3-92

3-92

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 13 JANUARI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Herziening van de Grondwet
Ontwerp van tekst houdende herziening van titel II van de Grondwet om er een nieuw artikel in te voegen betreffende de afschaffing van de doodstraf (Stuk 3-601)

Bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-226/8.)

M. Philippe Moureaux (PS), rapporteur. - Le projet de texte que nous nous apprêtons à voter et qui insère un article 14bis dans la Constitution prévoit que « la peine de mort est abolie ».

On se souviendra que la peine de mort a déjà été supprimée par la loi du 10 juillet 1996 portant abolition de la peine de mort et modifiant les peines criminelles.

L'insertion de cette disposition dans la Constitution renforce donc la solennité de cette abolition et l'institue en droit fondamental du citoyen.

De plus, cet ancrage constitutionnel empêche le législateur de rétablir la peine de mort grâce à une majorité ordinaire.

Il est en effet essentiel que la Constitution élève une barrière supplémentaire contre certaines tendances qui se manifestent actuellement en faveur de mesures extrêmes de répression.

Par ailleurs, il importe de préciser que le texte initialement déposé à la Chambre prévoyait aussi l'interdiction d'extrader une personne lorsqu'elle risquait d'encourir l'exécution de la peine de mort. Cependant, compte tenu des difficultés techniques que pose la rédaction de cet alinéa, notamment le risque de devoir renégocier des conventions internationales et le risque d'extension de la compétence extraterritoriale des juridictions belges, les deux Chambres ont momentanément renoncé à ajouter cet alinéa.

La commission des Affaires institutionnelles a toutefois manifesté sa volonté, quasi unanime, d'examiner prochainement l'opportunité d'inscrire dans la Constitution l'interdiction d'extrader une personne risquant d'être exécutée.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Op 16 maart 1978 diende de CVP-senator Marcel Storme samen met enkele andere collega's een wetsvoorstel in tot afschaffing van de doodstraf. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel stond onder meer het volgende: "In een rechtsstaat moet het mogelijk zijn de doodstraf uit de codex te schrappen, omdat de doodstraf uiteindelijk symbool is of daadwerkelijk de uitdrukking is van een gevoel van weerwraak. Het behoud van de doodstraf schept de paradoxale situatie dat de Staat het leven beschermt door enkelingen tot de doodstraf te veroordelen. Door aldus te handelen geeft de Staat zelf het voorbeeld van een zogenaamd geciviliseerd geweld."

Tussen het voorstel van collega Storme in 1978 en de wet van 10 juli 1996 waarbij de doodstraf werd afgeschaft zijn er bijna twintig jaar verstreken. Met de wet van 10 juli 1996 conformeerde de Belgische rechtsorde zich aan het Zesde Protocol bij het EVRM en het Twaalfde Protocol bij het Mensenrechtenverdrag.

Uit opiniepeilingen blijkt dat het inzicht over de functie van de doodstraf dezelfde evolutie volgt als de opvattingen in het parlement. Terwijl in de jaren 70 of 80 een grote meerderheid van onze burgers nog voor de doodstraf was, blijkt uit de meest recente opiniepeiling van een maand geleden dat 54% van onze burgers voor de afschaffing van de doodstraf is. Dat toont nogmaals aan dat het soms nodig is de tijd zijn werk te laten doen en dat we niet al te makkelijk de geschiedenis moeten veroordelen. Het beste voorbeeld daarvan is de Bill of Rights van de Verenigde Staten van 1776, die werd goedgekeurd terwijl terzelfder tijd de slavernij werd georganiseerd, wat uiteraard niet overeenstemde met genoemde mensenrechtenverklaring.

Een andere vorm van inconsequentie was dat in de Grondwet van 1831, nu artikel 18, de burgerlijke dood werd afgeschaft als straf. De burgerlijke dood heeft tot gevolg dat de mens geen subject meer is van rechten en plichten, wat in de feiten minstens even erg is als de fysieke dood.

De vraag kan worden gesteld of, wanneer de wet de doodstraf afschaft, de Grondwet die bepaling nog uitdrukkelijk moet overnemen.

De afschaffing van de doodstraf biedt een bijkomende waarborg en beschermt de kwaliteit van onze samenleving tegen het voor een rechtsstaat gevaarlijkste risico, met name het incidentele denken. Grote incidenten in strafzaken zoals de zaak-Dutroux, pedofilieschandalen, terrorisme of misdaden tegen de menselijkheid kunnen volstaan om weer de doodstraf te vragen.

Laat me uiteenzetten waarom de wederinvoering van de doodstraf vanuit theoretisch oogpunt niet dienstig is. Het is niet dienstig omdat de doodstraf het leed aangericht door dergelijke ernstige misdrijven nooit kan vergelden. Daarom verdient ook in die omstandigheden een andere waarde voorrang te krijgen, namelijk die van de bescherming van het menselijk leven.

De grondwettelijke waarborg dat zelfs in oorlogsomstandigheden de doodstraf evenmin opnieuw kan worden ingevoerd, is ook vermeldenswaardig. Het gevaar bestaat dan immers dat in bijzondere omstandigheden op nogal lichtzinnige wijze op emotionele oprispingen bij de publieke opinie kan worden gereageerd.

