3-547/1

3-547/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

13 JULI 2004


Mensenhandel en visafraude


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS EN DE HEER WILLE


INHOUD


  1. Inleidende uiteenzetting door de heer Rudi Veestraeten, directeur generaal van het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken
  2. Inleidende uiteenzetting door de heer Freddy Roosemont, directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken
  3. Gedachtewisseling
  4. Aanbevelingen

INLEIDING

Op 20 februari 2003 keurde de Senaat de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel » betreffende mensenhandel en visafraude goed (stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1018/1-3).

Bij brief van 5 mei 2003 maakte de eerste minister het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken over deze aanbevelingen over aan de Senaat. De plenaire vergadering van de Senaat verzond dit antwoord naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden (1).

Bij brief van 3 december 2003 heeft de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken zijn antwoord op deze aanbevelingen overgemaakt aan de Senaat. De plenaire vergadering van de Senaat verzond dit antwoord naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden (2).

Op 9 december 2003 werd het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken toegelicht door de heer Rudi Veestraeten, Directeur-generaal van het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken.

Op vraag van de leden bezorgde de heer Veestraeten na de vergadering van 9 december 2003 een overzicht per land van de aangevraagde visa en de beslissingen daarover (3).

Op de vergadering van 23 maart 2004 werd de heer Rudi Veestraeten, directeur-generaal van het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » opnieuw gehoord door de commissie, tesamen met de heer Freddy Roosemont, directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken.

Op de vergadering van 29 juni 2004 werden de voorstellen van aanbeveling van de rapporteurs, mevrouw Thijs en de heer Wille, besproken.

Tijdens deze vergadering verstrekte de heer Simon, vertegenwoordiger van de Dienst Vreemdelingenzaken, op verzoek van de commissieleden enkele bijkomende verduidelijkingen.

Na bespreking van de voorstellen van aanbeveling tijdens de vergadering van 6 juli 2004, werden de aanbevelingen aangenomen op 13 juli 2004 en keurde de commissie dezelfde dag het verslag goed.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER RUDI VEESTRAETEN, DIRECTEUR-GENERAAL VAN HET DIRECTORAAT-GENERAAL « CONSULAIRE ZAKEN » VAN DE FOD BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Het correct afleveren van visa in de Belgische ambassades en consulaten is één van de vijf hoofdprioriteiten van het directoraat-generaal « Consulaire Zaken ».

Voor de toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, situeert de verantwoordelijkheid zich in hoofdzaak bij de FOD Binnenlandse Zaken, inzonderheid de Dienst voor Vreemdelingenzaken (DVZ).

De rol van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beperkt zich tot de afgifte van visa in ambassades en consulaten.

De overgrote meerderheid van visa wordt onmiddellijk door de ambassades afgegeven zonder consultatie van de DVZ van de FOD Binnenlandse Zaken.

De aanbevelingen van de Senaat van 20 februari 2003 zijn voor het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken het uitgangspunt geweest voor het opstellen van een actieplan.

Zo werd in 2003 voor het eerst een dienst « Monitoring » van de visumafgifte binnen het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » opgericht. Er werden in de loop van 2003 ook voor het eerst veertiendaagse vormingssessies georganiseerd voor de visumagenten. Tijdens hetzelfde jaar werden de instructies naar de ambassades en consulaten toe beter verwoord. Sleutelwoorden van deze instructies zijn communicatie, transparantie en informatie naar het publiek. Ook werden er enkele regionale vergaderingen gehouden. Zo werd er gedurende een week een vergadering gehouden in Boedapest met alle consuls die op post zijn in Centraal- en Oost-Europa waar gespecialiseerde vorming werd gegeven over valse reisdocumenten en het visumbeleid werd besproken. Voor 2004 wordt het volledig ontplooien van de informatica van het visumprogramma gepland. Er werden bovendien inhoudelijke verbeteringen aan dit computerprogramma aangebracht. Zo werd er een « monitoringtool » geïntroduceerd om de databank beter te kunnen exploiteren en bijgevolg betere analyses te kunnen maken van de cijfergegevens.

In 2004 worden de vormingssessies van de visumagenten verder gezet. Ook zullen de visumagenten bijeengebracht worden op zogenaamde « contactdagen » met als hoofdthema het visumbeleid. Op deze dagen zullen de visumagenten in contact gebracht worden met vertegenwoordigers van de DVZ, de verantwoordelijken voor de grenscontrole van de federale politie en de verantwoordelijken van de Europese Commissie. De consuls worden ook jaarlijks bijeengebracht in consulaire beleidsdagen op de FOD Buitenlandse Zaken.

In 2004 zal de opdeling van het postennetwerk (België heeft 125 ambassades en consulaten in het buitenland) beter worden gestructureerd. Zo zullen er regionale samenwerkingsverbanden opgericht worden : in een eerste ontwerp zijn 14 groepen van ambassades en consulaten voorzien, waarbij telkens een centrumpost wordt aangeduid die een coördinerende rol zal spelen. Dit heeft tot doel om, sneller dan in het verleden het geval was, geraffineerde consultaties te kunnen organiseren. Zo zal het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » niet meer verplicht zijn om met alle 125 posten rechtstreeks te communiceren. De dienst zal de consuls van de 14 centrale posten in Brussel geregeld samenbrengen en hen met de bevoegde ministers in contact brengen en hen de mogelijkheid geven directe boodschappen te geven en te werken met een kleine groep. Nadien wordt deze informatie regionaal verspreid.

Op lange termijn wenst de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een diepgaandere analyse te maken van hun rol binnen de uitvoerende macht inzake visumafgifte. Deze rol zou beter moeten worden gestructureerd. Ook het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » heeft hiervoor voldoende middelen nodig : zo zal de monitoring-cel vanaf januari 2004 uit twee personen bestaan. De Dienst zal zich intern reorganiseren om dit verder uit te bouwen.

Op dit ogenblik bestaat de dienst « Visa » van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uit 16 agenten, waarvan er 4 langdurig afwezig zijn. Dit is, aldus de heer Veestraeten, te weinig. Ter vergelijking deelt hij mee dat de DVZ van de FOD Binnenlandse Zaken 1 500 personen telt.

Zonder hierover een polemiek te willen openen, is de heer Veestraeten van oordeel dat met een klare kijk moet nagegaan worden wat de verwachtingen zijn van de politieke overheden, de wetgevende macht, ten aanzien van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wat de visa-aflevering betreft.

De heer Veestraeten nodigt de parlementsleden dan ook uit hierover feedback te geven.

Tevens dringt een grondige analyse zich op van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die exclusief de bevoegdheid geeft aan de minister van Binnenlandse Zaken om de toegang tot het grondgebied te organiseren. Aangezien deze wettelijke bepaling, voor één stuk van deze activiteit ­ nl. de visumafgifte ­, niet overeenstemt met de realiteit, is een aanpassing van bovenvermelde wet nodig. Er zijn immers bijna geen vertegenwoordigers van de FOD Binnenlandse Zaken aanwezig op het terrein, in de ambassades en de consulaten. In vergelijking tot andere landen, is deze situatie helemaal niet uitzonderlijk. Er is bij weten van de heer Veestraeten slechts één land dat in zijn ambassades en/of consulaten twee agenten heeft, één verantwoordelijk voor de visa en één verantwoordelijk voor consulaire aangelegenheden.

Als de vertegenwoordigers van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in sommige posten 97 à 98 % van de visa ter plaatse afleveren, doen zij dit tot op vandaag zonder enige juridische dekking. Zij hebben immers terzake geen enkele wettelijke bevoegdheid. De minister van Binnenlandse Zaken kan, overeenkomstig de vaste rechtspraak, geen delegatie verlenen om die activiteit te verrichten. De FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is, aldus de heer Veestraeten, voorstander van een duidelijke regeling waarbij wordt bepaald dat de bevoegdheid voor de toegang tot het grondgebied berust bij de minister van Binnenlandse Zaken, behalve voor de afgifte van visa. Het juridisch vacuüm heeft immers voor gevolg dat de ambassades en de consulaten nooit een beslissing kunnen motiveren, aangezien zij formeel niet bevoegd zijn en hiervoor afhankelijk zijn van de FOD Binnenlandse Zaken.

Een illustratie van de moeilijkheden die dit juridisch vacuüm met zich meebrengt, is dat de DVZ geen motivatie voor een weigering van een visum-afgifte kan verstrekken in een andere taal dan het Nederlands of het Frans. De ambassades en de consulaten moeten al deze beslissingen dan vertalen. Het geldt aanbeveling om vanaf de eerste keer een meertalig document af te leveren. Momenteel mogen de consulaten en ambassades deze vertalingen eigenlijk niet maken. Er is nood aan een wettelijke basis.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER FREDDY ROOSEMONT, DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE DIENST VREEMDELINGENZAKEN VAN DE FOD BINNENLANDSE ZAKEN

De heer Roosemont is van oordeel dat de samenwerking tussen de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) en het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » op dit ogenblik goed loopt. Er wordt probleemoplossend gewerkt om op efficiënte wijze de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel te voeren.

Sedert het aannemen door de Senaat van de aanbevelingen « Mensenhandel en visafraude » dd.20 februari 2003, heeft de DVZ de volgende concrete acties en hervormingen doorgevoerd :

1º de personeelsleden van de visadienst van de DVZ werken sedert enige tijd per onderwerp. Zo bestaat bijvoorbeeld de dienst « Toegang en verblijf » uit drie pijlers : kort verblijf (visa en gevolg), gezinshereniging (visa en gevolg), lang verblijf (immigranten-werkers en immigranten-studenten) (visa en gevolg). Deze nieuwe werkwijze laat toe aan de ambtenaren dossiers beter op te volgen van het begin tot het einde. Op deze wijze kunnen problemen sneller gedetecteerd en behandeld worden.

Tevens werd er over de afgifte van machtigingen tot verblijf meer openheid gecreëerd. De help desk wordt vandaag de dag permanent bemand door tien personeelsleden die alle vragen over visa-aanvragen behandelen. Concreet worden er in dit verband ongeveer 10 000 telefoongesprekken per maand gevoerd.

De heer Roosemont is van oordeel dat deze (nieuwe) openheid cruciaal is om te vermijden dat visa-aanvragers een beroep zouden doen op een tussenpersoon, een trafikant, ...De visa-aanvragers kunnen het dossier zelf opvolgen of bijvoorbeeld aan familieleden in België vragen om het dossier op te volgen. Deze opvolging is nu ook mogelijk via de viertalige website van de DVZ op basis van het dossiernummer van de visumaanvraag dat toegekend wordt door de diplomatieke of consulaire post waar de aanvraag werd ingediend. Op de website vindt een geïnteresseerde ook een beschrijving van de procedures tot het aanvragen en het bekomen van een visumaanvraag terug.

