2-1260/2).
Nr. 15 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 9
Het 1º van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Men kan moeilijk volhouden dat digitale fototoestellen die een duidelijk beeld mogelijk maken bij een geringe lichtsterkte en zijn uitgerust met krachtige zooms, geen « technisch hulpmiddel » zijn.
Nr. 16 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 15)
Art. 9
Het in het 1º van dit artikel voorgestelde nieuwe lid vervangen als volgt :
« Onverminderd artikel 47sexies, tweede lid, wordt een apparaat dat gebruikt wordt voor het nemen van foto's enkel beschouwd als een technisch hulpmiddel in de zin van dit Wetboek in de gevallen bedoeld in de artikelen 46quinquies, 56bis, tweede lid, en 89ter ».
Verantwoording
Men moet er in ieder geval van uitgaan dat er sprake is van een technisch hulpmiddel wanneer een fototoestel wordt gebruikt in het kader van artikel 46quinquies (inkijkoperaties toegestaan door de Procureur des Konings op private plaatsen), 89ter (inkijkoperaties toegestaan door de onderzoeksrechter in de woning), 56bis, tweede lid (observatie om zicht te verwerven in een woning, infiltratie en inkijkoperatie in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of in de woonplaats van een advocaat of van een arts).
Die bepaling geldt overigens onverminderd artikel 47sexies, tweede lid. Overeenkomstig de uitleg van de minister wordt een observatie met een fototoestel gedurende meer dan 5 opeenvolgende dagen of meer dan 5 dagen verspreid over een periode van een maand, of een observatie van internationale aard met behulp van een fototoestel of nog een observatie met behulp van een fototoestel uitgevoerd door gespecialiseerde eenheden van de federale politie beschouwd als een bijzondere opsporingsmethode die moet voldoen aan de wettelijke voorwaarden die gelden voor de systematische observatie.
Nr. 17 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 13
In § 7, eerste lid, van het voorgestelde artikel 47decies, de woorden « die strikt noodzakelijk zijn om zijn informatiepositie te behouden » vervangen door de woorden « op voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor het onderzoek, dat de andere onderzoeksmiddelen niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen en wanneer die misdrijven strikt noodzakelijk zijn om zijn informatiepositie te behouden. »
Verantwoording
Artikel 13 van het ontwerp strekt tot wijziging van artikel 47decies van het Wetboek van strafvordering en voegt een § 7 toe op basis waarvan informanten, als bedoeld in artikel 47decies, § 1, van hetzelfde Wetboek, toestemming kunnen krijgen om de misdrijven te plegen die strikt noodzakelijk zijn om hun informatiepositie te behouden.
In tegenstelling tot de infiltratie door een politieambtenaar of een burgerinfiltrant, bedoeld in artikel 47octies, § 1, van het Wetboek van strafvordering, geldt voor het inschakelen van een informant — die dus de toestemming kan krijgen om een misdrijf te plegen — geen subsidiariteitsvoorwaarde. In het kader van de infiltratie geldt het subsidiariteitscriterium wel (artikel 47octies, § 2, Wetboek van strafvordering).
Dit onderscheid is niet gerechtvaardigd en kan geenszins worden verklaard door een van de zes verschillen tussen informanten enerzijds en burgerinfiltranten of infiltrant-politieambtenaren anderzijds, die de regering opsomt (Memorie van toelichting, toelichting bij de artikelen, stuk Kamer, Zitting 2005-2006, nr. 2055/001, onder artikel 13, blz. 39).
Er moet worden bepaald dat de toestemming om een misdrijf te plegen alleen kan worden gegeven wanneer het onderzoek dat vereist en de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan het licht te brengen.
Het subsidiariteitscriterium is des te meer aangewezen omdat het wordt gehanteerd in het kader van de voorafgaande controle door de procureur des Konings, die ermee eindigt dat die laatste een afzonderlijke schriftelijke beslissing neemt die wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47decies, § 6, derde lid.
De toetsing aan het subsidiariteitscriterium is ook nog noodzakelijk vanwege de aard van de informant die — zoals de regering zelf zegt in haar antwoord op het advies van de Raad van State — banden heeft met het criminele milieu en nu eenmaal niet dezelfde garanties biedt als de politieman-infiltrant of de burgerdeskundige. Dit door de OBFG en de SAD voorgestelde amendement strekt ertoe deze bepaling aan te vullen met deze beperkende voorwaarden.
