3-123 | 3-123 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Graag verwijs ik voor deze vraag naar mijn vragen om uitleg over hetzelfde onderwerp met de volgnummers 3-67 en 3-179.
Stapsgewijze werd in ons land een gerichte wetgeving tegen partnergeweld uitgewerkt. De regering stelde op 11 mei 2001 een nationaal actieplan op tegen het geweld op vrouwen dat in de Senaat in 2002 werd geëvalueerd. Inmiddels werd ook een tweede meerjarenplan opgesteld, het Nationaal Actieplan Partnergeweld, dat nu bijna een jaar bestaat.
Op een vraag om uitleg van mevrouw Pehlivan antwoordde de minister dat er door het college van procureurs-generaal een omzendbrief zou worden voorbereid om het beleid inzake familiaal geweld te verbeteren. Deze omzendbrief zou een definitie bevatten van familiaal geweld, tegen partners en tegen ascendenten en descendenten, instructies inzake het opsporen en registreren van deze feiten door de politiediensten en de parketten en richtlijnen voor het strafrechtelijk beleid. De omzendbrief zou de huidige wetgeving in herinnering brengen, de instelling van een referentiemagistraat vermelden en een uitnodiging bevatten om met lokale diensten als slachtofferhulp, jeugdbescherming en diensten voor het uitvoeren van alternatieve straffen samen te werken.
De omzendbrief zou tegen de aanvang van het gerechtelijk jaar klaar zijn. Het is onnodig nogmaals het belang van correcte registratie van familiaal geweld en de beschikking van statistieken te onderstrepen.
Een van de aanbeveling van de evaluatie van het eerste actieplan had betrekking op een betere bemiddeling en opvang en begeleiding van slachtoffers. Indien het gaat over complexe familiale situaties, wordt de bemiddeling, begeleiding of therapie niet gedaan door de justitieassistent, maar door de gemeenschappen. In dit verband stelde ik in het verleden trouwens al een vraag om uitleg.
In februari 2004 werden voor het eerst opleidingen georganiseerd voor magistraten omtrent de problematiek van familiaal geweld in het kader van een effectieve aanpak van daders. De minister subsidieert ook verschillende projecten voor alternatieve maatregelen voor daders. Vanuit de hulpverleningssector vernemen we dat het vooral zou gaan over projecten die betrekking hebben op daders van seksueel geweld binnen het gezin.
Daarnaast blijkt ook uit de praktijk dat hulpverleners geen mandaat hebben om de partners die vaak slachtoffers zijn, te betrekken bij de programma's waar nood aan zou zijn in het kader van het herstellen van de relatie en schade aan het slachtoffer.
Kan de minister van Justitie me zeggen hoe de toepassing van de wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning wordt geëvalueerd? Hoeveel vonnissen en arresten hebben er tot op heden op basis van de wet toe geleid dat daders uit het huis worden geplaatst?
Ten tweede, zal de omzendbrief effectief worden verspreid bij de aanvang van het gerechtelijk jaar? Is een timing gepland voor de implementatie van de omzendbrief door de politiediensten en de parketten? Wanneer worden als gevolg daarvan de eerste statistieken verwacht? Bevat de omzendbrief ook richtlijnen om de seponeringsgraad te verlagen?
Ten derde, hoeveel bemiddelingen werden op bevel van de procureur door justitieassistenten uitgevoerd en hoeveel cases werden in het voorbije jaar doorverwezen naar gespecialiseerde centra die onder de bevoegdheid van de gemeenschappen vallen? Waaruit bestaat de opvang en begeleiding van slachtoffers? Gaat het hier om slachtofferonthaal bij de parketten? Zijn er cijfergegevens beschikbaar over het aantal slachtoffers van partnergeweld dat het voorbije jaar door slachtofferonthaal werd geholpen?
Ten vierde, werd er inzake daderhulp en effectieve aanpak van daders een tweede opleiding voor magistraten georganiseerd? Zullen er in de toekomst regelmatig opleidingen, evaluatiemomenten en uitwisselingen worden gepland om de evoluties in het werkveld en de uitvoering van het nationaal actieplan door de parketten verder op te volgen?
Werd in elk gerechtelijk arrondissement al een referentiemagistraat aangesteld? Welke projecten voor alternatieve maatregelen worden door de minister van Justitie gesubsidieerd? Welke resultaten hebben deze projecten? Hoeveel daders hebben hieraan deelgenomen? Is de minister van plan ook projecten op te zetten inzake alternatieve sancties voor daders buiten het kader van seksueel geweld? Is de minister bereid om de hulpverleners in het huidige kader ook een mandaat te geven om slachtoffers te betrekken in de projecten voor daders daar waar het opportuun is?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik zal ook namens minister Onkelinx antwoorden op de vragen van mevrouw de Bethune. De heer Dupont zal zelf op de aan hem gestelde vragen antwoorden. Mevrouw Onkelinx gaf me het volgende antwoord.