Om de samenwerking met de consulaire diensten van de FOD Buitenlandse Zaken te optimaliseren op het gebied van het afhandelen van de dossiers van familiehereniging, werd binnen de DVZ een logistieke cel gecreëerd die electronische aanvragen voorbereidt zodat een beslissing snel kan worden genomen van het ogenblik dat de nodige documenten door de aanvrager werden overgemaakt.

Zoals de heer Veestraeten, wijst de heer Roosemont erop dat er regelmatig overleg wordt gevoerd over hoe de afhandeling van aanvragen van visa voor kort verblijf sneller en efficiënter zou kunnen verlopen. Op deze wijze wordt opnieuw het nut van het optreden van ­ mogelijks malafide ­ personen weggenomen.

Een tweede nieuwigheid in het behandelen van dossiers van familiehereniging is het voorzien van het gebruik van DNA-testen wanneer er geen bewijsstukken voorhanden zijn om de afstamming te bewijzen.

Voor eenvoudige dossiers is de ambtshalve afgifte door de ambassades en consulaten een positief gegeven. Voor individuele dossiers is er geen overleg vereist tussen de diplomatieke posten en de DVZ, maar er worden wel afspraken gemaakt over de grote lijnen en de principes. In deze dossiers treden de diplomatieke of consulaire posten dan wel op in functie van de minister van Binnenlandse Zaken. De heer Roosemont is van oordeel dat dit systeem goed functioneert, meer in het bijzonder voor de visa voor kort verblijf en de studentenvisa. Dit mede door het feit dat in de meest gesolliciteerde diplomatieke of consulaire posten, met name Casablanca en Kinshasa, een ambtenaar van de DVZ persoonlijk voor enkele maanden in deze posten aanwezig was om, samen met het personeel van de posten, aanvragen te bestuderen en advies uit te brengen over mogelijke trends inzake mensensmokkel of mensenhandel.

Van zodra er twijfel bestaat omtrent een aanvraag, wordt het dossier naar de DVZ in Brussel gestuurd. De DVZ onderzoekt verder de aanvraag in overleg met de parketten en de gemeentebesturen.

Eén van de voorwaarden tot het bekomen van een visum, is het leveren van het bewijs over voldoende bestaansmiddelen te beschikken, hetzij persoonlijk, hetzij via een borgsteller.

Aangezien zich in het verleden met de borgstellingen problemen hebben voorgedaan, heeft de DVZ beslist om een databank « garanten » op te zetten om de personen op te volgen die zich borg stellen voor verscheidene visumaanvragers. Het is immers mogelijk dat deze aanvragers hun aanvraag niet allemaal indienen bij dezelfde diplomatieke of consulaire post. Door het aanleggen van een databank « garanten », zullen deze borgstellers beter worden gecontroleerd.

Een ander voorbeeld van nauwere samenwerking tussen de DVZ en de diplomatieke en consulaire posten is het feit dat er voorzien is in een voortdurende vorming en opvolging van het personeel van de DVZ en het consulaire personeel. Zo zijn er contactdagen voorzien in maart 2004 en april 2004 waar ideeën en informatie worden uitgewisseld.

Wat de motivering van de beslissingen inzake visa-aanvragen van de DVZ betreft, wijst de heer Roosemont erop dat de negatieve beslissingen van de DVZ steeds worden gemotiveerd in rechte en in feite.

In het kader van de strijd tegen de schijnhuwelijken, verduidelijkt de heer Roosemont dat de DVZ aanstuurt op nieuwe afspraken met de parketten. Het probleem is dat de strijd tegen de schijnhuwelijken niet voor alle parketten eenzelfde prioriteit is.

De DVZ heeft in dit verband ook eerste contacten gelegd met de dienst « Veiligheid van de Staat » om tot een nauwere samenwerking te komen.

Deze samenwerking kadert ook in de Europese samenwerking met betrekking tot het opstarten van het « Visa Information System ». De bedoeling is om dit systeem binnen dit en enkele jaren operationeel te maken. Dit systeem wordt momenteel technisch voorbereid door de Europese Commissie. Het opzet is te komen tot een systeem waarbij geregistreerd en nagegaan kan worden welke lidstaat van de Europese Unie aan welke persoon welk soort visum heeft toegekend.

III. GEDACHTEWISSELING

Taakafbakening FOD Binnenlandse Zaken en FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw Nyssens verheugt zich over het feit dat het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » lessen lijkt te trekken uit het verleden en dat systematische hervormingen worden doorgevoerd. Tevens stelt zij met tevredenheid vast dat de in het verleden vastgestelde fraudegevallen strafrechtelijk worden vervolgd, bijvoorbeeld de zaak « Lebbe ».

Zij onthoudt uit de tussenkomst van de heer Veestraeten het pleidooi voor een grotere autonomie bij het afleveren van visa voor de ambassades en de consulaten en een versterkte en wettelijk vastgelegde rol voor het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zij wenst meer verduidelijking over de wijze waarop de samenwerking tussen de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de FOD Binnenlandse Zaken optimaal zou kunnen verlopen. Zij vraagt zich af hoe de vraag naar meer autonomie vanwege de ambassades en de consulaten kan worden verzoend met de bij wet vastgelegde taken van de DVZ.

De heer Moureaux deelt de analyse van mevrouw Nyssens en is van oordeel dat een efficiëntere taakafbakening tussen de FOD « Binnenlandse Zaken » en de FOD « Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking » zich opdringt. Spreker heeft immers de indruk dat sommige mensen bij een visumaanvraag van het kastje naar de muur worden gestuurd.

Dit is niet behoorlijk. De termijnen voor de afgifte van een visum zijn vaak onaanvaardbaar lang. Tevens bestaat er heel wat wrevel over de bijkomende documenten die steeds weer worden opgevraagd.

De heer Veestraeten verduidelijkt dat de ambassades en consulaten geen grotere autonomie vragen ten aanzien van de DVZ. Ook is hij van oordeel dat de wijze van functioneren in de praktijk volgens hem niet slecht is.

De reële werkwijze op vandaag is echter een juridische fictie. Spreker vraagt voor de werkwijze een juridische basis te voorzien. Dit zou het bestaande probleem van de termijnen voor behandeling van een visumaanvraag een begin van oplossing kunnen geven.

Spreker is er zich terdege van bewust dat er vandaag de dag inderdaad een groot probleem van termijnen bestaat.

Wanneer de autonome afgifte van visa door de ambassades en consulaten juridisch zou worden erkend, kan de administratie in Brussel aan hen ook duidelijke doelstellingen opleggen in verband met de wijze waarop en de termijn waarbinnen visa-aanvragen moeten worden afgehandeld.

Vandaag de dag is het volgens de spreker voor de ambassades en consulaten immers onmogelijk te doen wat de wet zegt, namelijk alle visumaanvragen voorleggen aan de DVZ in Brussel.

De visumaanvragen die worden voorgelegd, worden door de ambassades en consulaten elektronisch doorgestuurd. Maar op de DVZ wordt deze aanvraagfiche manueel geregistreerd, wat een evidente vertraging betekent.

Voor aanvragen voor studentenvisa en visa voor familiehereniging, vraagt de DVZ niet alleen een elektronische aanvraag, doch ook een aanvraag op papier. Deze laatste wordt met de diplotas verstuurd.

De DVZ is erin geslaagd de behandelingstermijn van een dossier tot een maand terug te brengen, maar deze termijn begint echter pas te lopen vanaf het openen van de enveloppes. Deze enveloppes worden onmiddellijk bij aankomst op DVZ geopend. Maar het is mogelijk dat dossiers weken onbehandeld blijven. Dit is te wijten aan het werkvolume. De ambassades en consulaten, die in de eerste lijn met de aanvragers worden geconfronteerd, hebben de (ondankbare) taak dit aan de betrokkenen te melden en uit te leggen waarom zij niet in staat zijn een termijn voor visumafgifte aan de aanvragers mee te delen.

Voor spreker is een dergelijk papieren dossier overbodig aangezien de beoordeling over de voor te leggen stukken op de ambassades zelf reeds gebeurt.

De heer Veestraeten verklaart dan ook uitdrukkelijk vragende partij te zijn om de procedures te herzien en alzo wel redelijke termijnen te kunnen garanderen.

Vraag naar gecoördineerde aanpak van de regering in de strijd tegen de mensenhandel

De heer Wille verheugt zich erover dat er rekening is gehouden met de door de Senaat geformuleerde aanbevelingen. Hij is echter van oordeel dat een verdere opvolging wenselijk is. Sedert de publicatie van het verslag van de Subcommissie « Mensenhandel » (stuk, Senaat, 2002-2003, Nr.2-1018/1), is toch aan het licht gekomen dat twee door de Subcommissie bezochte ambassades niet vrij gebleven zijn van incidenten. Dergelijke incidenten duiden er bijgevolg op dat men bijzonder alert moet zijn en blijven. Spreker wenst te vernemen of er sedertdien nog problemen in andere ambassades werden vastgesteld.

Tevens is de heer Wille van oordeel dat er meer duidelijkheid moet worden verschaft door de regering over haar strategische aanpak van de strijd tegen de mensenhandel. Welke gremia zijn hiervoor opgericht en wie is daarin vertegenwoordigd ? Op basis van welke gegevens komt men tot besluitvorming ? Waar liggen de contentieux ?

De heer Wille betreurt het bovendien dat de expertenvorming inzake mensenhandel in het parlement, zoals deze tijdens de vorige legislatuur bestond, via ondermeer de contacten tussen de toenmalige Subcommissie « Mensenhandel » en internationale gespecialiseerde organen, zoals de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), lijkt te zijn stilgevallen. Spreker vindt deze evolutie verontrustend en hij ziet hiervoor de volgende mogelijke redenen : ofwel is de regering van oordeel dat het niet nodig is dat in het parlement expertise inzake het fenomeen « mensenhandel » wordt opgebouwd, ofwel is er een gebrek aan efficiëntie in de doorstroom van beschikbare informatie die, al naargelang de landen en regio's, snel kan evolueren. Het verband tussen mensenhandel en georganiseerde criminaliteit is, aldus nog de spreker, zo groot dat dergelijke netwerken zich geografisch verplaatsen in functie van de efficiëntie waarmee zij worden bestreden. Spreker dringt er dan ook op aan dat de regering haar kennis van de evoluties inzake mensenhandel met het parlement zou delen.

De heer Wille is bijvoorbeeld van oordeel dat over de totstandkoming van het Europese « Visa Information System » (VIS) overleg moet worden gepleegd met het parlement, zoals dit ook in andere lidstaten van de Europese Unie geschiedt.