Nr. 18 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 13
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 47decies, § 7, vervangen als volgt :
« Die misdrijven moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het belang om de informatiepositie van de informant te behouden en mogen in geen geval schendingen van de fysieke of patrimoniale integriteit van personen inhouden. »
Verantwoording
In het voorgestelde artikel 47decies, § 7, staat dat de toegestane misdrijven in geen geval rechtstreekse en ernstige schendingen van de fysieke integriteit van personen mogen inhouden.
Het criterium van de ernst van het misdrijf wordt niet verder gedefinieerd en wordt enkel beoordeeld door de procureur des Konings in het kader van zijn voorafgaande controle.
Gaat het enkel om de misdrijven bedoeld in titel VIII van het Strafwetboek die immers betrekking heeft op opzettelijke misdaden en wanbedrijven tegen personen, of is de werkingssfeer van deze bepaling ruimer ? Men kan er immers van uitgaan dat het verlenen van toestemming aan een informant om drugs te verkopen, zelfs in kleine hoeveelheden, ernstige gevolgen kan hebben voor de fysieke integriteit van de koper. Bovendien zou het onbegrijpelijk zijn dat — al dan niet ernstige — schendingen van goederen niet worden uitgesloten. De schade voor het slachtoffer van het misdrijf zou anders wel eens erg hoog kunnen oplopen, al is zijn fysieke integriteit dan niet geschonden.
Hetzelfde geldt voor het gebruik van het bijwoord « rechtstreeks » in het ontwerp. Mogen dan wel misdrijven worden gepleegd die de fysieke integriteit van personen ernstig schaden, maar alleen zijdelings ? Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn als de informant de toestemming krijgt om een misdrijf te plegen als medeplichtige of wanneer de gevolgen van het misdrijf voor de fysieke integriteit van personen pas later duidelijk worden (bijvoorbeeld door de verkoop van een wapen toe te staan dat niet onmiddellijk wordt gebruikt door de koper maar later « kan » worden gebruikt).
Ten slotte moet absoluut worden gewezen op de extreem moeilijke positie van het slachtoffer van een toegestaan misdrijf wiens fysieke of patrimoniale integriteit is geschonden terwijl dat waarschijnlijk niet zou zijn gebeurd als de dader niet vooraf de toestemming had gekregen voor het misdrijf — ook al staat het het slachtoffer vrij om de dader te vervolgen zodra de grond voor strafuitsluiting ophoudt te bestaan.
Het door de OBFG en de SAD voorgestelde amendement strekt ertoe deze beperking in te voeren.
Nr. 19 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 16
Dit artikel vervangen als volgt :
Aan artikel 56bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º Het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« Alleen de onderzoeksrechter kan bovendien een observatie machtigen, zoals bedoeld in artikel 47sexies, met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of als vergaderplaats van een vereniging, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. ».
2º Tussen het vierde en het vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« Wanneer deze maatregelen betrekking hebben op een journalist of een persorgaan, kunnen zij enkel worden genomen in het kader en met inachtneming van de voorwaarden vastgesteld in de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 11 op artikel 6. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens mag de bescherming van de woning niet beperkt worden tot enkel de lokalen voor beroepsdoeleinden van de advocaten en de artsen. Er zijn nog andere beroepsgroepen voor wie de bescherming van het beroepsgeheim belangrijk is. Tijdens de debatten die geleid hebben tot de goedkeuring van de wet van 6 juli 2003 in de Kamer werd onder meer verwezen naar de psychologen en de maatschappelijk assistenten. Algemeen kan gesteld worden dat de gemeenrechtelijke regeling (machtiging van de onderzoeksrechter) moet gelden voor alle lokalen die gebruikt worden voor beroepsdoeleinden.
Bovendien moet de wet op de bijzondere opsporingsmethoden worden toegepast met inachtneming van de voorwaarden bepaald in de wet van 7 april 2005 betreffende de bescherming van de journalistieke bronnen.
Dit amendement heeft dus tot doel opnieuw de controle van een onderzoeksrechter in te voeren bij een observatie om zicht te verwerven in een woning, bij inkijkoperaties en infiltraties voor alle lokalen die gebruikt worden voor beroepsdoeleinden en voor alle vergaderplaatsen van verenigingen waarbij daarenboven de toepassing van de wet van 7 april 2005 betreffende de bescherming van de journalistieke bronnen wordt gewaarborgd, niet alleen voor de woning of de woonplaats van de journalist maar ook voor de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden (redactiekamers).
Nr. 20 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 22
In het voorgestelde artikel 189ter, eerste lid, de woorden « en infiltratie » vervangen door de woorden « , infiltratie en informantenwerking ».