De wet van 28 januari 2003 moet worden gezien als een werkinstrument om het geweld tegen vrouwen te bestrijden. Minister Onkelinx beschikt niet over de cijfers van het aantal vonnissen en arresten waardoor de dader uit de gezinswoning kon worden verwijderd. Toch kunnen we uit de analyse van de doctrine en de wetgeving afleiden hoe de wet wordt toegepast. Het voorkeurrecht met betrekking tot de woonplaats dat het slachtoffer van gewelddaden tijdens de scheiding of de echtscheidingsprocedure geniet, wordt niet opgevat als een definitief verworven recht of een gratis voordeel. De partner die de woning alleen heeft betrokken is later een schadeloosstelling verschuldigd voor het gebruik van de woning waarvan hij niet de exclusieve eigenaar was. De rechter moet ook de eventuele verdeling van de lasten tijdens de periode in kwestie aanpakken.
Bovendien mogen de magistraten die de voorlopige maatregelen ingevolge een scheiding of een echtscheidingsprocedure moeten nemen, geen voorbarig oordeel vellen over de oorzaken van de slechte verstandhouding en mogen ze evenmin de rechter die zich in de echtscheidingsprocedure moet uitspreken, beïnvloeden op het punt van de aanwezigheid van een reden tot echtscheiding. In toepassing van de wet van 28 januari 2003 verwijst de jurisprudentie naar ernstige gewelddaden en naar lichte, repetitieve en niet door het slachtoffer uitgelokte daden. Gewelddaden worden ook als ernstig beschouwd als ze niet in verhouding staan tot de provocatie. De wet van 28 januari 2003 blijft een nuttig werkinstrument in het kader van de strijd tegen partnergeweld, ook als de maatregel niet systematisch toe te passen is.
De omzendbrief wordt op het ogenblik afgewerkt, maar het informaticasysteem voor de registratie van de gegevens moet nog volledig worden ingesteld. Op 1 januari zou dit rond moeten zijn. Op dat ogenblik kan ook de omzendbrief worden toegepast.
Wanneer de omzendbrief door politiediensten en parketten ten uitvoer wordt gelegd, is nog niet bepaald, gezien ook de nieuwe informaticatoepassing niet klaar is. De opsporing en registratie van situaties van intrafamiliaal geweld is echter geen doel op zich, wel een middel ter ondersteuning van een efficiënt optreden van de overheid met het oog op het voeren van een eenduidig strafbeleid.
(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)
De denkoefening loopt dus niet ten einde op het ogenblik dat de omzendbrief van kracht wordt. Ze wordt voortgezet en aangevuld met de resultaten van de statistieken die na een jaar toepassing van de omzendbrief relevant zouden moeten zijn.
Een van de doelstellingen van de omzendbrief is het ernstig nemen van een zo groot mogelijk aantal situaties van intrafamiliaal geweld, ten einde de parketten in staat te stellen zo gepast mogelijk te reageren.
Voor de bemiddeling in strafzaken worden een aantal cijfergegevens geregistreerd. Bij de groepen van misdrijven registreert men onder andere familiale en openbare zedenschennis, misdrijven tegen personen, enzovoort. Die registratie maakt het echter niet mogelijk om na te gaan hoeveel dossiers in het kader van familiaal geweld werden opgenomen en eventueel ook werden doorverwezen.
Uit de registratie van de diensten slachtofferonthaal kan men ook niet afleiden hoeveel slachtoffers er in het kader van dossiers partnergeweld werden opgenomen. In het kader van samenwerkingsafspraken en -akkoorden is wel geregeld dat slachtofferonthaal bij het parket instaat voor onthaal, opvang, informatie. Voor therapie of hulp verwijzen ze het slachtoffer door naar terzake bevoegde diensten.
Bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe omzendbrief zal de Hoge Raad voor de Justitie een nieuwe opleidingscyclus organiseren voor de magistraten. De omzendbrief zal de aanwijzing van een referentiemagistraat in elk gerechtelijk arrondissement voorschrijven.
De minister van Justitie zal in het kader van de nationale projecten van het koninklijk besluit van december 2003 diverse projecten subsidiëren die werken met daders van gewelddelicten, zoals Slachtoffer in Beeld, Dader in Zicht, Leerprojecten voor Daders van Seksueel Geweld, de vzw's Médiante en Suggnomè voor herstelbemiddeling en Praxis en Prélude. Deze projecten werken met daders, vervolgd voor alle soorten gewelddelicten of seksuele feiten en zeker niet alleen met daders van partnergeweld. Ze registreren onder andere naargelang het wettelijk kader via hetwelk de dossiers worden doorverwezen - bijvoorbeeld bemiddeling in strafzaken, probatie - en volgens delictgroep, zoals agressie. Ze registreren niet specifiek aan de hand van de artikelen op basis waarvan dossiers worden doorverwezen.
