3-137 | 3-137 |
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In december 2005 worden de richtlijnen van de Europese Unie inzake kinderen in gewapende conflicten, aangenomen door de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van de Europese Unie op 9 en 10 december 2003, geëvalueerd. Om deze richtlijnen om te zetten in concrete daden werd in 2004 een actieplan opgesteld dat zich in de eerste fase toegespitst heeft op 9 landen. Ondertussen werd de lijst van landen die in aanmerking komen voor actie door de EU en de lidstaten uitgebreid met de Democratische Republiek Congo, Afghanistan, Birma en Nepal.
De EU beschikt over een groot aanbod van mogelijkheden, zoals demarches, politieke dialoog, multilaterale samenwerking, training. De lidstaten werd gevraagd met de richtlijnen rekening te houden bij bilaterale contacten en aan te geven in welk domein ze hun inspanningen willen verhogen.
Het ziet ernaar uit dat deze richtlijnen geen effectieve bescherming zullen bieden voor kinderen getroffen door gewapende conflicten, aangezien de lidstaten geen concrete follow-up hebben gegeven aan de richtlijnen. België laat hier een duidelijke kans liggen en moet het voortouw nemen tijdens de evaluatie van de richtlijnen om zich alsnog te engageren, zodat de richtlijnen geen dode letter blijven.
Bij de VN-Veiligheidsraad is onlangs een werkgroep gestart onder het voorzitterschap van Frankrijk om resolutie 1612 van de VN-Veiligheidsraad over kinderen in gewapende conflicten, goedgekeurd in juli 2005, te implementeren. De bijeenkomst van deze werkgroep wordt voorgesteld als een keerpunt, zodat de internationale normen eindelijk uitgevoerd zullen worden. In het kader van de kandidatuur van België in de VN-Veiligheidsraad voor 2007-2008 is deze Europese evaluatie dan ook een opportuniteit voor België om als voorvechter van de rechten van het kind naar voren te treden.
In april 2005 antwoordde staatssecretaris voor Europese Zaken mij dat na uitbreiding van de lijst van landen die in aanmerking komen voor actie door de EU en de lidstaten, op het departement van Buitenlandse Zaken overleg zal worden gepleegd tussen de verschillende betrokken diensten om op een concrete manier uitvoering te geven aan het actieplan. Is er overleg geweest? Wat waren de resultaten? Kan de minister een overzicht geven van de demarches en acties die door ons land in uitvoering van het plan zijn gebeurd? Welk standpunt zal België innemen tijdens de evaluatie van de EU-richtlijnen op de vergadering in december?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik geef een antwoord op de vijf vragen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer de staatssecretaris, leest u niet het antwoord op een andere vraag?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De richtlijnen van de Europese Unie inzake kinderen in gewapende conflicten werden op 10 december 2003 aangenomen door de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van de EU.
De voornaamste doelstelling van deze richtlijnen is bewust te worden van de moeilijkheden die kindslachtoffers van gewapende conflicten tegenkomen, door hen meer belang toe te kennen in de acties van de EU op het terrein en door een beter gebruik van de diverse instrumenten waarover de EU beschikt, met inbegrip van de contacten met derde landen.
Deze richtlijnen bepalen onder andere dat de werkgroep Mensenrechten elke twee jaar aan de Raad een evaluatie voorlegt van de toepassing van de richtlijnen, samen met de aanbevelingen en de nodig geachte aanpassingen. Deze evaluatie wordt voor het einde van het jaar aan de Raad voorgelegd.
Het actieplan dat op initiatief van Nederland in het kader van de uitoefening van het EU-voorzitterschap op 9 december 2004 werd aangenomen, maakte oorspronkelijk geen deel uit van de richtlijnen. Het vormt een belangrijk instrument dat de algemene doelstellingen, geïdentificeerd in de richtlijnen, moet vertalen in een concreet politiek en praktisch engagement van de EU door bijvoorbeeld de ervaring en middelen van de partners te combineren in projecten rond bilaterale internationale samenwerking in sleutelsectoren en in projecten die duidelijk bepaald zijn door de problematiek van kinderen getroffen door gewapende conflicten.
De werkgroep COHOM besliste in 2004 haar inspanningen te concentreren op tien prioritaire landen en vervolgens de actie uit te breiden met drie bijkomende landen, Afghanistan, Myanmar en Nepal. Rwanda en Sierra Leone werden teruggetrokken van de prioritaire lijst wegens de gevoelige evolutie van de situatie in deze twee landen.
De initiatieven van de EU in dit domein, of het nu gaat om demarches, verklaringen of het bijeenbrengen van gevraagde informatie op basis van de lijst van het actieplan, zijn sterk afhankelijk van de analyses door de posthoofden van de EU-landen ter plaatse.
