3-806/2

3-806/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

16 DECEMBER 2005


Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1 en 2 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van het wettelijk depot bij de Koninklijke Bibliotheek van België, teneinde de toepassingssfeer uit te breiden tot microfilms en numerieke dragers


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Advies 39.325/VR


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, verenigde kamers, op 28 oktober 2005 door de voorzitter van de Senaat verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot vijfenveertig dagen (1) , van advies te dienen over een voorstel van wet « tot wijziging van de artikelen 1 en 2 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van het wettelijk depot bij de Koninklijke Bibliotheek van België, teneinde de toepassingssfeer uit te breiden tot microfilms en numerieke dragers » (Parl. St., Senaat, zitting 2003-2004, nr. 3-806/1), heeft op 29 november 2005 het volgende advies gegeven :

1. Overeenkomstig de bewoordingen van de brief met de adviesaanvraag die aan de Raad van State is gericht, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de vragen die het voorliggende voorstel doet rijzen wat betreft de verdeling van de bevoegdheden tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten.

Draagwijdte van het wetsvoorstel

2. Het voorliggende wetsvoorstel is volgens artikel 2 ervan bedoeld om de « microfilms » en de « documenten die verschijnen op numerieke of soortgelijke dragers » te rekenen tot de « publikaties van alle aard, die vermenigvuldigd worden door middel van de drukkunst of van enige andere werkwijze » die, volgens de bewoordingen van artikel 1 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van het wettelijk depot bij de koninklijke bibliotheek van België, « in één exemplaar, gedeponeerd (moeten) worden bij de Koninklijke Bibliotheek van België ».

Volgens artikel 3 van het voorstel behoort het depot ambtshalve te geschieden voor de uitgave van elke microfilm en elke numerieke of soortgelijke drager.

Onderzoek van het voorstel

3. Artikel 6bis, §§ 1 en 2, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen luidt als volgt :

« § 1. De Gemeenschappen en Gewesten zijn bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek in het raam van hun respectieve bevoegdheden, met inbegrip van het onderzoek ter uitvoering van internationale of supranationale overeenkomsten of akten.

§ 2. De federale overheid is evenwel bevoegd voor :

(...)

4º de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening. De Koning wijst deze instellingen bij in Ministerraad overlegd besluit aan. Het eensluidend advies van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is vereist voor elke latere wijziging van dit besluit ».

4. Uit het voorgaande vloeit voort dat, ondanks de toekenning van culturele bevoegdheden aan de gemeenschappen bij artikel 127, § 1, eerste lid, 1º en tweede lid, en bij artikel 130, § 1, eerste lid, 1º en tweede lid, van de Grondwet, inzonderheid wat betreft « het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen met uitzondering van de monumenten en landschappen » en « de bibliotheken (...) » (2) , de aangelegenheden die betrekking hebben op de federale wetenschappelijke en culturele instellingen die door de Koning worden aangewezen, met inbegrip van de onderzoeksactiviteiten en de activiteiten van openbare dienstverlening van deze laatsten, tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.

Artikel 1, 1º, b), van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, dat aangenomen is ter uitvoering van artikel 6bis, § 2, 4º, tweede zin, van de voornoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980, brengt de Koninklijke Bibliotheek van België ook onder bij de federale wetenschappelijke en culturele instellingen.

5. Daaruit vloeit voort dat de onderzoeksactiviteiten en de activiteiten van openbare dienstverlening van de Koninklijke Bibliotheek van België ressorteren onder het toepassingsgebied van de federale overheid.

Aangezien de verplichting om de publicaties te deponeren van alle aard, die vermenigvuldigd worden door middel van de drukkunst of van enige andere werkwijze, met uitzondering van cinematografische procédés, onlosmakelijk verbonden wordt geacht met de onderzoeksactiviteiten en de activiteiten van openbare dienstverlening van die federale wetenschappelijke en culturele instelling, is er geen reden om dezelfde regeling niet te laten gelden voor de overige publicatietechnieken zoals die meer actuele technieken die bestaan in het gebruik van de microfilm of de numerieke of soortgelijke dragers, waarin voorzien wordt door het wetsvoorstel.

6. Met betrekking tot dat voorstel behoort dan ook geen enkele bezwaar te worden gemaakt wat betreft de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten (3) .

De verenigde kamers waren samengesteld uit

Mevrouw M.-L. WILLOT-THOMAS, kamervoorzitter;

De heren D. ALBRECHT, P. LIÉNARDY, J. SMETS, P. VANDERNOOT en B. SEUTIN, staatsraden;

De heren H. COUSY, J. VELAERS en G. KEUTGEN, assessoren van de afdeling wetgeving;

De dames C. GIGOT en A.-M. GOOSSENS, griffiers.

De verslagen werden uitgebracht door de heren P. DEPUYDT, eerste auditeur-wnd. afdelingshoofd, en J.-L. PAQUET, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. VANDERNOOT.

De griffier, De voorzitter,
C. GIGOT. M.-L. WILLOT-THOMAS.

(1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.

(2) Artikel 4, 4o en 5o, van de voornoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 en artikel 4, § 1, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.

(3) Zie in die zin ook advies 33.408/2/V gegeven op 14 augustus 2002 over een voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen ten opzichte van sommige federale wetenschappelijke instellingen, meer bepaald het gedeelte van het advies met betrekking tot artikel 14 van het voorontwerp, waarin geen enkel voorbehoud wordt gemaakt wat betreft de federale bevoegdheden inzake de uitbreiding van de verplichting van het depot van publicaties bij de Koninklijke Belgische Bibliotheek tot publicaties die de vorm aannemen van « informatie (...), vastgelegd op welke wijze ook en op welke drager ook, die wordt overgebracht aan een publiek », met inbegrip van ieder artikel met een wetenschappelijke waarde dat verspreid wordt op internet (stuk Kamer, 2002-2003, nr. 50-2225/1, blz. 19 en 28).