3-83 | 3-83 |
De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op 6 mei 2002 ratificeerde België het aanvullend protocol - over kinderen in gewapende conflicten - bij het VN-Kinderrechtenverdrag. Krachtens het protocol is België ertoe gehouden om twee jaar na ratificatie, dus op 6 mei 2004, een rapport in te dienen bij het VN-Comité voor de rechten van het kind in Genève. In dat rapport moet worden vermeld welke maatregelen ons land heeft genomen om de bepalingen van het protocol te implementeren.
De Belgische NGO's, verenigd in een Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten, stelden in april 2004 een parallel rapport op. Dit NGO-rapport werd al publiek gemaakt en overhandigd aan het VN-Comité in Genève en aan de gewest- en federale ministers.
Tot nog toe bleef ons land evenwel in gebreke. In antwoord op mijn vraag om uitleg van 13 mei 2004 antwoordde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Louis Michel, dat de deadline voor dit Belgische rapport 6 juli 2004 was, precies twee jaar na de ratificatie van het protocol door ons land. Minister Michel zei toen ook dat de Interministeriële Commissie voor humanitair recht het verslag aan het opstellen was en in haar plenaire vergadering van 8 juni 2004 zou goedkeuren. Daarna zou de minister het doorsturen naar het Comité in Genève.
Heeft de Interministeriële Commissie het verslag opgesteld? Wanneer werd het goedgekeurd?
Heeft de minister van Buitenlandse Zaken het rapport reeds overgezonden aan het Comité in Genève?
Heeft de minister van Buitenlandse Zaken het verslag overgezonden aan de Senaat?
Wat zijn de belangrijkste conclusies van het verslag? In welke mate is ons land zijn verdragrechtelijke plichten nagekomen? Welke acties werden daartoe ondernomen en op welke punten blijft ons land nog in gebreke bij het omzetten van het aanvullend protocol in onze nationale wet- en regelgeving?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - België ratificeerde op de vooravond van de tweede Wereldtop voor kinderen van de Verenigde Naties het aanvullend protocol - over kinderen in gewapende conflicten - bij het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Paragraaf 1 van artikel 8 van dit protocol bepaalt dat iedere staat die partij is, uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van het protocol bij het Comité voor de rechten van het kind een verslag moet indienen met gedetailleerde informatie over de maatregelen die in het land genomen zijn, in het bijzonder inzake het dienst nemen en het deelnemen aan gewapende conflicten.
De FOD Buitenlandse Zaken heeft een beroep gedaan op de Interministeriële Commissie voor humanitair recht voor de voorbereiding van het Belgische rapport. De Commissie heeft aan de minister van Buitenlandse Zaken, die administratief toezicht houdt op de Commissie, een goed beargumenteerd document bezorgd dat als basis kan dienen voor het opmaken van het eigenlijke rapport. Dit rapport moet in overeenstemming zijn met de zeer gedetailleerde instructies van het Comité.
België hecht veel belang aan de bescherming en de promotie van de rechten van het kind en aan de problematiek van de kindsoldaten. Hierover bestaan trouwens ook algemene EU-richtlijnen. Daarom volgt de FOD Buitenlandse Zaken met de grootste aandacht de opmerkingen van het Comité op de al neergelegde rapporten. Tot op heden hebben maar twee van de 109 landen deze formaliteit volbracht. Uit die opmerkingen leiden wij af dat de statistische gegevens over de inlijving van minderjarigen bij de Belgische strijdkrachten in het rapport moeten worden opgenomen. Wij hebben die bijkomende informatie aan het ministerie van Landsverdediging gevraagd. Het departement van Buitenlandse Zaken heeft maatregelen genomen om de afwerking van het rapport te bespoedigen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik noteer dat de minister spreekt over `bespoedigen'. Het rapport had inderdaad al maanden geleden moeten zijn ingediend. De regering komt haar internationale verplichting niet na. Dat is jammer, want wij moeten landen waar kindsoldaten worden ingezet, in het kader van onze buitenlandse betrekkingen, onze ontwikkelingssamenwerking en onze vredesopbouw er permanent op wijzen dat zij dit probleem moeten aanpakken. Wij dreigen echter onze geloofwaardigheid ter zake te verliezen, wanneer wij zelf onze internationale verplichtingen niet nakomen. Ik begrijp dat de diensten hun best doen om een goed gestoffeerd rapport te maken. Het zoeken van statistieken over het aantal jongeren dat in de Belgische militaire scholen is ingeschreven, kan echter geen moeilijke klus zijn. Misschien zal ik daar volgende week een vraag over stellen, zodat het antwoord in het rapport kan worden geïntegreerd.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)