3-137

3-137

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 1 DECEMBER 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het verdrag betreffende de intensivering van grensoverschrijdende samenwerking, met name op het gebied van terrorismebestrijding, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie, gesloten te Prüm op 27 mei 2005» (nr. 3-1165)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het verdrag betreffende de intensivering van grensoverschrijdende samenwerking werd op 27 mei 2005 te Prüm ondertekend door België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, Nederland en Oostenrijk.

Het bevat vergaande afspraken over politiële samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de contracterende partijen. Het voorziet onder meer in de creatie van nationale DNA-databanken met gegevens en vingerafdrukken die voor de contracterende partijen toegankelijk zijn. De uitdrukkelijke doestelling is om dit verdrag tussen de `pioniers' op termijn uit te breiden en te incorporeren in de rechtsorde van de hele Europese Unie.

De werkwijze via een conventioneel verdrag brengt met zich mee dat de onderhandelingen in alle discretie onder hoge functionarissen verlopen. Deze methode is totaal afkeurenswaardig voor verplichtingen die een dergelijke fundamentele weerslag hebben op het in ons land geboden niveau van rechterlijke bescherming. Noch het Belgisch, noch het Europees Parlement kan hier zijn rol inzake de regelgeving ten volle spelen. Het is nochtans de bedoeling dat die regelgeving uiteindelijk in de Europese rechtsorde wordt geïncorporeerd.

Deze vorm van besluitvorming, waarbij de democratische parlementaire wetgevingbevoegdheid wordt genegeerd, keuren wij in de strengst mogelijke bewoordingen af, te meer omdat het gaat om beslissingen waarbij aan de fundamenten van onze rechten en vrijheden wordt getornd. Dergelijke regelgeving kan slechts tot stand komen na een grondig en breed parlementair en maatschappelijk debat.

Kan de minister ons vertellen op welke ministerraad de beslissing werd genomen om dit verdrag te ondertekenen? Hoever reikt dit besluit? Gaat het enkel om de ondertekening of werden ook afspraken gemaakt over de concrete invulling in de Belgische rechtsorde?

De toepassing van het verdrag vereist de installatie van diverse nationale contactpunten, onder meer voor de informatie-uitwisseling met betrekking tot DNA-analyse, vingerafdrukken, de inschrijving van voertuigen, grote evenementen en de preventie van terroristische aanslagen. Het verdrag eist dat al die punten worden aangewezen bij het verzoek tot ratificatie.

Hoever staat het met de concretisering van deze aanwijzing? Welk soort structuur beoogt de regering voor deze diensten? Gezien de gevoeligheid van hun opdracht, zou ik ook graag vernemen aan welke criteria en functieprofielen voor de toekomstige personeelsleden worden gehanteerd. Bestaat daarover overeenstemming binnen de regering?

Op het moment van het verzoek tot ratificatie dient eveneens de nationale gegevensbank voor DNA-analyse te worden aangewezen, alsook de voorwaarden waarin die automatisch kan worden geraadpleegd. Bestaat er een ontwerp voor de oprichting van een dergelijke databank? Wanneer en in welke mate zal het parlement zich hierover kunnen uitspreken? Indien nog geen ontwerp werd uitgewerkt, zou ik graag de krachtlijnen en waarborgen voor die gegevensbank kennen.

Het verdrag stipuleert dat elke contracterende partij onder meer dient te voldoen aan aanbeveling nr. R(87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten betreffende de regulering van persoonlijke gegevens in de politiesector.

Het derde principe van deze aanbeveling vereist dat gegevens zoveel mogelijk in verschillende categorieën worden opgeslagen om informatie op basis van feiten te onderscheiden van informatie gebaseerd op opvattingen of inschattingen.

Waarom is van dit zeer relevant en belangrijk onderscheid niets terug te vinden in het verdrag? Zal hier alsnog aan worden tegemoet gekomen binnen de Belgische rechtsorde? Welke garantie bestaat er voor de Belgische bevolking dat informatie van de verdragssluitende partijen aan deze voorwaarde zal voldoen?

Het vijfde principe strekt ertoe om ten laatste op het moment van de gegevensoverdracht een inschatting van de betrouwbaarheid te maken en aan de verzoeker mee te geven. Waarom is hiervan in het verdrag geen spoor te vinden?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De beslissing tot ondertekening van dit verdrag werd niet door de ministerraad genomen. Het is trouwens niet gebruikelijk dat die zijn fiat geeft aan de ondertekening van een verdrag. De ministerraad moet zich er pas over buigen als het verdrag ter ratificatie wordt voorgelegd aan het parlement.

De onderhandelingen over het verdrag van Prüm gebeurden van in het prille begin in nauw overleg met de minister van Justitie. De eerste minister en de minister van Buitenlandse Zaken werden geregeld geïnformeerd over de voortgang ervan.