Tijdens de voorbije periode heeft de Europese Unie in diverse internationale fora haar bezorgdheid uitgedrukt over het lot van de kinderen in gewapende conflicten. Dat het geval op de top Europa-Afrika, de vergaderingen in de context van het Cotonou-akkoord en van het Barcelonaproces en in de talrijke bilaterale contacten met derde landen. De Unie haalde deze kwestie aan in verschillende verklaringen over het Midden-Oosten, Colombia, Nepal en Sri Lanka. Het Voorzitterschap heeft de aandacht gevestigd op de inhoud en de doelstellingen van de richtlijnen tijdens de zitting van de Commissie Mensenrechten in Genève en onlangs van de derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
De Trojka van de EU heeft eveneens demarches uitgevoerd in Burundi, Colombia, Ivoorkust, de DRC, Liberia, Nepal, Soedan en Oeganda. Bovendien werden dit jaar opdrachten van sensibilisering en het vergaren van informatie toevertrouwd aan de speciale Europese vertegenwoordigers, meer bepaald aan de vertegenwoordiger voor Afrika, de persoonlijke vertegenwoordiger van het secretariaat-generaal en de Hoge Vertegenwoordiger voor de mensenrechten, de heer Solana. Zij wisselen van gedachten, sensibiliseren de geografische en thematische groepen van PESC (GBVB) en onderhouden contacten met de nieuwe militaire structuren van de Unie en de verantwoordelijken voor de operaties op het terrein.
Het actieplan werd tijdens het tweede semester van 2004 onderworpen aan een audit uitgevoerd door een lidstaat in samenwerking met de Commissie. Deze oefening wees uit dat er een groot aantal activiteiten bestaat met betrekking tot kindsoldaten, zowel op het vlak van de mensenrechten, als op het vlak van humane interventies, seksueel geweld en geweld op basis van geslacht. Op basis van deze audit werden in het actieplan leemtes geïdentificeerd inzake de bijstand aan de prioritaire landen. In deze context heeft een lidstaat steun gegeven aan een proefproject inzake de opvoeding van kinderen in een kamp van verplaatste personen in Oeganda.
Op vraag naar informatie bij de partners van de EU door het huidige Britse voorzitterschap in het kader van de voorbereiding van de evaluatie door de Raad, bleek duidelijk dat een groot aantal landen in dit domein zeer actief zal blijven, zelfs indien dit niet vertaald wordt door een specifieke interventie zoals geformuleerd door het actieplan. Uit talrijke discussies over dit onderwerp is gebleken dat de diverse nationale administraties veeleer een beleid voeren gericht op strategische benadering dan financiering van projecten op kleine schaal.
Het resultaat van deze benadering is dat de uitvoering van het actieplan moeilijker is, zelfs indien is gebleken dat het een nuttig instrument is om pertinente problemen vast te stellen in landen waar kinderen deelnemen aan gewapende conflicten of er de belangrijkste slachtoffers van zijn. Intenser overleg met de groep PESC, die de internationale samenwerking van de Unie met derde landen behandelt, en het engagement van de Unie ten gunste van de uitvoering van het actieplan, dragen zeker bij tot de realisatie van deze doelstelling.
België is van mening dat de Europese Unie en haar organen snel de gepaste maatregelen moeten nemen om nauw samen te werken met de Verenigde Naties zodat ze kunnen voldoen aan de vraag van de secretaris-generaal van de VN naar een controle- en rapporteringsysteem dat hij recentelijk invoerde met resolutie 1612 van de Veiligheidsraad over kinderen in gewapende conflicten.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De manier waarop België de Europese richtlijn inzake kindsoldaten invult, is een voorbeeld van een niet-coherent beleid. België doet een aantal goede zaken inzake kindsoldaten, maar is niet ingegaan op de vraag van de Europese Unie om zijn acties in te passen in een globaal Europees actieplan. Dat valt ten zeerste te betreuren, want de slagkracht van acties die het fenomeen van de kindsoldaten zouden kunnen indammen, wordt veel sterker indien die acties in een Europees kader worden geplaatst. Uit het antwoord blijkt dat dit de bedoeling is voor de toekomst. We zullen daar nauwlettend op toezien, maar ik vrees het ergste.