Volgens de jongste statistieken van het informatiecentrum over de doodstraf heeft de doodstraf ook in de Verenigde Staten steeds minder aanhangers en is het aantal terdoodveroordelingen er sinds 1999 met 50% gedaald. Dat is niet alleen het gevolg van een grotere gevoeligheid bij de publieke opinie, maar ook van een hele reeks juridische flaters. Zo zagen de Amerikaanse autoriteiten zich in 2003 genoodzaakt om twaalf mensen kort vóór hun executie vrij te laten, nadat gebleken was dat hun terdoodveroordeling op een juridische vergissing steunde. In 2004 waren er zo vijf gevallen. Gezien het groot aantal vergissingen kan er met een radicale doodstraf geen enkel risico worden genomen.

De CD&V-fractie zal de tekst alleszins goedkeuren, maar toch wil ik er twee bijkomende beschouwingen bij maken.

Ten eerste, biedt de tekst geen beslissend antwoord op de belangrijke vraag of de grondwetsbepaling in geval van een uitleveringsverzoek aan ons land impliceert dat de uitlevering niet kan worden volvoerd naar landen waar de doodstraf wordt toegepast. De verklaringen daarover in de Kamer zijn niet eenduidig en de ingediende voorstellen of amendementen om die regel ook toe te passen in geval van uitlevering, werden niet aangenomen. Ik verwijs naar het grote precedent van de zaak-Soering tegen Groot-Brittannië voor het Europese Hof Mensenrechten. Het Hof heeft op 17 juli 1989 een beginselarrest geveld waarin wordt geoordeeld dat Groot-Brittannië artikel 3 EVRM zou schenden, mocht het de heer Soering aan de Verenigde Staten uitleveren, omdat de omstandigheden waarin de doodstraf in dat land wordt uigevoerd, een onmenselijke handeling uitmaakt. Terdoodveroordeelden moeten er immers soms jaren in de dodengang op hun executie wachten.

Het is dus spijtig dat er geen duidelijk standpunt is ingenomen over de uitlevering naar landen waar de doodstraf nog wordt toegepast.

Ten tweede betreur ik dat volgende inleidende zin ontbreekt in de grondwetsbepaling: "De wet beschermt het menselijk leven" want de grondwettelijke bepaling kant zich louter tegen de doodstraf, gelukkig een exceptionele situatie.

In artikel 2 EVRM komt de absolute beschermwaardigheid van het menselijke leven naar voren. Het gaat om een positieve verplichting voor de staat. Onze Grondwet bevat een catalogus van menselijke rechten, maar de vermelding dat de wet het menselijke leven moet beschermen ontbreekt. Bij vragen over leven of dood kan men zich in grondwettelijk opzicht geen grijze zone veroorloven.

Die twee bijkomende opmerkingen zijn echter voor ons geen reden om het voorstel tot invoering van een grondwetsartikel tot afschaffing van de doodstraf, te verwerpen.

M. Francis Delpérée (CDH). - Le CDH votera évidemment la nouvelle disposition constitutionnelle qui nous est proposée.

Pour nous, c'est une question de dignité. Nous voulons respecter un principe élémentaire de morale sociale : « Tu ne tueras point ».

Pour nous, c'est aussi une question d'efficacité. La peine de mort ne sert pas la justice. La peine de mort ne sert pas non plus la prévention du crime.

Pour nous, c'est encore une question d'exemplarité. La justice n'est pas infaillible, ni en Belgique ni ailleurs. Nous devons montrer aux autres États, y compris aux plus grands, la voie à suivre.

Bref, je reprends à mon compte les paroles prononcées par Victor Hugo à la tribune de l'Assemblée nationale : « Je vote l'abolition pure, simple et définitive de la peine de mort ».

Nous, nous faisons peut-être mieux encore : nous n'inscrivons pas seulement cette abolition dans la loi, nous l'inscrivons dans la Constitution. C'est la raison pour laquelle nous voterons sans réserve la nouvelle disposition.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Vandaag zal de Senaat het nieuwe grondwetsartikel over de afschaffing van de doodstraf goedkeuren.

Het debat over zin en onzin van de doodstraf is al achter de rug aangezien we, zoals de rapporteur en de heer Vandenberghe beklemtoonden, al wettelijke bepalingen hebben aangenomen. In 1996 hebben de parlementen immers het zesde protocol, bijgevoegd bij het EVRM, goedgekeurd.

Onze fractie heeft zich bij de stemmingen in 1996 en in 1998 onthouden, niet om de principiële discussie daarover opnieuw aan te zwengelen, maar om twee redenen.

Ten eerste bepaalt het zesde protocol bij het EVRM, dat boven de Grondwet staat, dat de doodstraf in tijden van oorlog nog mogelijk is. We weten wat dat in de vorige eeuw betekende.

Ten tweede, als we een straf die in de praktijk niet meer toegepast wordt, effectief uit het Strafwetboek halen en het zesde protocol bij het EVRM ratificeren, moeten we daar iets tegenover stellen. Men zou kunnen ingaan op de vraag om de wet-Lejeune aan te passen en in het Strafwetboek een bepaling in te schrijven om onsamendrukbare straffen in te voeren. Doet men dat niet, dan geeft men misschien een verkeerd signaal inzake misdaadbestrijding en bestraffing.

Om die twee redenen hebben wij ons destijds onthouden en om die twee redenen zullen wij ons ook vandaag bij de stemming onthouden.

-De bespreking is gesloten.