De heer Roosemont wijst erop dat de DVZ een aantal maatregelen heeft getroffen om zich te wapenen tegen mogelijke malafide manipulatoren van de procedures. De DVZ heeft een dienst « Opsporingen », bestaande uit 15 ambtenaren die alle fenomenen die met mensenhandel, mensensmokkel en documentenfraude te maken (kunnen) hebben, analyseert. Ook worden bijvoorbeeld reiswegen van asielzoekers in kaart gebracht. Daarnaast bestaat er in de schoot van de DVZ nog een aparte dienst, bemand met 8 personen, die de individuele dossiers van de slachtoffers van mensenhandel opvolgt. Er is ook specifiek oog voor de opvolging van de dossiers van de minderjarige slachtoffers van mensenhandel.

De heer Roosemont is van oordeel dat verschillende administraties het fenomeen mensenhandel opvolgen, maar dat het wellicht minder de actualiteit haalt dan voorheen.

Ook de heer Veestraeten wijst erop dat zijn dienst alert blijft en dat er preventieve stappen werden gezet. Bovendien hebben het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » en de DVZ hun dienst « monitoring » herzien en is er gestart met een cel « Monitoring » die recentelijk de eerste posten heeft gecontroleerd. Streefdoel is om tweejaarlijks elke post die aan visaverstrekking doet, door te lichten. De controle geschiedt als volgt : gedurende een maand worden alle dossiers van een post in Brussel geanalyseerd en wordt er een verslag opgemaakt; vervolgens worden de dossiers overgemaakt aan de DVZ die haar analyse maakt. Daarna worden beide analyses gezamenlijk besproken en worden er gemeenschappelijk conclusies opgesteld.

Motivering beslissing visa-aanvraag Dienst voor Vreemdelingenzaken ­ autonomie ambassades en consulaten

Tijdens de bezoeken aan de ambassades heeft de heer Wille vastgesteld dat soms visa-aanvragen die negatief geadviseerd waren door de ambassades of consulaten, zonder motivatie werden herroepen door de DVZ. Eén van de aanbevelingen van de Senaat was dan ook dat de DVZ zijn beslissingen terzake zou motiveren (stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1018/3, aanbeveling nr. 1.8.)

Spreker begrijpt niet goed hoe deze vaststellingen stroken met de uitspraak van de heer Veestraeten dat 97 à 98 % van de visa-aanvragen autonoom door de ambassades of consulaten worden afgeleverd.

Mogelijks gaat het bij dit laatste om een recente evolutie. Indien dit het geval is, is het, volgens de heer Wille, van belang om in « warme ambassades » de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot visa-aanvragen minstens aan twee personen toe te vertrouwen.

De heer Veestraeten antwoordt dat de geciteerde percentages niet voor alle diplomatieke posten gelden, maar slechts voor een aantal onder hen.

Gemiddeld worden 80 % van de visa-aanvragen ter plaatse beslist. Slechts 20 % van de visa-aanvragen wordt voorgelegd aan de DVZ. Het hangt van de diplomatieke post af hoeveel % van de aanvragen worden voorgelegd aan de DVZ. Voor de Belgische ambassade in Kinshasa bedraagt dit bijvoorbeeld 40 %. De ambassade in Kiev legt vandaag de dag 70 % van de visa-aanvragen voor aan de DVZ en beslist slechts 30 % zelf.

Het criterium voor het onderscheid is voor de meeste ambassades en consulaten het aansturen op een weigering van een visumaanvraag of wanneer zij van oordeel zijn dat ze niet over voldoende informatie beschikken om autonoom te kunnen beslissen : dit kan zich voordoen wanneer een borgstelling voorligt waarbij geaarzeld wordt over het bona fide karakter van de borgsteller. Meestal gaat het om gevallen waarin de ambassade oordeelt dat er geen visum kan verleend worden, maar dat zij niet bevoegd is om terzake de beslissing te nemen en het dossier bijgevolg formeel voorlegt aan de DVZ. Het is dan wel frustrerend voor het personeel van de ambassade of het consulaat wanneer de DVZ dan toch nog een positief advies verstrekt.

Om deze patstelling in de toekomst te vermijden, is een nauwere samenwerking opgezet tussen bepaalde ambassades en/of consulaten (bijv. Kinshasa, Casablanca en Kiev) en de DVZ. Op de DVZ is een aanspreekpunt opgericht die de dossiers, komende van deze ambassades of consulaten, goed zal opvolgen.

Wanneer deze ambassades of consulaten nog een positief antwoord krijgen op een visumaanvraag, terwijl een negatief advies door hen werd afgeleverd, wordt rechtstreeks aan deze aanspreekpunten uitleg gevraagd over het dossier. Door deze werkwijze zijn het aantal van deze betwiste dossiers op enkele weken tijd spectaculair gedaald.

Vanuit sommige diplomatieke of consulaire posten gaan er meer dossiers naar de DVZ dan vanuit andere posten. Dit heeft te maken met het beleid dat door de DVZ zelf wordt uitgestippeld. De DVZ heeft immers beslist dat vanuit sommige landen alle visa-aanvragen moeten worden voorgelegd voor advies : dit geldt zo bijvoorbeeld voor de visa-aanvragen vanuit Oekraïne. Enkel in het geval van een tweede of een volgende reis naar België en terug, kunnen door de Belgische ambassade in Kiev ambtshalve visa worden verstrekt.

De heer Roosemont vult in dit verband aan dat er tussen de DVZ en de consulaire diensten recent twee afspraken zijn gemaakt : enerzijds wordt elke herroeping van een door een diplomatieke post negatief geadviseerde visa-aanvraag summier gemotiveerd; anderzijds wordt er steeds een aanspreekpunt aangeduid bij de DVZ waar de diplomatieke posten terechtkunnen.

Op de vraag van mevrouw Thijs of deze afspraken gelden voor alle diplomatieke posten, wordt bevestigend geantwoord door de heer Roosemont. Hij voegt er echter wel aan toe dat het slechts een specifiek aantal diplomatieke of consulaire posten betrof waar de problemen zich situeren.

De heer Veestraeten vult hierbij aan dat hij bij een recent bezoek aan de ambassade in Kinshasa, wat in het verleden één van de knelpunten was op dit punt, heeft kunnen vaststellen dat deze « communicatiestoornis » tussen de ambassade en de DVZ zich de laatste maanden niet meer heeft voorgedaan.

De bedoeling is om de nieuwe wijze van samenwerking in alle posten in te voeren, maar er werd de voorkeur aan gegeven om eerst de « probleemposten » terzake aan te passen, met nam Kinshasa, Kiev, Casablanca en Islamabad. Dit is ondertussen gebeurd, aldus de heer Veestraeten.

Samenwerking tussen de Schengen-landen

De heer Wille wenst meer verduidelijking bij de evolutie in de samenwerking op het terrein tussen de Schengen-landen. Uit het werkbezoek aan de Belgische ambassade in Kiev, leerde spreker bijvoorbeeld dat het aantal visumaanvragen bij de Belgische ambassade zeer klein en bij de Duitse ambassade zeer groot was. Het verschil daarvoor was niet altijd objectief te verklaren.

Mevrouw Thijs sluit zich bij deze vraag naar verduidelijking aan. Zij herinnert in dit verband aan één van de aanbevelingen van de Senaat om met de Schengen-landen naar unieke loketten over te gaan.(Stuk Senaat, 2002-2003, nr.2-1018/3, aanbeveling nr.4.3) Spreekster wijst erop dat hierover reeds werd gesproken naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15-16 oktober 1999, dat onder meer geleid heeft tot het Kaderbesluit van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (PBL 203 van 1 augustus 2002, blz.1).

Mevrouw Thijs heeft tijdens de bezoeken op het terrein ook vastgesteld dat er op sommige ambassades echte visa-specialisten aanwezig zijn. Zij pleit ervoor dat deze specialisten in bepaalde regio's op geregelde tijdstippen zouden worden samengebracht opdat zij hun informatie met elkaar zouden kunnen delen. Op vandaag gaat er nog te veel know how verloren.

De heer Veestraeten antwoordt dat er zowel tussen de diplomatieke posten op het terrein als vanuit Brussel overleg plaatsvindt tussen de Schengen-landen. Dit overleg wordt traditioneel georganiseerd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Sommige voorzitters zijn in deze actiever dan andere voorzitters. In Brussel bestaat er een systematisch overleg binnen de groep « visa » van de Europese Unie. Het is een groep van visa-experts die minstens één keer per maand samenkomt in Brussel en een oplossing zoekt voor structurele problemen en incidenten bespreekt.

Door de visa-groep van de Europese Unie worden tevens gezamenlijke inspecties georganiseerd. Zowel in Kinshasa, in Kiev als in La Paz heeft een dergelijke inspectie reeds plaatsgevonden. Deze inspecties hebben tot doel om problemen in het functioneren van de posten bloot te leggen en er structurele oplossingen voor te zoeken. Tevens wordt nagegaan of de onderlinge samenwerking tussen de ambassades en consulaten van de Schengen-landen naar behoren verloopt en of er voldoende substantie aanwezig is in deze lokale samenwerking.

Er worden van deze inspecties verslagen opgesteld.

De heer Veestraeten deelt nog mee dat aan België is gevraagd om volgend jaar de leiding van deze Europese inspectiedienst op te nemen.

Mevrouw Thijs verklaart inzage te wensen in deze Europese inspectieverslagen.

De heer Veestraeten wijst er nog op dat zowel in de Belgische posten als in de Brusselse administratie de overtuiging veld wint dat er grenzen zijn aan een gezamenlijk Europees integratiebeleid terzake. Spreker verwijst hiervoor naar het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken op de aanbevelingen nrs. 4.3. en 4.4. van de Senaat (4) : België heeft verscheidene concrete voorstellen geformuleerd om te starten met gezamenlijke visumloketten. Recent werd dit voorgesteld in Kinshasa : België heeft in die stad de grootste ambassade en heeft er infrastructuur aan te bieden. Tot nog toe is er over dit aanbod echter nog geen consensus bereikt tussen de Schengen-landen.

Samenwerking tussen de Benelux-landen

Mevrouw Bouarfa wenst te vernemen wat de toekomst is voor de Beneluxpost in Rabat, waarbij door de Nederlandse ambassade visa verstrekt worden voor de Benelux. Zij heeft de indruk dat deze post niet naar behoren functioneert.

De heer Veestraeten antwoordt dat Nederland niet meer bereid is te investeren in een Benelux-visumloket, zoals dit tot voor kort bestond in Rabat (Marokko). Deze Beneluxpost werd gesloten. De samenwerking met Nederland is in Marokko volledig stopgezet. Zijn dienst heeft trouwens vastgesteld dat Nederland, in bijna alle gevallen waar er een samenwerking met België op het terrein bestond, deze samenwerking heeft stopgezet. In Kiev (Oekraïne) bijvoorbeeld leveren alle ambassades en/of consulaten een advies betreffende een visumaanvraag af binnen twee tot drie werkdagen. Voor België duurt het in het beste geval drie weken.

