3-47 | 3-47 |
De voorzitter. - Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De Internationale Vrouwendag van 8 maart 2004 stond opnieuw in het teken van het geweld tegen vrouwen.
Stapsgewijze heeft ons land een gerichte wetgeving tegen geweld tegen vrouwen binnen partnerrelaties ingang doen vinden. Ik verwijs naar de wet van 24 november 1997 ertoe strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 6 februari 1998 en naar de wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 12 februari 2003.
Daarnaast stelde de vorige regering op 11 mei 2001 een nationaal actieplan voor tegen het geweld tegen vrouwen. Dat plan werd in 2002 in de Senaat geëvalueerd. Het verslag daarvan vindt men in Stuk 2-950. Het is dan ook bijzonder eigenaardig dat de minister bij de opening van het Instituut voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen verklaarde dat ze terzake een beleid wil opstarten, terwijl dat in feite al jaren loopt. Alleen moeten we jammer genoeg vaststellen dat er ook in de vorige regeerperiode weinig vorderingen zijn gemaakt met dat actieplan. Ik las in een krant onlangs ook dat de minister een nieuw actieplan aankondigt. Mij lijkt het vooral hoog tijd dat er concrete zaken worden verwezenlijkt.
In een vraag om uitleg van 5 december 2003 ondervroeg ik de minister over de implementatie en de follow-up van dat plan en de wetgeving terzake. In navolging daarvan wil ik vandaag graag antwoord op volgende zes vragen.
De eerste betreft het nationale actieplan inzake geweld tegen vrouwen. Omwille van de vereiste multidisciplinaire aanpak in die problematiek heeft de minister de verschillende ministers gevraagd terzake initiatieven te nemen. Zo vertelde ze mij in december. Kan de minister hiervan een verslag uitbrengen? Werden er reeds concrete initiatieven genomen, en zo ja, om welke initiatieven gaat het?
Ten tweede, hebben de gemeenschappen en gewesten regelmatig overleg gepleegd over de uitvoering van de verschillende bevoegdheden? Wanneer heeft deze thematiek op de agenda van het interministerieel overleg gestaan? Mevrouw Onkelinx heeft mij laten weten dat zij dat punt verschillende keren op het interministerieel overleg heeft aangekaart. Op welke vergaderingen deed zij dat en welk concreet gevolg heeft dat gehad?
Ten derde, op welke wijze worden de aanbevelingen van de evaluatiestudie van de toepassing van de wet van 1997 concreet gevolgd?
Ten vierde, heeft de minister de registratie van partnergeweld als specifieke aanklacht, los van de klachten wegens slagen en verwondingen, kunnen agenderen op de vergadering van het College van procureurs-generaal? Zo ja, met welk resultaat?
Ik leg deze kwestie al verschillende jaren na elkaar, en om de zes maanden, voor aan de regering. Tijdens de vorige regeerperiode heb ik minister Verwilghen daarover drie à vier keer ondervraagd. Telkens deelde hij mij namens de regering mee dat de behandeling van dit punt imminent was en dat het in de komende dagen of weken op de agenda van het College van procureurs-generaal zou worden geplaatst. Mevrouw Onkelinx heeft mij in december jongstleden een soortgelijk antwoord gegeven. Zij zou het College van procureurs-generaal hebben verzocht om het punt op de agenda te plaatsen en een richtlijn uit te vaardigen. Ik hoop dat de minister vandaag een iets concreter antwoord kan geven en mij niet opnieuw met een belofte sust.
Dit dossier kent een bijzonder langzame behandeling; het ontbreekt blijkbaar aan politieke wil om terzake een beleid te voeren. De regering beweert al drie jaar lang dat de behandeling nakend is.
Ten vijfde, heeft de minister de seponeringsgraad van partnergeweld als specifieke aanklacht en de lage prioriteit die aan het partnergeweld als geheel wordt gegeven, kunnen aankaarten op de vergadering van het College van procureurs-generaal? Zo ja, met welk resultaat?
Ten zesde, werd er in 2003 een opleidingsprogramma voor magistraten uitgewerkt? Waaruit bestond die opleiding? Gaat het enkel om een opleiding over de aanpak van daders, zoals de minister heeft laten verstaan, of is wordt tevens specifiek aandacht besteed aan de omgang met slachtoffers? Hoeveel magistraten hebben de opleiding genoten in 2003? In welk kader werd die opleiding georganiseerd? Wordt die opleiding geëvalueerd? Wordt ze jaarlijks georganiseerd? Ik neem aan dat het programma wordt herhaald. Men is niet volleerd na één vormingssessie en één vormingssessie volstaat niet als men heel de doelgroep wil bereiken. Zal de opleiding concreet worden ingebed in een bepaalde structuur of andere opleiding? Zo ja, hoe zal dat gebeuren?
