(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
Naar aanleiding van de vierde Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in Peking in 1995 verzocht de Europese Raad van Madrid (15 en 16 december 1995) om een jaarlijkse balans op te stellen van de uitvoering in de lidstaten van het Actieprogramma van Peking.
Op 2 december 1998 kwam de Raad van de Europese Unie overeen dat de jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking een voorstel voor een eenvoudige reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en benchmarks zou omvatten. Deze indicatoren zijn opgesteld en goedgekeurd door de Europese Ministerraad voor sociale zekerheid en gendergelijkheid. Ze zijn bedoeld om de vooruitgang inzake gender te meten.
Tot dusver heeft de Europese Unie (EU) indicatoren ontwikkeld voor vijf van de twaalf aandachtsgebieden zoals gedefinieerd in het Peking Actieplatform.
— Vrouwen en economie : vijf indicatoren;
— Vrouwen en besluitvorming : drie indicatoren;
— Geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld : één indicator/geweld op het werk : drie indicatoren;
— Vrouwen en armoede;
— Vrouwen en onderwijs.
Een aantal van deze indicatoren vallen onder uw bevoegdheid.
Graag had ik van de geachte minister vernomen :
1. Kent zij deze Europese indicatoren ? Kan zij de indicatoren die onder haar bevoegdheid vallen noemen en beschrijven ?
2. In welke mate wordt rekening gehouden met deze indicatoren ? Worden deze getoetst ? Met welk resultaat ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.
1. De landen die sinds 1999 achtereenvolgens de Raad van de Europese Unie hebben voorgezeten, hebben verschillende indicatoren uitgewerkt, waarvan u de lijst vindt in het antwoord van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Wat huiselijk geweld tegen vrouwen betreft, gaat het niet om een indicator, maar om verschillende indicatoren die tijdens het Deense voorzitterschap werden voorgesteld, namelijk onder andere het profiel van vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn, slachtofferhulp en de opleiding van de beroepsbeoefenaars.
2. Betreffende het geweld tegen vrouwen — huiselijk geweld — komt in de Gezondheidsenquête door middel van interview — België 2001 — van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid één indicator voor die het percentage personen (van 15 jaar en ouder) dat in het afgelopen jaar het slachtoffer was van geweldpleging aanduidt. Het gaat over intentionele geweldpleging tussen personen.
Een tweede indicator geeft de verdeling van de geweldplegingen in functie van de plaats waar deze zich voordeden (thuis, op het werk/op school, elders) en in functie van het soort geweldpleging.
Vijf procent van de bevolking is het slachtoffer van geweld thuis (6 % van de vrouwen en 4 % van de mannen).
Personen die het slachtoffer werden van geweld thuis rapporteren in 60 % van de gevallen dat ze geconfronteerd werden met verbaal geweld, in 21 % met fysiek geweld en in 53 % met diefstal of inbraak.
Geweldpleging thuis wordt twee keer zo vaak vermeld bij vrouwen (42 %) als bij mannen (24 %) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. Het percentage slachtoffers dat geweldpleging thuis rapporteert stijgt significant in functie van de leeftijd na correctie voor geslacht.
De indicatoren die in de Gezondheidsenquête 2004 weerhouden worden zijn : percentage van de bevolking dat slachtoffer geweest is van geweld (in het algemeen), van psychologisch geweld, van fysiek geweld of die een gewelddadig moment hebben meegemaakt gedurende de 12 laatste maanden — bij de personen 15 jaar en ouder.
De federale ministers bevoegd voor volksgezondheid hebben in 2003 de huisartsenverenigingen SSMG en WVVH belast met een wetenschappelijke studie, die geleid heeft tot de publicatie van een gids waarvan een deel over partnergeweld gaat. De bedoeling hiervan was de eerstelijnshulpverleners, de huisartsen en de spoedgevallenartsen bewust te maken van de problematiek teneinde een antwoord te bieden op de problemen die zij ondervinden inzake vroegtijdige herkenning, opvang en deontologische en ethische kwesties die worden aangekaart. Deze aanbevelingen zijn tevens beschikbaar op het internet. Momenteel loopt er een studie om de impact van het verspreide materiaal (gidsen, folders, affiches) te evalueren, praktische instrumenten uit te werken in de vorm van synthesekaarten en voorstellen te doen teneinde de gids te verbeteren. Dit beantwoordt aan de strategische doelstellingen die zijn uitgewerkt in het nationaal actieplan tegen partnergeweld 2004-2007. De resultaten worden eind oktober 2005 verwacht. Vervolgens zal de opleiding van de beroepsbeoefenaars worden gepland op basis van de behoeften.
Bovendien, verwijs ik tevens naar het antwoord van de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen, aan wie een gelijkaardige vraag gesteld werd.