Zakenvisa

Voor wat de zakenvisa betreft, blijven er nog steeds problemen bestaan, aldus de heer Wille : om besparingsredenen heeft België in een aantal landen geen ambassades of consulaten, bijvoorbeeld in Bangladesh. (De Nederlandse ambassade neemt daar de dienst waar voor België.)

Vandaag de dag is het blijkbaar voor niet-Belgen in Bangladesh onmogelijk om op korte, flexibele tijd een zakenvisum te bekomen, zelfs wanneer het CEO's van belangrijke bedrijven betreft.

De heer Veestraeten antwoordt dat er goede samenwerkingen bestaan met andere landen op het terrein en ook minder goede. Er is wel getracht om voor specifieke problemen specifieke oplossingen te vinden in de landen waar België niet beschikt over een ambassade of een consulaat. In twee gevallen werd er overgegaan tot het openen van een visumbureau. Dit is een klein bureau met een uitgezonden agent die onder nauw toezicht staat van een ambassade (Cotonou ­ Benin en Bamako ­ Mali). Het gaat om ervaren agenten en dit werkt voorlopig zeer goed.

Ingeval er zich een concreet probleem voordoet met buitenlandse ambassades of consulaten die geacht worden de dienst waar te nemen voor België, is het steeds mogelijk om rechtstreeks met het Directoraat-generaal « Consulaire Zaken » in Brussel contact te nemen die dan de nodige instructies aan de ambassade of het consulaat in kwestie zal geven. Concreet voor Bangladesh kan de betreffende zakenpersoon zich ook richten tot de Belgische ambassade in Dehli.

De heer Veestraeten verklaart in elk geval dat zijn dienst voor ad hoc-problemen bereid is ad hoc-oplossingen uit te werken, zeker indien het de zakelijke belangen van Belgische bedrijven betreft.

Lokaal personeel in ambassades en consulaten

De heer Wille wijst erop dat, bij het langdurig tewerkstellen van lokaal personeel in bepaalde ambassades, de kans bestaat dat de evolutie naar misbruiken steeds groter wordt. Hij wenst te vernemen wat de mening van de heer Veestraeten hierover is.

Mevrouw Thijs deelt mee te hebben vastgesteld dat er in sommige ambassades of consulaten telkens slechts één visumspecialist aanwezig is. Bij afwezigheid van de betrokkene kan dit leiden tot een tijdelijk vacuüm op de ambassade. Hiervoor moet een oplossing gevonden worden, bijvoorbeeld door een tweede verantwoordelijke aan te stellen die geen autochtoon is. Dit is ook belangrijk in de strijd tegen de fraude bij de behandeling van de visa-aanvragen.

De heer Veestraeten erkent dat het uiterst belangrijk is dat lokaal personeel werkt onder de supervisie van uitgezonden visumagenten. Er werd recent een kader opgericht van 39 uitgezonden visumagenten. Dit kader zal uitbreiden tot 45 visumagenten. Deze visumagenten blijven maximaal voor 4 jaar in een ambassade en wisselen voortdurend van standplaats. Lokaal personeel blijft echter noodzakelijk, vaak omwille van taalredenen. Zij werken allen onder toezicht van de consul die verantwoordelijk is voor de visumafgifte.

In de voor België inzake visumafgifte belangrijke ambassades of consulaten staan volgende personen in voor de visumafgifte : 1º (in de meeste gevallen) de consul, 2º 2 uitgezonden visumagenten en 3º lokaal personeel in functie van de behoeften.

Voor zeer grote posten, zoals Casablanca en Kinshasa, worden er 3 visumagenten uitgezonden, zijn er twee tot drie consuls aanwezig en wordt nog heel wat lokaal personeel tewerkgesteld.

Er zijn, aldus de heer Veestraeten, slechts een heel beperkt aantal posten waar er slechts één uitgezonden visumspecialist aanwezig is.

(Schijn)huwelijken, gezinshereniging, terugkeervisa en visa voor kort verblijf

Mevrouw Nyssens wenst meer preciseringen bij de stelling van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over de « schijnhuwelijken ». (Aanbeveling nr. 6.2. van de Senaat, Stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1018/3).

Voor de heer Moureaux is het probleem van de schijnhuwelijken een reëel probleem met een belangrijke draagwijdte. Zijn ervaring als burgemeester leert hem dat er strenger moet worden opgetreden. Hij heeft voor meer dan 100 huwelijksaanvragen het afgelopen jaar een negatief advies moeten afleveren.

Spreker is echter van oordeel dat er ook een regeling zou moeten komen ter bescherming van de gedupeerden van een schijnhuwelijk. De FOD Binnenlandse Zaken en de gemeenten zouden hiervoor ruimere bevoegdheden moeten hebben om de schijnhuwelijken te kunnen nietig verklaren.

Mevrouw Pehlivan heeft uit ervaring geleerd dat er bij de visa-aanvragen altijd bona fide-aanvragen en frauduleuze aanvragen zullen zijn. Het is voor de bona fide-aanvragers schrijnend om over dezelfde kam geschoren te worden als de fraudeurs.

Zo kent zij gevallen waarbij Belgische migranten die tijdens de zomermaanden terugkeren naar hun land van herkomst voor vakantie en waarbij het Belgische paspoort tijdens dat verblijf vervalt, een maand tot twee maanden moeten wachten op hun visum voor kort verblijf of hun terugkeervisum. Nochtans zijn dit mensen die permanent in België wonen en werken.

Navraag hierover bij de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft haar geleerd dat de ambassades en consulaten dergelijke problemen niet sneller kunnen oplossen aangezien zij geen toegang hebben tot het Rijksregister der Natuurlijke Personen. Eén van de aanbevelingen van de Senaat was juist dat zij deze toegang zouden krijgen (stuk Senaat, Nr. 2-1018/3, 2002-2003, aanbeveling nr. 1.3.).

Mevrouw Bouarfa verheugt zich over de initiatieven die de dienst « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft genomen. Zij blijft er echter van overtuigd dat er in de ambassades en consulaten ook een vertegenwoordiging van de Veiligheid van de Staat aanwezig moet zijn in functie van de afhandeling van visa-aanvragen. Zij is anderzijds ook van oordeel dat er maatregelen moeten worden getroffen om bona fide visa-aanvragers toe te laten op een snellere, transparante en efficiënte wijze hun visum te bekomen. Zo is zij bijvoorbeeld van oordeel dat, wanneer een rechtsgeldig huwelijk werd afgesloten in het land van herkomst van één van de huwelijkspartners, de ambassades en/of consulaten geen gegronde redenen hebben om een inreisvisum aan de betrokkene te weigeren. Er moet over gewaakt worden dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de individuele rechten en vrijheden. Het gaat niet op dat de lokale overheden terzake arbitraire beslissingen zouden nemen. Zij dringt erop aan dat ook deze kant van de medaille van overheidswege ter harte zou worden genomen.

Zij vraagt ook een bijzondere aandacht voor een gemakkelijke verstrekking van visa die aangevraagd worden in het kader van familiebezoeken en omwille van beroepsredenen. Zij onderlijnt wel dat het hier om visa van korte duur moet gaan of anders om visa van een bepaalde duur (bijvoorbeeld geldig voor 3-4 jaar) met mogelijkheid tot verscheidene in- en uitreizen.

Mevrouw Thijs vult hierbij aan dat zij in de praktijk ook geconfronteerd wordt met klachten van in België residerende migranten waarvan de naaste familieleden er niet in slagen een visum voor kort verblijf (bijvoorbeeld voor een familiebezoek) op tijd te bekomen, met alle gevolgen van dien wat geannuleerde vluchten en dergelijke betreft.

De heer Veestraeten wijst er op dat de praktijk heeft geleerd dat terugkeervisa vaak fraudedossiers zijn. Niet zelden worden verblijfsdocumenten van vreemdelingen opnieuw gebruikt door derden. Zij worden « verloren » verklaard en vervolgens door een « gelukkige vinder » gebruikt om naar België te reizen, waarna op de ambassade of het consulaat dan een aanvraag wordt gedaan om een nieuw visum te verkrijgen, in casu een terugkeervisum.

De oorzaak voor deze fraude is dat deze documenten zeer slecht beveiligd en gemakkelijk vervalsbaar zijn. Spreker verduidelijkt dat zijn diensten reeds lang vragende partij zijn voor een betere beveiliging van deze reisdocumenten tegen allerlei vormen van misbruik.

Omwille van de fraudegevoeligheid, moeten de ambassades en consulaten verplicht een advies vragen aan de DVZ vooraleer een terugkeervisum mag worden afgeleverd. De bona fide -aanvragers van een terugkeervisum zijn, aldus de spreker, eens te meer slachtoffer van de vigerende behandelingstermijnen.

Mevrouw Bouarfa wijst er bovendien op dat, ingeval van een huwelijksaanvraag, de diplomatieke of consulaire posten toch een eerste onderzoek doen.

EU-onderdanen die gehuwd zijn met een onderdaan van een andere EU-lidstaat hebben sedert 2002 het recht om op het Europese grondgebied verenigd te worden met hun familie zonder visa-verplichtingen. Kan deze regelgeving als inspiratiebron gelden voor de behandeling van de familiehereniging voor niet-EU-onderdanen, wenst mevrouw Bouarfa te weten.

De heer Roosemont verduidelijkt dat de Europese regelgeving van 2002, die een gevolg is van de rechtspraak van het Hof van Justitie, betrekking heeft op gezinshereniging zonder visumverplichting tussen EU-onderdanen. Niet-EU-onderdanen vallen bijgevolg niet onder deze regelgeving. Een paar maand geleden heeft de Europese ministerraad een richtlijn goedgekeurd betreffende gezinshereniging voor niet-Europese Unie-onderdanen. (5) Deze richtlijn zal binnen twee jaar omgezet moeten worden in de Belgische wetgeving. De richtlijn laat redelijk veel marge aan de EU-lidstaten voor de implementatie ervan. Er zal dan ook op federaal niveau een discussie moeten worden gevoerd over de wijze waarop deze richtlijn zal worden omgezet naar Belgisch recht.

Op vraag van mevrouw Bouarfa bevestigt de heer Roosemont dat artikel 9, derde lid (6), van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inderdaad vaak wordt ingeroepen om gezinnen niet uit elkaar te drijven (bijvoorbeeld een zoon of dochter die net meerderjarig is geworden maar nog deel uitmaakt van het gezin).