Zoals hoger gezegd zijn er momenteel al verschillende projecten die werken met daders van gewelddelicten. Projecten zoals Dader in Zicht of Slachtoffer in Beeld werken met daders rond gedragsverandering, stimuleren daders om hun verantwoordelijkheid op te nemen, daders bewust te maken van de gevolgen van hun misdrijf voor het slachtoffer, enzovoort.
Om erkend en gesubsidieerd te worden door de minister van Justitie, dienden deze projecten met een bepaald doel, bepaalde voorwaarden te vervullen. De vzw's Médiante en Suggnomè bijvoorbeeld zijn erkend als projecten om aan bemiddeling te doen, omdat ze werken met daders en slachtoffers. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen hulp aan slachtoffers en bemiddeling of bijstand en informatie aan slachtoffers. De vraag van mevrouw de Bethune verwijst waarschijnlijk naar een project, maar is zo algemeen gesteld dat er niet meteen antwoord op kan worden gegeven.
Dat was het antwoord van mijn collega van Justitie. Als minister van Volksgezondheid zal ik nu antwoorden op de vragen die aan mij werden gesteld.
Mijn voorganger en daarna ikzelf hebben in 2003 een wetenschappelijke studie toevertrouwd aan de huisartsenverenigingen Société scientifique de Médecine générale (SSMG) en de Wetenschappelijke Vereniging Vlaamse Huisartsen (WVVH). Dat heeft geleid tot de publicatie van een gids, waarvan een deel handelt over partnergeweld. De bedoeling is degenen die optreden in de eerste lijn, huisartsen en spoedartsen, te sensibiliseren en hen een antwoord te bieden op vragen inzake vroegtijdige identificatie, behandeling en deontologische en ethische kwesties. De aanbevelingen zijn beschikbaar op de website www.health.fgov.be/vesalius.
Om artsen te sensibiliseren en te informeren heeft de FOD Volksgezondheid (DG1) een gids en affiches in alle ziekenhuizen verspreid, ter attentie van de verantwoordelijke van de spoeddiensten, de kraamafdeling, de pediatrie en de geriatrie. Er werden folders verzonden aan huisartsen en aan verschillende verenigingen. Er werden ongeveer 1300 gidsen, 1700 folders en 500 affiches verspreid.
Er loopt momenteel een studie om de impact van de verschillende initiatieven - gidsen, affiches, folders - te evalueren en om de praktische werkmiddelen onder de vorm van steekkaarten en de voorstellen ter verbetering van de gids uit te werken. De resultaten van die studie worden eind oktober 2005 verwacht.
Om de artsen te sensibiliseren inzake inzameling van gegevens zal de FOD Volksgezondheid (DG1 en DG2) in 2006 starten met een registratie van gegevens inzake geweld, waarbij een representatieve sample van ziekenhuizen en huisartsen zal worden gebruikt. Dat zal verlopen volgens een methodologie die het Instituut voor gelijkheid van kansen in september 2005 zal voorstellen. De registratie verloopt in samenwerking met de leden van de interdepartementale werkgroep Nationaal Actieplan tegen Partnergeweld (NAP) en zal klaar zijn voor het einde van het jaar.
In verband met strategische acties inzake preventie voor huisartsen zal een proefproject worden uitgewerkt in de schoot van DG2 van de FOD Volksgezondheid. Dat zal worden uitgetest in vier huisartsenkringen, twee Franstalige en twee Nederlandstalige. De bedoeling van dat proefproject omvat onder meer de verfijning van het project, van het didactisch materiaal, de vraag om accreditatie, de evaluatie, de voorbereiding van de volgende fase, met name de opleiding van steeds meer huisartsen in 2007.
Er zijn ook andere acties. Die acties betreffende de medische certificaten, de set seksuele agressie, het project geweld tijdens de zwangerschap en betreffende de opvang van slachtoffers, zullen worden uitgewerkt naargelang de werken van de interdepartementale werkgroep NAP tegen partnergeweld vooruitgang boeken en in overeenstemming met de studie die eind oktober 2005 verwacht wordt.
De projecten worden geëvalueerd binnen de interdepartementale werkgroep NAP partnergeweld waarvan de vergaderingen regelmatig in de schoot van het Instituut voor gelijkheid van mannen en vrouwen worden gehouden.
De prijs van het contract dat met dokter Pas werd gesloten, over de impact van de gids om de artsen te sensibiliseren en te informeren over partnergeweld, mishandeling van kinderen en oudere personen, bedraagt 59.250 euro. Voor 2006 bedraagt de begroting DG1 en DG2 245.000 euro.