Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-43

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Buitenlandse Zaken

Vraag nr. 3-2514 van mevrouw de Bethune d.d. 22 april 2005 (N.) :
Europese Unie. — Actieprogramma van Peking. — Genderindicatoren. — Toepassing.

De tekst van deze vraag is dezelfde als die van vraag nr. 3-2511 aan de vice-eerste minister en minister van Justitie, die hiervoor werd gepubliceerd.

Antwoord : 1. Vooreerst wou ik het geachte lid eraan herinneren dat de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 te Brussel onderstreept heeft dat de doelstellingen van volledige tewerkstelling, productiviteit, kwaliteit van het werk, alsook de sociale samenhang moeten vertaald worden in duidelijke en meetbare prioriteiten zoals de stimulatie van gelijke kansen, in het bijzonder tussen man en vrouw (§ 31 en 32 van de conclusies).

Tijdens haar 49e sessie van maart 2005 in het kader van de 10e verjaardag van het actieprogramma van Pekin (« Peking+10 ») heeft de Commissie van de Status van de vrouw van de Verenigde Naties een politieke verklaring goedgekeurd. Deze verklaring, bij dewelke de EU zich aansluit, herbevestigt de verbintenissen die tien jaar geleden werden aangegaan in Pekin en roept regeringen op om verdere actie te ondernemen om de positie van de vrouw te verbeteren. Het Luxemburgs voorzitterschap bereidt op dit ogenblik conclusies voor om de verbintenis op Europees niveau te herbevestigen op de Raad EPSCO (Tewerkstelling en Sociale aangelegenheden) van 2 juni 2005.

Wat betreft meer bepaald de indicatoren, heeft de Raad EPSCO op Europees niveau sinds 1999 een jaarlijkse evaluatie van de vooruitgang van het actieplatform van Peking uitgevoerd aan de hand van indicatoren. Deze werden gedistilleerd uit een onderzoek dat over een concreet punt van het actieplatform in de LS werd uitgevoerd tijdens de eerste helft van het jaar. Op het einde van het jaar keurde de Raad EPSCO deze indicatoren goed. Zo werden achtereenvolgens volgende indicatoren goedgekeurd :

— in december 1999 werden 9 indicatoren goedgekeurd tijdens het Fins voorzitterschap over vrouwen op beleids- en beslissingsniveau;

— in 2000 werd tijdens het Frans voorzitterschap een serie indicatoren goedgekeurd over de harmonisatie tussen gezin en arbeid;

— in 2001 werden tijdens het Belgisch voorzitterschap indicatoren goedgekeurd over de ongelijke beloning van vrouwen en manen (gender pay gap);

— in 2002 werden tijdens het Deens voorzitterschap indicatoren goedgekeurd over huiselijk geweld;

— in 2003 werden tijdens het Grieks voorzitterschap 9 indicatoren goedgekeurd over vrouwen op economisch beleidsniveau;

— in 2004 werden tijdens het Nederlands voorzitterschap indicatoren goedgekeurd over sexuele intimidatie op de werkvloer.

Het volgende voorzitterschap (UK) is niet van plan nieuwe indicatoren te ontwikkelen. Het zal zich richten op een herziening van « Peking +10 » waarbij een inventaris zal opgemaakt worden van het Pekingproces, het nut van de indicatoren die in de voorbije jaren gebruikt werden en de geboekte vooruitgang. Er zal in het bijzonder aandacht gegeven worden aan de economische context en het Lissabonproces. Het resultaat zal een verklaring zijn over de uitkomst van het evenement georganiseerd door het voorzitterschap betreffende gendergelijkheid.

Naast de hierboven vermelde indicatoren heeft de COM, in het kader van een breed opvolgingsproces van de gendermainstreaming, eveneens indicatoren ontwikkeld in de verschillende beleidsdomeinen, zoals werkgelegenheid, sociale inclusie, onderwijs en onderzoek (1a) . Het komt aan elke lidstaat zelf toe de ontwikkeling van deze indicatoren voort te zetten om zo de vorderingen in de gelijkheid tussen man en vrouw te evalueren. Dit geldt bijgevolg ook voor de integratie van de genderdimensie in alle politieke domeinen wat door België ondersteund wordt.

De evaluatiemogelijkheden van wat ter zake gerealiseerd werd, zijn in het bijzonder versterkt door de oprichting van een Europees instituut voor de gelijkheid tussen man en vrouw.

De lidstaten, de Commissie en de Raad, in het bijzonder in zijn EPSCO samenstelling (Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden), zullen hun inspanningen moeten opdrijven om :

— de uitwerking van statistieken en indicatoren over de respectievelijke situatie van mannen en vrouwen in de politieke domeinen waar deze ontbreken, verder te zetten;

— in het bijzonder over de verbetering van de toelevering van gegevens over immigratie en integratie te waken, uitverdeeld per geslacht;

— te verzekeren dat er rekening blijft gehouden worden met gender in politieke analyses, in het bijzonder door gebruik te maken van gegevens uitverdeeld per geslacht.

2. Wat betreft de evaluatie van en der mate waarin er rekening gehouden wordt met bovenvermeldde indicatoren, zou het geachte lid zich het best kunnen beroepen op het antwoord ter zake van minister voor Gelijke Kansen, de heer Dupont.


(1a) Deze indicatoren, zoals ze opgenomen zijn in de annex bij jet jaarrapport van de Commissie aan de Europese Raad van maart 2005, zijn de volgende :

 — absolute gender gap in employment rates (women end men aged 15-64) in EU Member States — 1998 and 2003;

 — absolute gender gap in unemployment rates (women and men aged 15 years and over) in EU Member States — 1998 and 2004;

 — share of part-time employees among women and men employees, in EU Member States — 2004;

 — Pay gap between women and men in unadjusted form in EU Member States — 1998 and 2003;

 — At-risk poverty rate after social transfers for women and men aged 16 years and over in EU Member States, 2002;

 — Members of single/lower houses of national parliaments in EU Member States — sex distribution 2003 and 2004;

 — Managers in EU Member States — Sex distribution 1998 and 2003;

 — Members of the daily executive bodies in top 50 publicly quoted companies — Sex distribution 2004;

 — Educational attainment (at least upper secondary school) of women and men aged 20-24, in EU Member States — 2004;

 — Full Professors or equivalent (Grade A) in — Sex distribution 2002;

 — Life-long learning — Percentage of the population aged 25-64 participating in education and training over the four weeks prior to the survey, 2004;

 — Gaps between average hours worked per week by men and women (aged 20-49) with children (aged 0-6 years) in EU Member States- 1998 and 2003;

 — Healthy life years at birth; the number of years that a person is expected to live in absence of limitations in functioning/disability, 2003;

 — Average age of women at birth of first child — 1998 and 2002.