Om schijnhuwelijken te bestrijden, vindt mevrouw Bouarfa dat men zeer streng tegen de bedriegers moet optreden : indien een niet-EU-onderdaan, na een kort huwelijk met een Belg, zijn/haar definitieve verblijfsvergunning bekomt en vervolgens de echtgenoot of echtgenote in de steek laat, is zij van oordeel dat deze niet-EU-onderdaan zou moeten kunnen worden uitgewezen.

Een andere oplossing zou volgens spreekster de introductie van het Franse systeem kunnen zijn, waarbij een niet-Franse echtgeno(o)t(e) slechts na een aantal jaren huwelijk een definitieve verblijfsvergunning kan verwerven.

De heer Veestraeten verduidelijkt dat, overeenkomstig de wet van 15 augustus 1980, de visa in het geval van gezinshereniging en de studentenvisa visa zijn die, mits het voldoen aan een aantal wettelijke voorwaarden (bijvoorbeeld huwelijk of inschrijving aan een Belgische instelling voor hoger onderwijs), van rechtswege moeten worden afgeleverd.

De heer Collas wenst te vernemen of er in het kader van gezinshereniging systematisch gebruik wordt gemaakt van DNA-onderzoek ingeval van het ontbreken van de nodige documenten om de verwantschap te bewijzen en wie verantwoordelijk is voor de kost hiervan.

De heer Roosemont antwoordt dat DNA-onderzoek wordt toegepast, bijvoorbeeld in het kader van een asielprocedure, wanneer de ouders reeds een asielprocedure hebben opgestart in ons land en de kinderen later overkomen. Ingeval van het gebrek aan de nodige documenten om de verwantschap te bewijzen, wordt er dan een DNA-test afgenomen.

Studentenvisa

Mevrouw Thijs heeft vastgesteld dat er enkel studentenvisa worden afgeleverd aan studenten voor het hoger onderwijs. Nochtans geldt het diploma van middelbaar onderwijs van heel wat buitenlandse studenten, zoals bijvoorbeeld de Oekraïense studenten, niet om onmiddellijk toegang te hebben tot het hoger onderwijs in ons land. Zij moeten het laatste jaar van het middelbaar onderwijs overdoen in België maar zij kunnen daarvoor blijkbaar geen studentenvisum krijgen. Spreekster heeft bovendien vastgesteld dat er over dergelijke dossiers weinig of geen overleg bestaat tussen de federale overheid en de gemeenschappen, die bevoegd zijn voor onderwijs.

De heer Veestraeten verduidelijkt dat de wet van 15 augustus 1980 ook voorziet in de hypothese van afgifte van een studentenvisum met het oog op het volgen van een voorbereidend jaar aan een Belgische onderwijsinstelling, voorafgaand aan het aanvatten van hogere studies. De beslissingen hierover worden genomen door de DVZ.

Voor wat de problematiek van de schijnhuwelijken betreft, wijst de heer Veestraeten erop dat zijn dienst geen vragende partij is om de artikelen 9 en volgende van de wet van 15 augustus 1980 te herzien. Voor het overige, is dit voor hem een bij uitstek politiek debat. Persoonlijk is hij van oordeel dat het fenomeen « schijnhuwelijk » nooit volledig zal verdwijnen. Het gaat immers altijd om het vormen van een oordeel over een intentie van twee mensen.

Mevrouw Thijs verklaart de laatste tijd meer en meer geconfronteerd te worden met Belgische mannen die een vrouw zoeken buiten de Europese Unie, bijvoorbeeld in Wit-Rusland, Oekraïne, ... Het is voor deze vrouwen onmogelijk om aan een inreisvisum voor België te geraken. Dit heeft voor gevolg dat betrokkenen niet anders kunnen dan snel te huwen in het land van herkomst van de vrouw met alle gevolgen van dien. Spreekster is van oordeel dat er in het visumbeleid ook rekening moet kunnen worden gehouden met nieuwe maatschappelijke fenomenen.

Vertrouwensadvocaten

De heer Wille waardeert de aandacht die vanuit het beleid geschonken wordt aan het fenomeen van de schijnhuwelijken. Hij wijst erop dat men immers niet uit het oog mag verliezen dat dit fenomeen in sommige landen, zoals bijvoorbeeld de regio van de Punjab in India, daadwerkelijk als een element van economische activiteit wordt beschouwd.

Spreker heeft tijdens een bezoek aan India tevens geleerd dat de Belgische ambassade derde personen inhuurt (bijvoorbeeld privé-detectives, juristen) om een onderzoek ter plaatse in de regio van oorsprong van de huwelijkskandidaat uit te voeren.

De heer Wille herinnert eraan dat de structurele inzet van dergelijke derde personen door ambassades in dit kader één van zijn aanbevelingen was die echter niet door de voltallige Subcommissie « Mensenhandel » werd weerhouden. Spreker wenst te vernemen of ambassades voor dergelijk onderzoek nu meer een beroep doen op derde personen of niet.

De heer Veestraeten antwoordt dat ambassades en consulaten zich, in het geval huwelijksaanvragen, niet in de plaats moeten stellen van de parketten. Wanneer zij een vermoeden van schijnhuwelijk en dergelijke hebben, moeten zij via de geëigende procedures de onderzoeksinstanties op de hoogte brengen.

Spreker erkent dat sommige ambassades in zogenaamde « probleemlanden » een beroep doen op « vertrouwensadvocaten » die onderzoekstaken uitvoeren voor de ambassade. De rekening van deze dienst is ten laste van de visumaanvrager. Het onderzoek heeft in hoofdzaak tot doel de werkelijkheid achter de documenten te verifiëren. De inzet van deze advocaten is een dure aangelegenheid (bijv. 250 à 400 euro per prestatie).

De heer Veestraeten is van oordeel dat dergelijke diensten door de overheid zelf zouden moeten kunnen worden verricht. Zo zal bijvoorbeeld in Kinshasa dergelijk onderzoek door een daarvoor speciaal aangeworven personeelslid van de ambassade gebeuren. Het voordeel hiervan is dat de factuur van het onderzoek niet moet worden doorgeschoven naar de aanvrager van het visum. Dit experiment zal later worden geëvalueerd.

Borgstellingen

De heer Wille verwijst naar aanbeveling nr.3.1. van de Senaat (stuk, Senaat, 2002-2003, Nr.2-1018/3) en vraagt of onregelmatigheden bij de borgstellingen beter worden onderzocht. Hij wijst erop dat de Subcommissie « Mensenhandel » in haar onderzoek bijvoorbeeld stootte op een 70-jarige OCMW-steuntrekker die in een tijdspanne van 2 tot 3 maanden een aantal borgstellingen deed.

De heer Roosemont antwoordt dat de recent opgerichte databank « garanten » een deel van het probleem zal oplossen. Het traceren van misbruiken voor een individueel geval, is echter minder evident. De bedragen voor de borgstelling verschillen al naargelang het een toeristenvisum (1 000 euro), dan wel een visum voor een gezinsbezoek (800 euro) betreft. Deze bedragen worden verhoogd in functie van het aantal personen dat naar België komt.

Mevrouw Leduc wijst erop dat er organisaties zijn die zich systematisch borg stellen. Worden deze organisaties ook regelmatig aan een onderzoek onderworpen om na te gaan of zij niet zelf aan mensenhandel of mensensmokkel doen ?

De heer Roosemont antwoordt dat, wanneer georganiseerde groepen naar België komen, er andere procedures worden gehanteerd. Dergelijke groepen situeren zich voornamelijk in de culturele en sportsector. Voor een internationaal popfestival of een internationale sportmanifestatie bijvoorbeeld, wordt er een algemene overeenkomst afgesloten met de organisatoren van het evenement en wordt er niet voor elke individuele deelnemer een borgstelling gevraagd.

De betrouwbaarheid van de organisator in België is voor de DVZ van cruciaal belang.

Mevrouw Leduc vraagt of er zich nog geen problemen hebben voorgedaan met bijvoorbeeld kloostergemeenschappen.

De heer Roosemont antwoordt dat sommige religieuzen met een studentenvisum naar België komen met het oog op het volgen van een opleiding, anderen verblijven dan weer langdurig in België omdat zij in een orde een religieuze functie vervullen. De DVZ rekent erop dat de gemeentebesturen het vervallen van de visa en het daaraan verbonden vertrek van de betrokkenen opvolgen.

De DVZ kan bovendien de evoluties sinds kort beter opvolgen omdat de verschillende diensten binnen DVZ nu een dossier van a tot z beheren.

Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw Nyssens brengt aanbeveling nr. 1.9. van de Senaat (Stuk Senaat, 2002-2003, nr.2-1018/3) in herinnering. Het betrof het voorzien van ontwikkelingshulp voor het herstellen of het oprichten van een burgerlijke stand in landen van oorsprong, zoals bijvoorbeeld de Democratische Republiek Kongo (DRK). Vele visumaanvragers slagen er bijvoorbeeld niet in een geboorteakte of de vereiste studiebewijzen voor te leggen.

Informaticaproblemen

Mevrouw Thijs ontvangt geregeld klachten van diverse ambassades over informaticaproblemen. Ter illustratie geeft zij het volgende voorbeeld : een persoon vroeg een visum aan op 19 november 2003 in de Belgische ambassade in Ankara en kon in december 2003 nog steeds niet naar België komen omdat er informaticaproblemen waren om het visum af te leveren. Tevens signaleert zij dat zij de laatste tijd meer en meer geconfronteerd wordt met klachten van aanvragers van een visum voor kort verblijf waarbij DVZ reeds haar goedkeuring heeft gegeven, maar waarbij betreffende ambassade of consulaat het visum toch niet aflevert.

De heer Roosemont vermoedt dat het dossiers betreft waarbij DVZ haar goedkeuring heeft gegeven onder voorwaarde. Dit betekent meestal dat de aanvrager nog een aantal formaliteiten moet vervullen. Als de aanvrager dan de correcte stukken voorlegt, moet de diplomatieke of consulaire post het visum afleveren.

Mevrouw Thijs wijst er toch op dat de posten visa-aanvragers in landen waar de afstanden vaak groter zijn dan in België niet drie- tot viermaal kunnen verplichten terug te komen voor bijkomende formaliteiten. Zij dringt aan op een duidelijke communicatie met de betrokkenen vanaf het eerste contact.

Tevens wenst zij te weten of « gedupeerde » visa-aanvragers in het verleden reeds klacht hebben ingediend tegen de Belgische Staat wegens aanslepende procedures.

De heer Roosemont erkent dat er inderdaad reeds kort gedingen zijn geweest om via de rechter de uitreiking van een visum af te dwingen. Soms zijn deze gedingen aangespannen tegen de FOD Buitenlandse Zaken, soms tegen de FOD Binnenlandse Zaken.