Verantwoording
Het ontwerp verleent exclusief aan de kamer van inbeschuldigingstelling de bevoegdheid om het vertrouwelijke dossier te raadplegen. Die controlebevoegdheid wordt echter beperkt tot observatie en infiltratie, zowel op het niveau van de verplichte controle bij het afsluiten van het onderzoek of het opsporingsonderzoek (art. 23), als op dat van de facultatieve en voorlopige controle in de loop van het onderzoek (art. 24) of op dat van de controle op verzoek van de feitenrechter (art. 22 en 25).
Wat de informantenwerking betreft, wordt er voorzien in een zeer beperkte specifieke controle van de maatregelen waardoor de informant gemachtigd is misdrijven te begaan : de procureur des Konings of de federale procureur, naar gelang van het geval, brengt daarover verslag uit aan het College van procureurs-generaal, dat er melding van maakt in zijn jaarverslag (art. 14 in fine).
Met betrekking tot het vertrouwelijk dossier over de informanten heeft het Arbitragehof in zijn arrest van 21 december 2004 onderstreept dat « het niet dezelfde draagwijdte noch dezelfde inhoud heeft als het vertrouwelijk dossier in verband met de aanwending van een observatie of een infiltratie. Het bevat in principe geen bewijsstukken die zullen worden aangewend in een later proces. Die moeten immers het voorwerp uitmaken van het proces-verbaal bedoeld in artikel 47decies, § 6, vierde lid. Daarentegen is het vertrouwelijk dossier van essentieel belang om de anonimiteit en dus de veiligheid van de informanten te vrijwaren. »
Een soortgelijke controle als die voor observatie en infiltratie is nochtans noodzakelijk aangezien het wetsontwerp voortaan ook de informanten toestaat om « overtredingen te begaan die absoluut noodzakelijk zijn voor het handhaven van hun informatiepositie » en aangezien een reeks wettelijke voorwaarden worden gesteld.
Een informant kan ook geneigd zijn om de een of andere persoon met wie hij nauwe relaties onderhoudt en over wie hij informatie aan de politiediensten verstrekt, te provoceren tot het begaan van een misdrijf. Indien dat het geval is, kan de verdachte of beklaagde persoon daarvan niet het bewijs leveren, omdat geen enkel onafhankelijk of onpartijdig orgaan toegang kan krijgen tot het vertrouwelijke dossier dat de stukken bevat in verband met het toepassen van de informantenwerking alsook de stukken die hem zouden toestaan om zelf een of meer misdrijven te begaan.
Door het bestaan van artikel 2 in het ontwerp in verband met de provocatie, moet er eveneens controle kunnen worden uitgeoefend in het geval van informantenwerking, en die werking moet van dezelfde aard zijn als die welke door het ontwerp wordt ingesteld ingeval van observatie of infiltratie.
Het doel van dit amendement, dat door de Franstalige en Duitstalige balies en door het SAD wordt voorgesteld, beoogt daarom dat de controle van de inhoud van het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de feitenrechter eveneens gewaarborgd wordt, in de veronderstelling van een informantenwerking.
Nr. 21 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 23
Het voorgestelde artikel 235ter wijzigen als volgt :
A. In § 1 de woorden « en infiltratie » telkens vervangen door de woorden « , infiltratie en informantenwerking ».
B. In § 3 de woorden « of 47novies, § 1, tweede lid, » vervangen door de woorden « 47novies, § 1, tweede lid, of 47decies, § 6, derde lid, ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 20 op artikel 22.
Het amendement breidt het verplichte toezicht uit dat de kamer van inbeschuldigingstelling aan het einde van het gerechtelijk onderzoek of het opsporingsonderzoek uitoefent op de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden waarbij een beroep wordt gedaan op informanten.
Nr. 22 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 24
Het voorgestelde artikel 235quater wijzigen als volgt :
A) In § 1, eerste lid, de woorden « en infiltratie » vervangen door de woorden « , infiltratie en informantenwerking ».
B) In § 1, tweede lid, de woorden « en infiltraties » vervangen door de woorden « , infiltraties en informantenwerking ».
C) In § 3, de woorden « of 47novies, § 1, tweede lid, » vervangen door de woorden « 47novies, § 1, tweede lid, of 47decies, § 6, derde lid, ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 20 op artikel 22.
Het amendement breidt het facultatieve en voorlopige toezicht uit dat de kamer van inbeschuldigingstelling tijdens het gerechtelijk onderzoek uitoefent op de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden waarbij een beroep wordt gedaan op informanten.