Ik heb ook een opmerking bij de manier waarop de regering vandaag opnieuw onze vragen beantwoordt. Ik zal de geluidsopnames opvragen. Mijn kritiek is niet gericht aan de heer Van Quickenborne persoonlijk, maar aan de regering. De regering ridiculiseert zichzelf door de manier waarop ze de vragen van de senatoren beantwoordt. De regering permitteert het zich te tonen dat de vragen van de senatoren van geen tel zijn en haar niet interesseren. Daarmee illustreert ze het huidige lage niveau van deze regering. Ze heeft nooit blijk gegeven van een heel hoog niveau, maar nu is het niveau zo ondermaats, dat het een schande is. Ik wil dat de kiezers, en de kiezers van de ministers, zien op welke manier vragen worden beantwoord. Mijn vraag betrof nochtans een thema dat heel veel mensen aangaat en waarover volgende week op de Europese Ministerraad wordt beslist. We krijgen een antwoord dat nauwelijks verstaanbaar is.
Het is onbehoorlijk hoe wij over belangrijke maatschappelijke thema's een gedachtewisseling moeten aangaan met de regering. Ik verzet me daar formeel tegen. Ik heb mijn opmerkingen in het Bureau geformuleerd. Wij trachten constructieve voorstellen te formuleren om tot een akkoord te komen met de regering, maar dit optreden dulden wij niet. Wij zullen deze manier van optreden publiek maken en daaruit zal blijken dat de houding van de regering belachelijk en bovendien ondemocratisch is.
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune, ik hoop dat de nota die u vandaag in het Bureau heeft beloofd...
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik formuleer voorstellen omdat ik van goede wil ben. Het is niet mijn taak een voorstel te formuleren om een oplossing te zoeken. Ik moet wel het reglement van de Senaat en de wetten naleven. Sommigen leven het reglement van de Senaat en de wetten niet na, omdat ze denken dat ze erboven staan en ze de Senaat kunnen bagatelliseren. Ik aanvaard dat niet.
De heer Luc Willems (VLD). - Ik deel het standpunt van mevrouw de Bethune niet volledig. Het is de vraag van de kip en het ei. Zolang de Senaat hopeloos tracht de Kamer te imiteren en ze alle werkzaamheden van de Kamer overdoet, komen we tot toestanden als deze. De Senaat moet zijn eigen accenten leggen. Ik heb vandaag in deze assemblee vragen gehoord die reeds enkele dagen geleden in de Kamer zijn gesteld. Zolang we op die manier werken, zullen we de interesse van de regering niet kunnen wekken.
De voorzitter. - De fouten liggen aan beide kanten. Er moet een nieuwe regeling worden gevonden. Mevrouw de Bethune heeft deze middag in het Bureau een aanzet tot voorstellen gegeven. Er is haar gevraagd die voorstellen op papier te zetten, zodat het Bureau ze kan goedkeuren en verdedigen ten opzichte van de regering en de collega's. Er schort iets aan de houding van de regering en aan die van de collega's.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik onderstreep de uitspraken van mevrouw de Bethune. Het is zeer duidelijk dat de regering alleen staatssecretarissen afvaardigt. We staan er versteld van dat de heer Van Quickenborne, wiens eerste parlementair mandaat trouwens dat van senator was - toen was de Senaat blijkbaar wel belangrijk voor hem - een verkeerd antwoord komt voorlezen.
De heer Van Quickenborne profileert zich graag als bestrijder van kafkaiaanse toestanden, maar hij lijkt zelf wel uit een boek van Kafka gestapt te zijn.
Ik ben het niet eens met het betoog van de heer Willems. Zolang wij ten aanzien van de regering een controlerende bevoegdheid hebben, moet de regering naar onze assemblee komen. Ofwel ontneemt men de Senaat zijn controlerende bevoegdheid en dan kan er uren worden gepalaverd over de vraag of het nuttig is om vragen die al in de Kamer werden gesteld, dunnetjes in de Senaat over te doen.
Die vraag is vandaag echter niet aan de orde, want onze assemblee is nog altijd bevoegd om de regering te controleren. Als de senatoren die bevoegdheid wensen uit te voeren, dan moeten de ministers hier aanwezig zijn.
Mijnheer de voorzitter, het gaat niet op dat wij onze controlerende bevoegdheid op deze manier moeten uitoefenen. Op het Bureau kwam de vice-premier en de minister van Financiën ons vanmiddag wel een timing voor onze werkzaamheden voorschrijven, zodat de commissies de bespreking van het Generatiepact op 15 december kunnen aanvatten. Dan ziet de regering wel het belang van onze assemblee in! Mevrouw de Bethune heeft overschot van gelijk en de heer Willems heeft ongelijk.
De voorzitter. - Wij kunnen dat onderwerp hier vanavond niet uitputten. Het is hier noch de plaats noch de gelegenheid.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Verdorie, als het hier niet de plaats is, waar is het dan wel de plaats?
De voorzitter. - Wij moeten dat punt dan op de agenda plaatsen. Misschien moet de nota van mevrouw de Bethune voor het Bureau in de plenaire vergadering worden besproken?
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Dit is een Parlement, dit is geen achterkamer, mijnheer de voorzitter.