De heer Veestraeten vult aan dat sedert enkele maanden de samenwerking tussen de posten en de DVZ sterk werd geïntensifieerd. Zo werden een aantal informaticaproblemen opgelost en werden de behandelingstermijnen van de aanvragen ingekort.

Spreker wijst er nog op dat het in principe onmogelijk is dat een post geen visum zou afleveren nadat de DVZ haar akkoord heeft gegeven. Als dit zich zou voordoen, is er een communicatieprobleem dat echter met de nieuwe, schriftelijke en tegensprekelijke procedure moet zijn opgelost. Zo zal elke aanvrager een document voor ontvangst moeten tekenen in ruil voor een schriftelijk overzicht van alle formaliteiten die de visumaanvrager moet vervullen. Het pilootproject dat hiervoor in de consulaire post van Casablanca, die de grootste post is, loopt, zal, na evaluatie en bijsturing, wereldwijd worden toegepast.

Toegang tot het Rijksregister der Natuurlijke Personen en de Nationale Gegevensbank voor de ambassades en consulaten en de DVZ

De ambassades, consulaten en de DVZ krijgen via Fedict sinds kort rechtstreeks toegang tot het Rijksregister der Natuurlijke Personen.

Voor wat het raadplegen van bepaalde gegevens van de Nationale Gegevensbank (bijv. de door Justitie en Politie gezochte personen) door de ambassades, consulaten en de DVZ betreft, zijn er onderhandelingen aan de gang tussen de FOD's Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie. Zowel de heer Veestraeten als de heer Roosemont getuigen dat deze onderhandelingen moeizaam verlopen. De redenen hiervoor zouden het ontbreken van een wettelijke basis en ICT-problemen zijn.

Op voorstel van mevrouw Leduc en de voorzitter, de heer Vandenhove, zal de commissie een schrijven richten aan de heer P. Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, om aan te dringen op een snelle afhandeling van deze discussie. In voorkomend geval beslist de commissie zelf terzake een wetgevend initiatief te nemen.

Groepsvisa

De heer Verreycken wenst, in verband met het aanvragen van groepsvisa, te weten waarom niet alle Schengen-landen overwegen om de groepsvisa af te schaffen. Is er in dit verband overleg met de bevoegde diensten van de andere Schengen-landen ?

De heer Veestraeten antwoordt hierop bevestigend. In alle Belgische ambassades geldt echter het principe dat een visumaanvrager steeds persoonlijk in de ambassade moet verschijnen. Op dit principe zijn echter uitzonderingen mogelijk, die lokaal worden bepaald. Een groepsreis van bijvoorbeeld een « Vereniging van Vietnamese migranten in New York » impliceert voor de betrokkenen niet dat zij allen individueel in het Belgische consulaat hun opwachting moeten maken. Het gaat dan immers om permanente verblijfshouders in de Verenigde Staten. Men mag ervan uitgaan dat dergelijke groepen geen risicogroepen vormen. Maar voor groepen die vanuit bijvoorbeeld Kinshasa naar België reizen, moet elk groepslid zich wel individueel aanbieden bij de kanselarij.

Risicogroepen

Verwijzend naar het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken op aanbeveling nr. 3.1. van de Senaat (stuk, Senaat, 2002-2003, nr. 2-1018/3) in verband met de zogenaamde « risicogroepen », stelt de heer Verreycken vast dat de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verklaart enkel de afgifte van visa voor huispersoneel te kunnen controleren. Voor de overige risicogroepen, zoals karakterdanseressen, modellen, hostessen ... is de DVZ van de FOD Binnenlandse Zaken bevoegd. Spreker vraagt of het niet logischer zou zijn dat de visaverstrekker de bevoegdheid zou hebben deze controle uit te oefenen.

De heer Veestraeten erkent dat controle op de zogenaamde « risicogroepen » altijd een probleem is, maar via de controle op de visa door de DVZ en de lokale politie, worden deze groepen opgevolgd. Bij de visumaanvraag wordt door de ambassades en consulaten wel onderzocht met welk doel de betrokkenen een visum voor ons land aanvragen. Verder reikt de bevoegdheid van de FOD Buitenlandse Zaken niet.

Opvolging verdachte personen op het Schengen-territorium

Tevens wenst spreker te weten of de consulaire diensten informatie krijgen van andere Schengen-landen over geweigerde visa en over de mogelijks bestaande lijsten van verdachte personen.

Wordt er ook informatie uitgewisseld over personen die plots in verschillende Europese steden opduiken met een toeristenvisum ?

De heer Veestraeten antwoordt dat dergelijke informatie-uitwisseling niet bestaat voor verplaatsingen binnen de Schengen-landen. Dergelijke vorm van controle is materieel niet mogelijk.

Andere reis- en verblijfsdocumenten

De heer Verreycken wenst bovendien te vernemen van de heer Veestraeten wat er wordt bedoeld met « andere reisdocumenten » dan de documenten waarop de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking controle heeft. Over welke documenten gaat het in dit verband ? (7)

De heer Veestraeten antwoordt dat het de verblijfskaarten voor vreemdelingen betreft. Deze documenten zijn slecht beveiligd en vormen een groot risico voor illegale immigratie in ons land.

De heer Roosemont voegt hieraan toe dat fraude met deze verblijfstitels ­ niet-paspoorten inderdaad zeer reëel is. De documenten zijn momenteel inderdaad te weinig beveiligd.

Dit probleem is ook op Europees niveau onderkend en heeft geleid tot een Europese Richtlijn die in detail de technische voorwaarden beschrijft waaraan dergelijke documenten moeten voldoen. Er wordt naar gestreefd om binnen enkele jaren te komen tot verblijfskaarten voor niet-Europese Unie-onderdanen die op dezelfde wijze zullen zijn beveiligd als de nieuwe identiteitskaarten voor Belgen. Europese Unie-onderdanen zullen geen verblijfsdocumenten meer nodig hebben.

Visa, afgeleverd aan de grens

De heer Verreycken wijst erop dat er landen zijn, zoals bijvoorbeeld Turkije, die aan de grens een visum tegen betaling verstrekken. Dit is voor deze landen een lucratieve aangelegenheid waarbij echter geen enkele vorm van controle wordt verricht. Wordt over een mogelijke afschaffing van dergelijke documenten overleg gepleegd met de betrokken landen ? Het is volgens het lid verkieslijk dat dergelijke documenten enkel door ambassades en/of consulaten zou worden verstrekt.

Introductie identiteitsdocumenten in het Verenigd Koninkrijk

De heer Verreycken wenst te vernemen of er overleg wordt gepleegd met het Verenigd Koninkrijk over de noodzaak van de invoering van identiteitsdocumenten door dit land.

De heer Veestraeten antwoordt dat de bevoegdheid terzake exclusief tot het Verenigd Koninkrijk behoort. Hij wijst er bovendien op dat de Verenigde Staten ook dergelijke identiteitsdocumenten niet kennen. In Nederland zal dergelijk document kortelings worden ingevoerd.

Onthaal door de Dienst voor Vreemdelingenzaken (DVZ)

De dames Thijs en Bouarfa drukken hun tevredenheid uit met de recente wijzigingen in de werking van de DVZ. De bereikbaarheid en de « klantvriendelijkheid » is in elk geval toegenomen.

Mevrouw Boussakla deelt de mening van de vorige spreeksters niet. Haar ervaringen met de werking van de DVZ zijn niet onverdeeld positief.

Zowel mevrouw Bouarfa als mevrouw Boussakla hebben de indruk dat de DVZ in de behandeling van regularisatie-aanvragen, visa-aanvragen, verblijfsaanvragen, uitwijzingen, ...beslissingen neemt met twee maten en twee gewichten. Zij betreuren dit.

De heer Roosemont is verbaasd over de tussenkomst van de twee laatste spreeksters. Hij erkent dat het inderdaad de plicht is van elke overheidsdienst, dus ook de DVZ, om de burger te woord te staan. De help desk van DVZ heeft een specifieke opleiding genoten om op alle mogelijke vragen van de burgers te antwoorden. Het is de taak van de help desk om in het algemeen informatie te verstrekken, maar niet om een discussie te voeren met de burger over de inhoud van een dossier. Er zijn geëigende beroepsprocedures voorzien die de burger moet volgen indien hij met een beslissing van DVZ niet akkoord gaat.

Naast de 10 000 maandelijkse telefonische vragen om informatie, behandelt de help desk ook nog eens honderden mails en faxen over de stand van zaken van individuele dossiers.

Ingevolge de vaste rechtspraak van de Raad van State, Afdeling Administratie, worden de negatieve beslissingen door de DVZ steeds uitvoerig gemotiveerd.

Oorzaak van het fenomeen « visafraude »: immigratiestop ?

Mevrouw Bouarfa is van mening dat het ontstaan van het fenomeen visafraude en ook mensenhandel een gevolg is van de sluiting van de Belgische en Europese grenzen voor immigratie in de jaren'70. Voordien keerden de Noord-Afrikaanse immigranten, na het beëindigen van hun actieve loopbaan, terug naar hun land van herkomst.

Zij betreurt het niet bestaan van een immigratiebeleid voor handenarbeiders.

Door de introductie van de visumverplichtingen, zijn meer en meer migranten illegaal naar België en Europa gekomen : mannen brachten vrouwen en kinderen over, terwijl zij dit voordien niet deden.

De heer Wille vraagt waarom mevrouw Bouarfa zich in het verleden, naar aanleiding van het immigratiedebat in de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden tijdens de vorige legislatuur, steeds verzet heeft tegen de invoering van immigratiequota of het systeem van « green card », zoals dit in de Verenigde Staten bestaat.

Mevrouw Bouarfa repliceert dat diegenen die reeds in België verblijven, het recht hebben opgebouwd om te kunnen blijven. Er kan geen sprake van zijn om te raken aan verworven rechten, aldus nog mevrouw Bouarfa. Men kan de klok niet terugdraaien.

Maar spreekster is ervan overtuigd dat men op een bepaald ogenblik in de toekomst zal moeten ingaan op de vraag van het bedrijfsleven naar ­ al dan niet geschoolde ­ arbeidskrachten van buiten de Europese Unie.

Kinderhandel

Mevrouw Leduc vraagt of en hoe er specifiek aandacht wordt besteed aan kinderhandel en handel in minderjarige personen.