Nr. 23 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 25
In het voorgestelde artikel 235bis, eerste lid, de woorden « of infiltratie » vervangen door de woorden « , infiltratie of informantenwerking ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 20 op artikel 22.
Het amendement breidt de mogelijkheid uit voor de voorzitter van het hof van assisen om de kamer van inbeschuldigingstelling de opdracht te geven toezicht te houden op de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden waarbij een beroep wordt gedaan op informanten.
Nr. 24 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 23
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 235ter, § 2, de woorden « afzonderlijk en buiten aanwezigheid van de partijen » doen vervallen.
Verantwoording
De controle die de kamer van inbeschuldigingstelling uitoefent moet toch ten minste op tegenspraak verlopen. Er is geen enkel zinnig argument om de debatten, die reeds beperkt zijn doordat kennis van het vertrouwelijk dossier ontbreekt, niet in aanwezigheid van de partijen te houden.
Het principe van het vertrouwelijk dossier mag dan wel ingeburgerd zijn in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, « seules sont légitimes au regard de l'article 6 § 1 les mesures restreignant les droits de la défense qui sont absolument nécessaires. De surcroît, si l'on veut garantir un procès équitable à l'accusé, toutes difficultés causées à la défense par une limitation de ses droits doivent être suffisamment compensées par la procédure suivie devant les autorités judiciaires ». (EHRM, Jasper vs. Verenigd Koninkrijk, 16 februari 2000, § 52; Edward en Lewis vs Verenigd Koninkrijk, 22 juli 2003 en 27 oktober 2004).
De Raad van State wijst de wetgever eveneens op het volgende : « Hoewel kan worden aangenomen dat de kamer van inbeschuldigingstelling « een rechter (is) die alle waarborgen van onpartijdigheid biedt », wordt wat de toegang betreft tot het « vertrouwelijk dossier », bedoeld in het ontworpen artikel 235ter, § 3, Sv., de aandacht van de steller van het voorontwerp gevestigd op de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens inzake Edwards en Lewis tegen het Verenigd Koninkrijk van 22 juli 2003 en 27 oktober 2004.
Hoewel een onafhankelijke en onpartijdige rechter was opgetreden, heeft het Hof in dit geval niettemin geoordeeld dat, aangezien verzuimd was ervoor te zorgen dat de rechtspleging op tegenspraak verliep en dat de procedurele gelijkheid in acht werd genomen, de procedure die gevolgd is om de kwesties te beslechten inzake de openbaarmaking van de bewijzen en politionele uitlokking, niet de nodige waarborgen heeft geboden om de belangen van de beschuldigden doeltreffend te beschermen.
Die arresten hebben geconcludeerd dat het recht op een eerlijk proces, vastgesteld in artikel 6, lid 1, van het EVRM, was geschonden. » (Advies van de Raad van State, stuk Kamer, nr. 51-2055/001, blz. 111-112).
De rechtsleer haalt ook aan dat het niet zeker is dat een controle die — met het gewettigde doel om het geheim te bewaren rond bepaalde elementen — eenzijdig wordt uitgevoerd, niet wordt gecensureerd door het Europees Hof voor de rechten van de mens, zoals kan worden afgeleid uit het recente arrest Edward en Lewis vs. Verenigd Koninkijk van 27 oktober 2004 (Ch. De Valkeneer, Vers une survie précaire des méthodes particulières de recherche ? À propos de l'arrêt de la Cour d'arbitrage du 21 décembre 2004, JT, 2005, blz. 320).
De controle door het Europees Hof heeft, aangezien hij niet kan worden uitgevoerd op de inhoud van vertrouwelijke dossiers (de Staten moeten de bewijzen leveren) betrekking op twee aspecten. Het Hof gaat na of tijdens het besluitvormingsproces zoveel mogelijk het principe van de tegenspraak en van de gelijkheid van wapens is nageleefd en of garanties zijn geboden om de belangen van de beschuldigde te beschermen.
Artikel 235ter bepaalt de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling aan het einde van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek. Het is dus niet duidelijk wat de toegevoegde waarde is van een totaal gebrek aan tegenspraak in de debatten die bijvoorbeeld de subsidiariteit of proportionaliteit van het gebruik van een of andere methode zouden betwisten, wat toch een voorwaarde is voor hun uitvoering.
Een dergelijke rechtstreekse tegenspraak van de partijen berokkent geen schade aan de echt gevoelige elementen zoals de identiteit van de infiltrant of de informant die in het vertrouwelijk dossier zijn opgenomen en waarvan de kamer van inbeschuldigingstelling trouwens op de hoogte is.