Het verdrag dient te worden geratificeerd. Het zal in werking treden 90 dagen na de indiening van de ratificatiestukken tussen de partijen die het hebben geratificeerd. Voor de overige verdragspartijen zal het in werking treden 90 dagen na de indiening van hun ratificatiestukken.

Onmiddellijk na de ondertekening werd een werkgroepstructuur in het leven geroepen met het oog op de voorbereiding van de implementatie van het verdrag. Er werden ook technische werkgroepen opgericht, alsmede een overkoepelende werkgroep met hoge ambtenaren van de verschillende verdragspartijen.

De belangrijkste taak van deze werkgroepen is het voorbereiden van de technisch-operationele akkoorden, teneinde het verdrag in praktijk te kunnen brengen. In die akkoorden zal ook worden ingegaan op de werking van de nationale contactpunten.

Artikel 2 (3) van het verdrag bepaalt dat de lidstaten bij de ratificatie dienen aan te wijzen welk deel van hun nationale DNA-analysebestanden beschikbaar zou kunnen zijn voor geautomatiseerde raadpleging, zoals voorzien in het verdrag. Het is dus niet de bedoeling een databank op te richten, maar aan te wijzen welk deel ervan toegankelijk zal zijn. Die keuzemogelijkheid is een gevolg van de uitdrukkelijke vraag van België, aangezien ons land daarover zelf het beslissingsrecht wilde behouden.

In concreto zal dit voor België de databank `veroordeelde personen' zijn, en niet de databank `criminalistiek', aangezien de eerste geen betrekking heeft op lopende onderzoeken en er dus geen interferentie kan zijn met in uitvoering zijnde gerechtelijke dossiers.

Wat het Belgisch recht betreft, zal er naast de ratificatie ook een wijziging noodzakelijk zijn van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatie via DNA-analyse in strafzaken. Die wijziging kan perfect worden ingepast in de momenteel in behandeling zijnde aanpassing van deze wetgeving. Bijgevolg zal het parlement zich daarover op het gepaste moment kunnen uitspreken.

In beginsel 3 van de aanbeveling 87 (15) wordt inderdaad bepaald dat de gegevens met politiële doeleinden enkel betrekking mogen hebben op exacte gegeven en dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen gegevens gegrond op feiten en gegevens gegrond op persoonlijke opvattingen of inschattingen. Het verdrag volgt de aanbeveling en voorziet hoofdzakelijk in de uitwisseling van gegevens die betrekking hebben op feiten.

De uitwisseling van DNA-gegevens - artikel 2 - dactyloscopische gegevens - artikel 8 - en gegevens inzake het register van voertuigen - artikel 12 - heeft enkel betrekking op DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en eigenaren van voertuigen, telkens met een link, zonder dat de betrokken personen rechtstreeks kunnen worden geïdentificeerd. Er is bijgevolg geen sprake van gegevens inzake verdenkingen.

De uitwisseling van gegevens betreffende veroordelingen of andere feiten die het vermoeden rechtvaardigen dat de desbetreffende personen strafbare feiten zullen begaan, heeft a priori enkel betrekking op de feiten. Indien blijkt dat er sprake is van vermoedens, worden die gegevens onderscheiden overeenkomstig de aanbeveling.

Inzake de verstrekking van informatie ter voorkoming van terroristische feiten zijn de gegevens limitatief opgesomd: naam, voornamen, geboortedatum en -plaats en een omschrijving van de feiten waaruit het vermoeden volgt. Indien blijkt dat er sprake is van vermoedens, worden deze gegevens onderscheiden overeenkomstig de aanbeveling.

Beginsel 5 van de aanbeveling bepaalt overigens dat de kwaliteit van de gegevens moet worden gecontroleerd, dat de graad van vertrouwelijkheid moet worden vermeld en dat de verstrekkende staat de geadresseerde op de hoogte moet brengen indien onjuiste of verouderde gegevens zijn verstrekt.

Dit beginsel wordt ten uitvoer gelegd krachtens artikel 37.1 van het verdrag waarin het volgende is bepaald: `De verdragsluitende partijen zijn verplicht op de juistheid en actualiteit van de persoonsgegevens te letten. Als blijkt, ambtshalve of op basis van mededeling van de betrokkene, dat onjuiste gegevens of gegevens die niet hadden mogen worden verstrekt, zijn verstrekt dan moet dit onverwijld aan de ontvangende verdragsluitende partijen worden meegedeeld. Die zijn verplicht om de gegevens te corrigeren of te wissen. Voor het overige moeten verstrekte persoonsgegevens worden gecorrigeerd als blijkt dat ze onjuist zijn. Als de ontvangende instantie reden heeft om aan te nemen dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of gewist zouden moeten worden, dan informeert die de verstrekkende autoriteit daarover onverwijld.'

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik wil hierbij alleen nog zeggen dat we het dossier met grote waakzaamheid zullen volgen. Het gaat om een vergaand verdrag dat heel wat rechten in gevaar kan brengen indien het niet zorgvuldig wordt opgevolgd.