De heer Roosemont antwoordt dat het opvolgen van de dossiers van minderjarige slachtoffers van mensenhandel een zeer complexe aangelegenheid is. Hierbij zijn drie FOD's betrokken met name de FOD Buitenlandse Zaken, de DVZ en de Dienst « Voogdij » van de FOD Justitie. Deze dienst « Voogdij » zal vanaf 1 mei 2004 operationeel zijn. Voor elke niet-begeleide minderjarige die op het Belgisch grondgebied of aan de grens wordt aangetroffen, moet er principieel een voogd worden aangesteld en zullen de drie overheidsdiensten, in overleg met de voogd, moeten onderzoeken wat de beste oplossing is voor de minderjarige. Door het systematisch aanstellen van een voogd, zal gepoogd worden de verdwijning van deze minderjarigen tegen te gaan. Het zal moeilijk zijn om het fenomeen van de verdwijningen volledig uit te roeien aangezien het vaak jongeren tussen de 16 en 18 jaar zijn die verdwijnen. Deze jongeren streven er meestal naar om zo snel mogelijk in het Verenigd Koninkrijk te geraken. Dit terwijl de leefomstandigheden voor illegalen in het Verenigd Koninkrijk de laatste maanden aanzienlijk zijn verstrengd.

Anderzijds wordt de DVZ ook geconfronteerd met misbruiken van de procedure van gezinshereniging, waarbij kinderen en jongeren in precaire situaties terechtkomen in België. Dit kan enkel bestreden worden door een grondig onderzoek te doen van elke aanvraag.

Evaluatie van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

De heer Moureaux meent dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie moet zijn : « Naast het bestrijden van allerlei vormen van fraude, moeten de procedures worden vereenvoudigd en versneld. »

De heer Moureaux meent dat het Parlement de wet van 1980 moet evalueren, maar dat de Regering ten minste door het Parlement moet worden gehoord, wegens haar sleutelrol in de procedures.

De heer Wille veklaart zich akkoord met de heer Moureaux, maar wel op voorwaarde dat er vooraf een veralgemening is voor alle diplomatieke en consulaire posten van de professionalisering van de behandeling van de visa-aanvragen. Dit om misbruik van de procedures te verhinderen.

Hij herinnert eraan dat gebleken is dat, in de mate dat misbruiken of fraude wordt vastgesteld op één plaats, de georganiseerde misdaad zich verplaatst naar elders.

De heer Moureaux antwoordt dat voor hem vereenvoudiging niet hetzelfde is als « laksheid », maar hij stelt vast dat de diplomatieke en consulaire posten als gevolg van de fraudebestrijding de neiging hebben veel strenger te zijn voor de « kleintjes » en gematigder en voorzichtiger voor hooggeplaatsten.

Mevrouw Bouarfa is van mening dat de commissie het debat uit de vorige zittingsperiode aan het overdoen is en dat de problematiek van de toekenning van visa in het algemeen tot dat debat behoort (zie stuk Senaat, nr. 2-1011). Een aantal parlementsleden wordt met die problematiek geconfronteerd, omdat de administratieve logheid voor een aantal medeburgers die hun familie willen laten overkomen ... reëel is.

Ze verklaart bereid te zijn de vreemdelingenwet van 1980 te evalueren, vooral wat de strijd tegen de handel in niet-begeleide minderjarigen betreft.

Mevrouw Thijs verklaart niet het werk van de vorige legislatuur te willen overdoen, maar zij blijft van oordeel dat een evaluatie van de wet van 15 december 1980 zich opdringt. Zij wordt dagdagelijks geconfronteerd met klachten over de onduidelijkheid van de procedures tot visa-aanvraag.

Tevens wijst zij erop dat de voorstellen van aanbeveling die zij en de heer Wille als rapporteur hebben geformuleerd op één na allemaal nieuw zijn. Enkel de aanbeveling met betrekking tot de verdere informatisering van diplomatieke en consulaire posten tegen einde 2004 is hernomen aangezien deze aanbeveling nog niet gerealiseerd is.

De heer Wille verduidelijkt dat de huidige werkzaamheden tot doel hebben na te gaan in welke mate de regering de aanbevelingen van de Senaat met betrekking tot mensenhandel en visafraude van de vorige legislatuur heeft opgevolgd en de status questionis op te maken na de introductie van de nieuwe maatregelen, alsook het opvolgen van de afhandeling van de aan het licht gekomen fraude-dossiers. In totaal zouden er, aldus de heer Wille, 4 fraudedossiers bestaan.

Er moet vanuit het Parlement verder gewaakt worden over de uitvoering van een kosjer systeem van visabehandeling.

Mevrouw Pehlivan is van oordeel dat men in de discussie een duidelijk onderscheid zou moeten maken tussen bonafide en malafide visa-aanvragers. Zij stelt in de praktijk vast dat ook bonafide visa-aanvragers bij bepaalde diplomatieke of consulaire posten op heel wat problemen stuiten, bijvoorbeeld in het kader van huwelijken en gezinsherenigingen. Zij sluit zich aan bij de idee van mevrouw Thijs om de vreemdelingenwet aan een parlementaire evaluatie te onderwerpen.

Mevrouw Thijs verduidelijkt dat volgende elementen uit de vreemdelingenwet volgens haar in elk geval aan een evaluatie toe zijn : ten laste nemingen, dringende medische hulp, procedure, terugwijzing, materiële hulp, ... Al deze aspecten moeten grondig bekeken worden.

Zij is van oordeel dat alle wijzigingen die de laatste vijf jaar aan de vreemdelingenwet werden aangebracht, moeten worden geëvalueerd.

Moeilijkheden met de termijnen

De heer Simon, vertegenwoordiger van de Dienst Vreemdelingenzaken, geeft bijkomende informatie met betrekking tot de termijnen die gelden voor visumaanvragen.

Ten eerste moet men een onderscheid maken op basis van het type visumaanvraag : visa voor korte verblijven worden geregeld door het Schengen-verdrag.

De gezinshereniging stelt de Dienst Vreemdelingenzaken voor kwalitatieve en kwantitatieve problemen. Voor de personen die de afstammingsband niet met documenten konden bewijzen, zijn DNA-tests ingevoerd. In bepaalde landen van Midden-Afrika (bijvoorbeeld de DRC) is het bijna onmogelijk om documenten van de burgerlijke stand te verkrijgen. De DNA-tests bieden dan voor de betrokken personen een goede oplossing.

Het gebruik van DNA-tests, dat door sommigen wordt bekritiseerd, maakt dat steeds meer mensen onder de regelgeving inzake gezinshereniging vallen. De DNA-test wordt altijd als laatste redmiddel voorgesteld en nooit opgelegd. Degene die om gezinshereniging vraagt, moet de kosten van de procedure betalen als het resultaat positief is en het visum wordt toegekend.

Tot nog toe worden DNA-tests slechts in enkele diplomatieke posten gebruikt in het kader van proefprojecten. Momenteel wordt die nieuwe procedure geëvalueerd teneinde ze eventueel ook in andere diplomatieke posten te doen gebruiken. De heer Simon benadrukt dat de visumaanvragers vaak zelf om DNA-tests vragen.

De toekennins van een visum voor gezinshereniging neemt momenteel tussen 4 en 6 weken in beslag.

Het probleem is echter, bijvoorbeeld wat betreft visumaanvragen voor gezinshereniging uit Turkije, dat de ambassade in de meeste gevallen een negatief advies geeft (ongeveer 70 % van de gevallen).

Volgens de Belgische ambassade in Ankara zijn er niet zoveel Belgisch-Turkse schijnhuwelijken.

Op basis van een ongunstig advies van de ambassade wordt een administratief onderzoek gestart met medewerking van de parketten en de federale politie.

Dat onderzoek kan inderdaad enkele maanden duren.

De heer Simon wijst er ook op dat er maar enkele parketten in België aandacht hebben gekregen voor die problematiek.

Als de Dienst Vreemdelingenzaken na 6 maanden nog steeds niet het resultaat van het door hem gestarte onderzoek heeft gekregen, neemt hij een beslissing op basis van het dossier. Momenteel past de Dienst Vreemdelingenzaken artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek toe (8) waardoor hij een huwelijk als niet geldig kan beschouwen als uit een geheel van objectieve gegevens blijkt dat het om een schijnhuwelijk gaat.

De dienst weet dat hij juridische risico's neemt, maar voor het ogenblik is dit het enige wapen waarvan hij gebruik kan maken om dit fenomeen te bestrijden. Hij heeft ook vastgesteld dat er zeer weinig in beroep wordt gegaan tegen de weigeringen op basis van artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek.

Er wordt in een paar dagen tijd een visum afgegeven voor een kort verblijf. Ondanks de korte termijnen, stromen de klachten toe. De heer Simon herinnert eraan dat 75 % van de visa ambtshalve worden afgegeven door diplomatieke posten, waar er geen wachttermijnen zijn.

De posten sturen de resterende 25 % door naar de Dienst Vreemdelingenzaken voornamelijk wanneer het land van herkomst voorkomt op een lijst van landen waarvoor screening door de Staatsveiligheid verplicht is. Er wordt momenteel nagegaan of het niet mogelijk is deze aanvragen rechtstreeks naar de Staatsveiligheid te sturen, zonder eerst langs de Dienst Vreemdelingenzaken te gaan, maar dit schept natuurlijk heel wat juridische en informatica-problemen.

De wachttermijnen voor een visumaanvraag voor een lang verblijf bedragen 2 tot 3 maanden, maar plannen voor emigratie naar België dienen natuurlijk grondig bestudeerd te worden.

De Dienst Vreemdelingenzaken wordt momenteel bedolven onder de visumaanvragen voor studenten en deze aanvragen worden bij voorrang behandeld.

Mevrouw Nyssens wenst te weten wat de heer Simon verstaat onder een schijnhuwelijk. Is dit een huwelijk dat slechts formeel wordt aangegaan om zekere rechten te krijgen of een gearrangeerd huwelijk ? Zij vindt dat men zeer streng hoort te zijn bij de bestrijding van schijnhuwelijken, maar dat de Belgische overheid moet opletten dat zij zich niet bemoeit met de soms problematische culturele aspecten van gearrangeerde huwelijken.

Mevrouw Pehlivan sluit zich aan bij hetgeen mevrouw Nyssens heeft gezegd. Zij waarschuwt voor de houding van een aantal ambtenaren die de neiging zouden hebben om alle gemengde huwelijken als schijnhuwelijken te behandelen en door te sturen voor een administratief onderzoek. Dit kan volgens haar soms leiden tot onmenselijke situaties.

De heer Simon geeft toe dat beide aangehaalde problemen moeilijk op te lossen zijn. Hij onderstreept evenwel dat zelfs na onderzoek het aantal verworpen visumaanvragen voor huwelijken miniem is. Op meer dan 90 % van de aanvragen volgt een positief antwoord. Om schijnhuwelijken op te sporen heeft de Dienst Vreemdelingenzaken een basisvragenlijst uitgewerkt die zowel in België als in het buitenland gebruikt wordt. Soortgelijke vragen worden tegelijkertijd aan beide echtgenoten gesteld. Indien men ernstige incoherenties vaststelt, start het parket een administratief onderzoek.