Dit amendement strekt ertoe in de lijn van de door de OBFG en de SAD voorgestelde amendementen, het principe van de tegenspraak tijdens de controle door de kamer van inbeschuldigingstelling te herstellen.
Nr. 25 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 24
In het voorgestelde artikel 235quater, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) In § 1, de woorden « of op vordering van het openbaar ministerie » vervangen door de woorden « op vordering van het openbaar ministerie of op verzoekschrift van de verdachte ».
B) In § 2, eerste lid, de woorden « afzonderlijk en buiten aanwezigheid van de partijen » doen vervallen.
C) In § 2, een nieuw lid invoegen tussen het eerste en het tweede lid, luidende :
« Zij hoort op dezelfde wijze de burgerlijke partij en de verdachte, na een oproeping die hen wordt ter kennis gebracht door de griffier per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ten laatste achtenveertig uur vóór de terechtzitting wordt gedaan.
De griffier geeft hen met dezelfde post eveneens kennis van het feit dat het strafdossier tijdens deze periode op de griffie in origineel of in kopie ter inzage ligt ».
Verantwoording
A) Het door artikel 24 van het ontwerp ingevoegde artikel 235quater regelt de controle op de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethodes in de loop van het onderzoek. Er is geen enkele reden waarom die controle niet kan worden uitgevoerd op verzoek van de verdachte of waarom die controle gehouden is aan de ambtshalve genomen beslissing van de kamer of aan de eventuele vorderingen van het openbaar ministerie.
De verdachte moet de geldigheid kunnen betwisten van de bewijzen die in het vertrouwelijk dossier worden opgenomen om zijn vrijheidsbeneming te staven. Dat is een minimumvereiste die volgt uit het beginsel dat maatregelen die de rechten van de verdediging inperken, absoluut noodzakelijk moeten zijn.
De onmogelijkheid om de kamer van inbeschuldigingstelling te vragen om controle op de gebruikte bijzondere onderzoeksmethodes is duidelijk niet nodig.
Voor B) en C) zie verantwoording bij amendement nr. 24 op artikel 23.
De controle die de kamer van inbeschuldigingstelling uitvoert moet toch ten minste op tegenspraak verlopen. Er is geen enkel zinnig argument om de debatten, die reeds beperkt zijn doordat kennis van het vertrouwelijk dossier ontbreekt, niet in aanwezigheid van de partijen te houden. (EHRM, Jasper vs. Verenigd Koninkrijk, 16 februari 2000, § 52; Edward en Lewis vs. Verenigd Koninkrijk, 22 juli 2003 en 27 oktober 2004, blz. 111-112).
Nr. 26 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 23
Paragraaf 6 van het voorgestelde artikel 235ter doen vervallen.
Verantwoording
De vervallen paragraaf onttrekt het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling aan iedere vorm van controle door het Hof van Cassatie. Uit de commentaar bij de artikelen blijkt dat de regering de bedoeling heeft het beroepsgeheim voorop te stellen : « Het vertrouwelijk dossier dat betrekking heeft op de aanwending van de bijzondere onderzoeksmethoden behoort eveneens tot de sfeer van het beroepsgeheim, met het bovenvermeld gevolg dat het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling geen gewag mag maken van de inhoud ervan ». Voorts : « Maar de controle zelf van de kamer van inbeschuldigingstelling over het vertrouwelijk dossier en de elementen of vaststellingen die ze als gevolg ervan aanhaalt, kunnen niet door een andere instantie, en met name het Hof van Cassatie, opnieuw gecontroleerd worden. Dit impliceert dat het vertrouwelijk dossier niet aan het Hof van Cassatie ter inzage mag worden voorgelegd ».
De maatregel die erin bestaat de wettigheidscontrole door het Hof van Cassatie op de arresten van de kamer van inbeschuldigingstelling te voorkomen op het stuk van de regelmatigheid van de uitvoering van een bijzondere onderzoeksmethode, staat kennelijk niet in verhouding tot het nagestreefde doel, te weten het beroepsgeheim waarborgen, behalve indien men ervan uitgaat dat de leden van het Hof van Cassatie niet aan dezelfde vereisten kunnen worden onderworpen als de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling.
Die wettigheidscontrole blijkt niet alleen nodig om de naleving te waarborgen van de wettelijke voorwaarde inzake de aanwending van de betwiste methode, doch eveneens om te waarborgen dat de kamer van inbeschuldigingstelling de bewijskracht moet in acht nemen van de haar voorgelegde akte, ook als het om vertrouwelijke akten gaat.