Ik hoop dat op deze concrete beleidsvragen een concreet antwoord wordt gegeven. Ik ga niet in op de problematiek ten gronde. Vorige week kwamen de cijfers inzake partnergeweld in Vlaanderen, België en Europa voldoende in de schijnwerper. Niemand kan de omvang van het probleem dus nog ontkennen.
Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het nationale actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen werd in mei 2001 in de ministerraad goedgekeurd. Het werd bijgewerkt in 2002. Het was de bedoeling om een plan te maken dat de reeds gerealiseerde maatregelen hernam en verbintenissen aan te gaan met de verschillende bevoegde ministeries. Om dit fenomeen te bestrijden is immers een multidisciplinaire aanpak vereist. De ministers van Binnenlandse Zaken, van Justitie, van Gelijke Kansen en van Volksgezondheid hebben toen besloten om aan verschillende projecten te werken. Het initiatief om het begonnen werk voort te zetten en/of om over te gaan tot evaluatie behoort thans tot mijn bevoegdheid als minister van Gelijke Kansen. Niet de minister van Justitie, maar wel de minister van Gelijke Kansen waakt over de toepassing van het plan.
Op uw eerste en tweede vraag kan ik antwoorden dat in het raam van het actieplan ter bestrijding van geweld ten aanzien van vrouwen honderden acties werden gevoerd, sommige spectaculair, andere eerder discreet, sommige publiek andere in verenigingsverband, maar telkens dankzij de inzet van vrijwilligers en beroepsmensen.
Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen heeft begin maart een ontwerp van evaluatieverslag van dit actieplan afgewerkt. Ik ben bezig met de analyse ervan en heb het instituut gevraagd om een consultatie te organiseren over de aanbevelingen die erin staan.
Ik zal de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid voorstellen om, op basis van de uitgestippelde krijtlijn, een tweede meerjarenplan in het raam van een geïntegreerd gelijkheidsbeleid uit te werken. Dat plan zal na de paasvakantie aan de ministerraad worden voorgelegd.
Ik ben uiteraard altijd bereid om de maatregelen en de methodologie van het plan te gelegener tijd aan het Parlement voor te stellen.
Ik ben van plan om de Gemeenschappen en de Gewesten bij het plan te betrekken tijdens een interministeriële conferentie over de gelijkheid van kansen, na de discussie op de ministerraad. Ik kan echter niet garanderen dat die conferentie nog vóór de maand september zal plaatshebben, gelet op de verkiezingskalender.
En ce qui concerne les questions posées à la ministre Onkelinx, l'étude sur l'application de la loi de 1997 préconisait plusieurs mesures. Pour en citer les principales :
1.Établir des statistiques criminelles sexuées ;
2.Établir des statistiques judiciaires plus fines en permettant notamment de distinguer des coups et blessures les problèmes de violence au sein des couples ;
3.Désigner des magistrats spécialisés ;
4.Modifier le maximum de la peine pour permettre au juge de délivrer, s'il l'estime nécessaire, un mandat d'arrêt à l'encontre de l'auteur présumé de ce type d'infraction.
Ce dernier point a fait l'objet d'une loi. Elle prévoit à la fois une modification au pénal, une augmentation du maximum de la peine porté dorénavant à un an contre six mois auparavant, une modification au civil en permettant aux victimes de ces violences, en fonction de leur régime matrimonial, de demander au juge à pouvoir rester dans leur domicile afin de ne pas être doublement victimes : être battues et quitter la maison.
Mme Onkelinx a été à l'initiative de plusieurs mesures pour remplir les tâches auxquelles son prédécesseur s'était engagé. C'est ainsi qu'elle a placé à l'ordre du jour du Collège des Procureurs généraux le point relatif aux violences intrafamiliales. Ils y ont discuté notamment d'une notice spécifique pour les violences au sein du couple, de statistiques sexuées, de la désignation de magistrats spécialisés au sein de chaque arrondissement judiciaire et enfin, de l'utilité d'organiser une seconde formation à l'intention des magistrats dont vous avez parlé. Les points repris ci-dessus ont été confiés à l'étude des membres du Collège des Procureurs généraux. La ministre Onkelinx entretient des contacts afin d'être informée au fur et à mesure de la faisabilité de ces réalisations. Ces demandes sont à l'étude et feront l'objet d'une prochaine réunion de travail avec les membres du Collège des Procureurs généraux.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wij kijken uit naar het tweede actieplan dat er na de paasvakantie zal komen. Het zou misschien nuttig zijn het te bespreken in de commissie voor de Justitie of het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen.
Het verheugt mij voorts dat het partnergeweld eindelijk, na jaren wachten, op de agenda van het College van Procureurs-generaal heeft gestaan. Ik hoop dat ze voor de beraadslaging minder tijd zullen nodig hebben dan voor de inschrijving op de agenda. Ik wacht met ongeduld op hun beslissing.