Meestal is het gegeven « vermoeden van schijnhuwelijk » afkomstig van de diplomatieke post, waarvan verwacht wordt dat hij de plaatselijke cultuur beter kent. De Dienst Vreemdelingenzaken kan niet anders te steunen op de door de ambassades verstrekte informatie.

De dienst stelt overigens vast dat heel wat dossiers van gezinshereniging snel na de aankomst op het grondgebied stranden. Honderden dossiers krijgen een negatieve beoordeling omdat men vaststelt dat er twee maanden na aankomst op het Belgisch grondgebied geen samenwoning is.

De heer Simon vervolgt dat de Dienst Vreemdelingenzaken als een fabriek moet worden beschouwd : elk jaar ontvangt de dienst 500 000 poststukken, waaronder verscheidene duizenden visumaanvragen. De dienst beschikt over te weinig personeel om alle visumaanvragen te verwerken. Hij geeft toe dat er vertragingen zijn, maar het zou nuttig zijn een debat te voeren over wat men van de dienst verwacht : wil men dat de migratiestromen worden beheerst of niet ? De heer Simon is ervan overtuigd dat de dienst momenteel onvoldoende personeel heeft om die stromen het hoofd te bieden.

Voor zover hij weet, schiet de informatisering van de diplomatieke posten heel goed op, maar helaas staat het huidige systeem niet toe dat gescande documenten worden verzonden. Dergelijke documenten, die voor de dienst een belangrijk instrument zijn bij het evalueren van een visumaanvraag, moeten steeds per diplomatieke post naar de dienst worden gezonden. Die procedure vergt twee tot drie weken.

Hij geeft het voorbeeld van de bevoegde dienst in Nederland, die viermaal meer middelen heeft dan de dienst in België om ongeveer hetzelfde migratieverschijnsel te behandelen.

Mevrouw Thijs heeft de betrokken diensten in Nederland bezocht en erkent dat zij een voorsprong kennen op een aantal vlakken. Zij wijst er evenwel op dat er in dit verband strategische keuzes moeten worden gemaakt. Wil België mee kunnen instappen in een ééngemaakt Europees visumbeleid, dan moeten er nu reeds keuzes gemaakt worden in verband met de informatisering van visumaanvragen en de behandeling ervan. Overleg met de Europese lidstaten is dan ook nu reeds aangewezen.

IV. AANBEVELINGEN

1. De commissie heeft vastgesteld dat de regering rekening heeft gehouden met de aanbevelingen die de Senaat aannam op 20 februari 2003 en dat er ernstige inspanningen geleverd werden door het directoraat-generaal « Consulaire Zaken » van de FOD Buitenlandse Zaken alsook door de Dienst Vreemdelingenzaken om de visaproblematiek aan te pakken. Evenwel is de commissie van oordeel dat men zich te gemakkelijk verschuilt achter het argument dat Europa het bestuursniveau is waar deze thematiek dient behandeld te worden. Niets belet ons land om vooruit te lopen op de Europese regelgeving.

2. De commissie vestigt de aandacht op de informatisering van de diplomatieke diensten. De volledige ontplooiing van de informatica zou tegen december 2004 moeten gerealiseerd zijn. Daarenboven dient men rekening te houden met de optimalisering van het programma.

3. In de toekomst dient herbekeken te worden hoe onze diplomatieke diensten beter kunnen worden bewapend en worden voorzien van personeel door het vrijmaken van budgetten. Het personeelstekort van de dienst « visa » van de FOD Buitenlandse Zaken is van die aard dat deze dienst haar taak niet naar behoren kan uitvoeren. De komende jaren zal de Europese regelgeving aangepast worden voor de nieuwe lidstaten en verwacht men een nieuwe toevloed van visumaanvragers.

4. De vreemdelingenwet concentreert zich enkel op het verlenen van visa door de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken doch de realiteit toont aan dat het in 9 op 10 gevallen een personeelslid is van de FOD Buitenlandse Zaken die de visa aflevert. Er moet snel een einde gemaakt worden aan dit juridisch vacuüm door de wetgeving terzake te wijzigen en de FOD Buitenlandse Zaken van een wettelijke basis te voorzien inzake visumverstrekking.

5. In het streven naar een eenvoudige, transparante en snelle visumverstrekking wenst de commissie aan te dringen op een verdere professionalisering van de visumdiensten en de noodzaak van een glasheldere termijnclausule te onderlijnen. Men moet uitgaan van het principe « redelijke termijn » en in overleg met de verschillende diensten duidelijke termijnrichtlijnen afspreken.

6. De visumaanvragen die door de ambassades en consulaten elektronisch doorgestuurd worden naar Dienst Vreemdelingenzaken dienen in de toekomst ook elektronisch geregistreerd te worden om lange vertragingen te vermijden.

7. Er dient een duidelijke lijst te komen van documenten die, naast visa, toegang verlenen tot het grondgebied. Deze documenten dienen beter beveiligd te worden tegen misbruiken, eventueel door biometrische gegevens op te nemen.

8. De diplomatieke posten dienen toegang te krijgen tot de noodzakelijke gegevens van de Nationale Gegevensbank, de belemmeringen die hiervoor opgeworpen worden door de FOD Binnenlandse Zaken of de FOD Justitie dienen te worden onderzocht en eventueel door een wettelijk initiatief te worden opgevangen.

9. De diplomatieke en consulaire posten beslissen zelf welke visa zij doorsturen naar de Dienst Vreemdelingenzaken. Hiervoor moeten duidelijke criteria worden bepaald die goed aansluiten bij de laatste ontwikkelingen op gebied van mensenhandel. Een permanent gestructureerd overleg is terzake nodig tussen de verschillende diplomatieke en consulaire posten en de Dienst Vreemdelingenzaken.

10. Toegang tot het grondgebied wordt mogelijk gemaakt via gezinshereniging. Om misbruiken via deze immigratiepoort tegen te gaan, moeten de gezinsleden, in geval van twijfel over de echtheid van de documenten of wanneer zij niet in staat zijn om de nodige documenten voor te leggen, de kans krijgen hun bloedverwantschap aan te tonen via DNA-testen. Een uitbreiding van de bestaande pilootprojecten verdient dan ook aanbeveling.

11. De gemeentebesturen dienen zelf bij te houden wanneer het visum vervalt van hun inwoners van vreemde origine. Het zou beter zijn zoveel mogelijk taken omtrent visa bij dezelfde diensten te houden. Een verbetering van de dienstverlening aan de gemeenten betekent voor de commissie dat de Dienst Vreemdelingenzaken de gemeenten automatisch dient te verwittigen wanneer het visum verstreken is. Zo behoudt de Dienst Vreemdelingenzaken ook een beter zicht op de personen die de voorwaarden van hun visa te buiten gaan.

12. De commissie is van oordeel dat elke beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken inzake visumaflevering die afwijkt van de consulaire adviezen, dient gemotiveerd te worden en zonder verwijl meegedeeld aan de betrokkene.

13. Naast de tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bestraffing van ambtenaren die zich schuldig maken aan visafraude, is de commissie van oordeel dat de dienst Veiligheid van de Staat deze ambtenaren moet screenen naar hun contacten met andere ambtenaren en met hun contacten binnen het misdaadmilieu. De vraag mag gesteld worden waarom men al 10 jaar aanmoddert met het onderzoek naar de fraude op de Belgische ambassade te Sofia.

14. Naast de in artikel 3 van het Koninklijk Besluit van 16 juni 1995 betreffende de opdrachten en bevoegdheid van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR) inzake de bestrijding van de internationale mensenhandel voorziene jaarlijkse rapportage door het CGKR, wenst de commissie artikel 12 van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie (9) in herinnering te brengen en beveelt aan dat de regering haar kennis van de evoluties inzake mensenhandel op regelmatige tijdstippen zou delen met de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden van de Senaat.

15. De commissie herinnert de regering eraan dat het Parlement op korte termijn de discussie dient aan te vatten over de Europese regelgeving inzake gezinshereniging zonder visumverplichting. Binnen de twee jaar dient deze richtlijn omgezet te worden in onze nationale wetgeving.

16. In het verleden werd er zeer intens samengewerkt met de Internationale Organisatie voor Migratie. Deze band met het IOM lijkt verzwakt en dient terug geactiveerd te worden. Volgens de commissie is de goede samenwerking met het IOM een conditio sine qua non om het fenomeen migratie in al zijn aspecten te kunnen bestuderen.

17. De commissie pleit voor een geïntegreerde aanpak van schijnhuwelijken en mensenhandel door de parketten en de politiediensten. De commissie onderschrijft dan ook het Nationale Veiligheidsplan 2004-2007 en de Kadernota « Integrale Veiligheid » van de Regering van 30 maart 2004 waarin de samenhang in de justitiële en politiële aanpak van onder meer illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel is opgenomen. Hierbij wordt op geen enkele manier de autonomie van de parketten in vraag gesteld doch wil de commissie enkel het belang van een uniforme aanpak van deze criminele activiteiten beklemtonen.

18. De Europese Unie is bezig met de implementatie van het « Visa Information System ». Rekening houdend met het feit dat een realisatie op Europees niveau lange tijd in beslag kan nemen, suggereert de commissie dat België in deze een voortrekkersrol kan spelen.

19. Tenslotte wenst de commissie kennis te nemen van de Europese inspectieverslagen die opgesteld worden naar aanleiding van de inspectiecontroles van onze diplomatieke en consulaire diensten.


De aanbevelingen worden eenparig aangenomen door de 12 anwezige leden.


Het verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Erika THIJS
Paul WILLE
Ludwig VANDENHOVE

(1) Zie bijlage I

(2) Zie bijlagen II.1, II.2., II.3a-c, II.4.

(3) Zie Bijlage III.

(4) Zie bijlage II.1.

(5) Gewijzigd voorstel van Richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging, PB C 203E van 27 augustus 2002, blz. 136-141.

(6) « Art. 9, derde lid : In buitengewone omstandigheden kan die machtiging door de vreemdeling worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft; deze zendt ze over aan de minister of aan diens gemachtigde. In dat geval zal ze in België worden afgegeven. »

(7) Zie Bijlage II.1., punt 1.6.

(8) Art. 146bis. ­ Er is geen huwelijk wanneer ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de status van gehuwde.

(9) Art. 12. ­ De Regering brengt jaarlijks aan het Parlement verslag uit over de toepassing van deze wet en over de bestrijding van de mensenhandel in het algemeen. Dit jaarverslag bevat onder meer een stand van zaken met betrekking tot de gerechtelijke vervolgingen.