De eenheid van jurisprudentie eist in zo'n gevoelige materie dat ook een voorziening tegen die arresten mogelijk is.
Die zienswijze wordt verdedigd door de OBFG en de SAD alsook ook de Hoge Raad voor de Justitie.
Nr. 27 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 13)
Art. 7
Het voorgestelde artikel 47ter, § 1, aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« In die context kan slechts gebruik worden gemaakt van die methodes die door de wet zijn toegestaan voor het vervolgen of het opsporen van het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot de betreffende straf of vrijheidsbenemende maatregel. »
Verantwoording
De Raad van State wijst erop dat het ontwerp niet voldoet aan de vereisten van voorzienbaarheid, proportionaliteit en subsidiariteit die moeten gelden bij de aanwending van deze bijzondere opsporingsmethodes die afwijken van het gemeenrecht. De wet bevat immers geen enkel criterium over de ernst van het begane misdrijf. Overigens is er in het ontwerp niet veel te vinden over de voorwaarde inzake de aanwending van die methodes in dat verband.
Het geamendeerde ontwerp bepaalt voortaan dat die methodes aangewend kunnen worden bij de uitvoering van straffen of vrijheidsbenemende maatregelen wanneer de persoon zich heeft onttrokken aan de uitvoering ervan, onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de observatie, de infiltratie en het gebruik informanten.
Die toevoeging lijkt ons onvoldoende om tegemoet te komen aan de kritiek van de Raad van State. De tekst zou moeten preciseren dat men geen gebruik mag maken van methodes die de wet toestaat voor het vervolgen of het opsporen van een misdrijf dat tot een veroordeling heeft geleid opdat het proportionaliteitsbeginsel kan worden nageleefd.
Nr. 28 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 27bis (nieuw)
Een nieuw artikel 27bis invoegen, luidende :
« In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 109quinquies ingevoegd, luidende :
« Artikel 109quinquies
Wanneer ze in beroep uitspraak doet over een beschikking van de raadkamer, in een zaak waarin ze uitspraak heeft gedaan met toepassing van de artikelen 235ter en 235quater van het Wetboek van strafvordering, wordt de kamer van inbeschuldigingstelling anders samengesteld. »
Verantwoording
De kamer van inbeschuldigingstelling treedt enerzijds op als gerecht in hoger beroep inzake het gerechtelijk onderzoek voor de beschikkingen van de onderzoeksrechter en de raadkamer en anderzijds als toezichthoudend rechtscollege inzake het verloop van het gerechtelijk onderzoek.
Nu wordt ze ook aangewezen als het specifieke rechtsorgaan dat voortaan toezicht moet houden op de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden.
Haar optreden in de bijzondere context van dat toezicht dreigt te interfereren met haar rol als gerecht in hoger beroep voor het gerechtelijk onderzoek in eenzelfde zaak.
Het is aangewezen dat de wet vermeldt dat in dergelijk geval de kamer van inbeschuldigingstelling anders wordt samengesteld, om in orde te zijn met de Europese rechtspraak van de rechten van de mens (Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, 6 december 2005).
Clotilde NYSSENS. |
Nr. 29 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 6
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 46quinquies, § 1, vervangen als volgt :
« Een private plaats in de zin van dit artikel is de plaats die overduidelijk geen huis is in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM ».
Verantwoording
Het EHRM geeft een ruime interpretatie aan het begrip woning. Het begrip woning heeft mede betrekking op beroeps- en bedrijfslokalen.
Hierbij kan verwezen worden naar het arrest Van Rossem tegen België van 9 december 2004 :
Recent, met name op 28 april 2005 in de zaak Buck tegen Duitsland en op 27 september 2005 in de zaak Sallinen tegen Finland herhaalde het EHRM :
The Court would point out that, as it has repeatedly held, the notion « home » in article 8 § 1 encompasses not only a private individual's home. It reiterates that the word « domicile » in the French version of article 8 has a broader connotation than the word « home » and may extend, for example, to a professional person's office. Consequently, « home » is to be construed as including also the registered office of a company run by a private individual and a juristic person's registered office, branches and other business premises (see, inter alia, Chappell v. the United Kingdom, judgment of 30 March 1989, Series A no. 152-A, pp. 12-13 and 21-22, §§ 26 and 51; Niemietz v. Germany, judgment of 16 December 1992, Series A no. 251-B, pp. 33-34, §§ 29-31; and Société Colas Est and Others v. France, no. 37971/97, §§ 40-41, ECHR 2002-III).
