3-386/4

3-386/4

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

18 JUNI 2004


Wetsvoorstel betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen voor hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

[L. 37.316/VR]


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, verenigde kamers, op 3 juni 2004 door de Voorzitter van de Senaat verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, verlengd tot acht werkdagen (1), van advies te dienen over een voorstel van wet « betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen voor hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein » (Stuk, Senaat, 2003/2004, nr. 386/1), heeft op 8 juni 2004 het volgende advies gegeven :

1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

Te dezen wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat de stemming over het voorstel in de commissie van de Senaat is vastgesteld op 9 juni 2004.


2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de federale wetgever, van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten.

Te dezen blijkt overigens uit de stukken van het dossier dat het advies van de Raad van State specifiek wordt gevraagd i.v.m. de vraag of de federale overheid terzake bevoegd is.


STREKKING VAN HET VOORSTEL

3. Aan de Raad van State wordt advies gevraagd over de tekst van een wetsvoorstel dat in eerste lezing is aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Economische Zaken van de Senaat. Dat voorstel heeft tot doel een compensatieregeling uit te werken voor bepaalde zelfstandigen die geconfronteerd worden met hinder als gevolg van werken op het openbaar domein die de toegang tot de inrichting belemmeren, verhinderen of ernstig bemoeilijken.

De hinder moet van die aard zijn dat het gedurende minstens veertien kalenderdagen vanuit operationeel oogpunt niet zinvol is om de onderneming geopend te laten (artikel 2, 9º). Het voorstel bepaalt dat de zelfstandige recht heeft op een inkomenscompensatievergoeding gedurende de periode van de hinder, voorzover hij geen andere beroepsinkomsten geniet dan die uit de werkzaamheden in de inrichting die de hinder ondervindt (artikel 5). Zolang de zelfstandige de vergoeding ontvangt, zijn de handel in de betrokken inrichting, de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en de thuisbezorging verboden (artikel 10bis).

Over de aanvraag tot het verkrijgen van de vergoeding wordt beslist door het Participatiefonds. Tegen een beslissing tot weigering van de vergoeding staat beroep open bij de minister die bevoegd is voor de middenstand (artikel 6).

Het bedrag van de maandelijks uit te keren vergoeding wordt bepaald door de Koning, op advies van de Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen. De berekeningsbasis mag echter niet lager zijn dan 53 euro per kalenderdag (artikel 8).

De financiering van de vergoeding gebeurt in de eerste plaats door middel van een door de Koning vast te stellen percentage op de bedragen die door de aanbestedende overheden zijn ingehouden op de borgsommen die door de aannemers zijn betaald, met het oog op het niet-nakomen van hun verbintenissen. Indien zou blijken dat dit percentage niet volstaat, kan de Koning bijkomende vormen van financiering bepalen (artikel 3).

BEVOEGDHEID VAN DE FEDERALE OVERHEID

4. De voorgestelde maatregel heeft tot doel het inkomensverlies van zelfstandigen, ten gevolge van hinder uit openbare werken, te vergoeden. Aldus wil de regeling voorzien in een vergoeding van de schade die deze zelfstandigen door de openbare werken lijden.

Het bepalen van de gevolgen van schadeverwekkende feiten is een aangelegenheid die behoort tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid. Aldus kan de federale wetgever bijvoorbeeld bepalen dat degene die schade veroorzaakt heeft, daarvoor burgerlijk aansprakelijk is, al dan niet op voorwaarde dat bewezen is dat hij of zij een fout heeft begaan of nalatig is geweest (zie de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek). De federale wetgever kan ook bepalen dat in geval van bepaalde types van schade de overheid instaat voor de gehele of gedeeltelijke vergoeding ervan, op grond van de solidariteit die de wetgever in zulke gevallen wenselijk acht (zie bijvoorbeeld de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen).

Het voor advies voorgelegde voorstel behoort tot die residuaire bevoegdheid van de federale overheid. Het strekt ertoe in het algemeen te bepalen dat zelfstandigen recht hebben op een bepaalde vergoeding, ten laste van de overheid, voor schade uit werken op het openbaar domein. Ook in dit geval wordt impliciet uitgegaan van de idee van solidariteit als grondslag voor de aan de overheid opgelegde verplichting.

Het voorgaande neemt overigens niet weg dat ook de gemeenschappen en de gewesten, binnen de domeinen die tot hun bevoegdheid behoren, regelingen i.v.m. de vergoeding van schade kunnen vaststellen.

De verenigde kamers waren samengesteld uit :

De heer Y. KREINS, kamervoorzitter, voorzitter;

De heren D. ALBRECHT, P. LEMMENS, J. JAUMOTTE, mevrouw M. BAGUET en de heer B. SEUTIN, staatsraden;

De heren H. COUSY en J. VELAERS, assessoren van de afdeling wetgeving;

De dames A.-M. GOOSSENS, A.-C. VAN GEERSDAELE, griffiers.

De verslagen werden uitgebracht door de heren J.-L. PAQUET, eerste auditeur, en B. STEEN, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LEMMENS.

De griffier, De voorzitter,
A.-M. GOOSSENS. Y. KREINS.

(1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat de termijn van vijf werkdagen verlengd wordt tot acht werkdagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.