Het amendement brengt het ontwerp in overeenstemming met de bepalingen van het EVRM.
Nr. 30 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 6
Het derde lid van het voorgestelde artikel 46quinquies, § 1, vervangen als volgt :
« In spoedeisende gevallen kan de beslissing bedoeld in het eerste lid mondeling worden verstrekt. De beslissing moet in dat geval binnen 24 uur schriftelijk en met redenen omkleed bevestigd worden. ».
Verantwoording
In het voorgestelde artikel wordt melding gemaakt van « zo spoedig mogelijk ». Deze bepaling is te vaag.
Nr. 31 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 15
In de Franse tekst van het voorgestelde artikel 47duodecies, § 3, tweede lid, de woorden « d'autres juges » vervangen door de woorden « plusieurs juges ».
Verantwoording
In het ontworpen tweede lid verschilt de Franse tekst van de Nederlandse tekst :
« d'autres juges » ≠ « verscheidene onderzoeksrechters »
Aangezien het volgens de stukken van de Kamer de bedoeling is de tekst van artikel 140 van het wetsontwerp houdende het Wetboek van strafprocesrecht over te nemen, lijkt de Nederlandse tekst correct te zijn. De Franse tekst zou moeten worden aangepast : « plusieurs juges ».
Nr. 32 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 17
De drie voorgestelde leden van artikel 62bis samenvoegen tot één lid.
Verantwoording
Volgens de inleidende zin wordt artikel 62bis aangevuld met een lid. Volgens de schikking van de tekst gaat het echter om drie nieuwe leden.
De tekst mag echter wel degelijk slechts één lid vormen. Zoniet gelden de laatste twee leden ook voor de huidige eerste drie leden van artikel 62bis, wat wellicht niet de bedoeling is.
Het huidig artikel 62bis luidt als volgt :
De onderzoeksrechter van de plaats van de misdaad of het wanbedrijf, die van de plaats waar de verdachte verblijft, die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon en die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden, zijn gelijkelijk bevoegd.
De onderzoeksrechter die binnen die bevoegdheid kennis krijgt van een misdrijf, kan buiten zijn arrondissement alle handelingen verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren op het gebied van gerechtelijke politie, opsporing of gerechtelijk onderzoek. Hij stelt de procureur des Konings van het arrondissement waar de handeling verricht moet worden, hiervan in kennis.
Wanneer hij in vredestijd kennis krijgt van een feit gepleegd in het buitenland dat in België vervolgd kan worden op grond van artikel 10bis van de voorafgaande titel van dit Wetboek, oefent de onderzoeksrechter al zijn bevoegdheden uit op dezelfde manier als wanneer de feiten op het grondgebied van het Rijk zouden zijn gepleegd. In dit geval, en wanneer de verdachte geen verblijfplaats heeft in België, zijn de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd.
Nr. 33 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 23
In het voorgestelde artikel 235ter, § 2, vijfde lid, na de woorden « de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie en infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger » de woorden « alsmede de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid » invoegen.
Verantwoording
Op grond van het ontworpen artikel 235ter, § 2, vijfde lid, kan de kamer van inbeschuldigingstelling de onderzoeksrechter gelasten « de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie en infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger » te horen in het kader van een anonieme getuigenis.
Het is noodzakelijk om die regeling uit te breiden tot de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid. Met andere woorden, tot de personen die geen politieambtenaar zijn, doch aan de uitvoering van de opdracht van de politieambtenaren noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand verlenen.
Nr. 34 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 23
In het voorgestelde artikel 235ter, § 4, na de woorden « de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger » de woorden « alsmede de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid » invoegen.
Verantwoording
Het is noodzakelijk om die regeling uit te breiden tot de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid. Met andere woorden, tot de personen die geen politieambtenaar zijn, doch aan de uitvoering van de opdracht van de politieambtenaren noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand verlenen.
Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag maken van enig element dat de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het gedrang kan brengen.
Nr. 35 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 24
In het voorgestelde artikel 235quater, § 2, tweede lid, na de woorden « de onderzoeksrechter en de in de artikelen 47 sexies, § 3, 6º, en 47 octies, § 3, 6º, bedoelde officier van gerechtelijke politie », de woorden « alsmede de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid » invoegen.
Verantwoording
Het is noodzakelijk om die regeling uit te breiden tot de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid. Met andere woorden, tot de personen die geen politieambtenaar zijn, doch aan de uitvoering van de opdracht van de politieambtenaren noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand verlenen.
Nr. 36 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 24
In het voorgestelde artikel 235quater, § 4, na de woorden « en de in artikel 47 octies, § 1, tweede lid bedoelde burger », de woorden « alsmede de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid » invoegen.
Verantwoording
Het is noodzakelijk om die regeling uit te breiden tot de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid. Met andere woorden, tot de personen die geen politieambtenaar zijn, doch aan de uitvoering van de opdracht van de politieambtenaren noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand verlenen.
Nr. 37 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 25
In het voorgestelde artikel 335bis, eerste lid, de woorden « de beklaagde » vervangen door de woorden « de beschuldigde ».
Verantwoording
Het ontworpen artikel 335bis gebruikt de woorden « op verzoek van de beklaagde ».
Het is aangewezen de woorden « op verzoek van de beschuldigde » te gebruiken, aangezien het hier de rechtspleging voor het hof van assisen betreft.
Nr. 38 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 19bis (nieuw)
Een artikel 19bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 19bis. — In artikel 90 decies, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 6 januari 2003, wordt het cijfer « 46 quinquies » ingevoegd tussen het cijfer « 46quater » en het cijfer « 47ter ».
Verantwoording
De inkijkoperatie wordt momenteel geregeld door artikel 89ter van het Wetboek van strafvordering.
Op grond van artikel 90decies moet de minister van Justitie jaarlijks verslag uitbrengen aan de Wetgevende Kamers over de toepassing van (onder meer) dit artikel 89ter.
Het wetsontwerp wijzigt echter artikel 89ter. De inkijkoperatie wordt voortaan geregeld door artikel 46quinquies (inkijkoperatie in private plaatsen die geen woning zijn en geen beroepslokaal of woonplaats van een advocaat of een arts) én door artikel 89ter (inkijkoperaties in andere private plaatsen).
Het wetsontwerp past artikel 90decies echter niet aan. De minister van Justitie moet bijgevolg voortaan geen verslag meer uitbrengen over alle inkijkoperaties. Hij moet alleen nog verslag uitbrengen over de inkijkoperaties bedoeld in artikel 89ter en niet over de inkijkoperaties bedoeld in artikel 46quinquies. Dit kan niet de bedoeling zijn.
Nr. 39 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 24bis (nieuw)
Een artikel 24bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 24bis. — Artikel 240 van het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd :
« De overige bepalingen van dit wetboek die niet in strijd zijn met de bepalingen van de artikelen 235 tot en met 239 zijn mede van toepassing. »
Verantwoording
Artikel 240 heeft betrekking op de procedure voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Oorspronkelijk verwees het artikel naar de artikelen 235 tot 239. De wet van 12 maart 1998 voegde echter een nieuw artikel 235bis in, waardoor artikel 235 voortaan buiten het toepassingsgebied van artikel 240 viel. Dit was ongetwijfeld niet de bedoeling van de wetgever.
Nu verschuift het toepassingsgebied van artikel 240 opnieuw. Het wetsontwerp voegdt immers de nieuwe artikelen 235ter en 235quater in. Daardoor zal artikel 240 voortaan betrekking hebben op de artikelen 235quater tot 239.
Dit is ongetwijfeld niet de bedoeling van de wetgever.
Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 40 VAN DE HEER DUBIÉ
Art. 56bis
In het voorgestelde artikel 56bis, tweede lid, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º De woorden « of de woonplaats van een advocaat of een arts » vervangen door de woorden « de vergaderplaats van een vereniging ».
2º Dit lid aanvullen als volgt :
« Wanneer de observatie gericht is op een lokaal dat voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt of de woonplaats is van een advocaat of een arts, brengt de onderzoeksrechter er onverwijld de stafhouder van op de hoogte of de voorzitter van de orde van geneesheren waartoe de betrokkene behoort.
Wanneer de maatregel een journalist of een persorgaan betreft kan ze slechts worden uitgevoerd in het raam van en mits naleving van de voorwaarden bepaald door de wet van 30 april 2005 met betrekking tot de bescherming van de journalistieke bronnen. »
Verantwoording
Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens past het niet dat de bescherming van de woning beperkt blijft tot de lokalen voor beroepsdoeleinden van advocaten en artsen.
Josy DUBIÉ. |
Nr. 41 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 28
Dit artikel aanvullen als volgt :
« en ten laatste 12 maanden na de publicatie van de wet ».
Hugo VANDENBERGHE. |