3-442/1

3-442/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

8 JANUARI 2004


Wetsvoorstel tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een zevende deel betreffende de buitengerechtelijke bemiddeling

(Ingediend door mevrouw Hélène Crombé-Berton en de heer Antoine Duquesne)


TOELICHTING


De overdreven gerechtelijke achterstand waarmee de Belgische rechtzoekende vandaag te maken krijgt, is inacceptabel geworden. Er moet zeer snel een echt actieplan komen om die weg te werken. De strijd tegen de trage werking van Justitie moet evenwel gepaard gaan met het even vastberaden bestrijden van de kostprijs en de ingewikkeldheid van de rechtspleging.

Het is dus hoog tijd dat de burger een concreet en efficiënt antwoord krijgt. Hij rekent immers op een radicale verandering, die noodzakelijk is om het vertrouwen in Justitie te herstellen.

In het regeerakkoord van 10 juli 2003 staat dat bijzonder veel aandacht zal gaan naar de rechtsbedeling, in de eerste plaats naar de verbetering en de versnelling ervan. Dit wetsvoorstel past in die context, omdat het een maatregel wil invoeren die bijdraagt aan de strijd tegen de gerechtelijke achterstand, de kostprijs en de ingewikkeldheid van de rechtspleging.

De indieners van dit voorstel wensen een manier van buitengerechtelijke geschillenregeling in te voeren die gebaseerd is op de modellen van bemiddeling en arbitrage en die de burgers de mogelijkheid moet bieden snel en goedkoop geschillen te doen beslechten die ontstaan uit een rechtsbetrekking en waarover kan worden beslist buiten de rechtbanken, terwijl de partijen toch kunnen rekenen op dezelfde voordelen als bij een gerechtelijke regeling : een grondig onderzoek van de stukken van het dossier en de mogelijkheid om de gewezen beslissingen onmiddellijk te laten uitvoeren.

Die procedure is bedoeld voor kleine geschillen in het dagelijks leven, bijvoorbeeld inzake burenruzies, consumentenrecht, huurconflicten, ... Hoewel die geschillen vaak over lage bedragen gaan en meestal strikt juridisch vrij eenvoudig zijn, toch kunnen ze het leven vergallen van wie ermee te maken krijgt.

Duidelijk is, dat voor dergelijke dossiers het inleiden van een rechtszaak slechts zelden een afdoend antwoord oplevert, meer bepaald wegens de kosten ervan, de stappen die vaak te complex worden geacht en de al te lange termijnen vóór het tot een beslissing komt.

Dat veroorzaakt bij de rechtzoekenden onvermijdelijk een gevoel van onbegrip voor en afkeer van Justitie, dat onbekwaam wordt geacht eenvoudige, snelle en efficiënte antwoorden te bieden op concrete problemen.

Daarom biedt dit wetsvoorstel de partijen de mogelijkheid hun geschil te regelen met een buitengerechtelijke bemiddeling, die ingegeven is door de beginselen geldend voor de arbitrage en de bemiddeling in familiezaken, die reeds in ons justitieel instrumentarium bestaan.

Het gaat in geen geval om een vorm van privatisering van het gerecht, maar om een keuzemogelijkheid die de burgers krijgen tussen een klassieke geschillenregeling en een regeling via bemiddeling, die sneller en goedkoper is. Indien ze het erover eens raken ­ bemiddeling kan een partij niet opgedrongen worden ­ leggen de partijen hun probleem voor aan een buitengerechtelijk bemiddelaar.

Eens die keuze gemaakt, is ze logischerwijze definitief : de partijen kunnen over dezelfde zaak geen rechtsvordering meer instellen. Indien evenwel blijkt dat de zaak te ernstig is voor buitengerechtelijke bemiddeling, bijvoorbeeld omdat er netelige rechtsproblemen mee gemoeid zijn, of omdat een beroep moet worden gedaan op deskundigen, dient de bemiddelaar zich op eigen initiatief onbevoegd te verklaren, waarna de partijen zich tot de rechtbank kunnen wenden.

De bemiddelaar ontvangt de partijen in het gerechtsgebouw of op de zetel van het vredegerecht, maar dan in een aangenamer, minder plechtstatig oord dan een gerechtszaal. Er moet worden gezorgd voor een lokaal dat speciaal is ingericht voor bemiddeling, waar de buitengerechtelijk bemiddelaar ook materiële hulp (secretariaat) kan krijgen.

Het onderzoek van het dossier verloopt volgens een procedure zonder enige vormvereiste, die dus eenvoudiger is dan de gebruikelijke gerechtelijke procedure. Uiteraard wordt het beginsel van het op tegenspraak gevoerd geding in acht genomen. De bemiddelaar ziet er bij elk gesprek op toe dat de partijen goed worden ontvangen en voldoende begeleiding krijgen, vooral door ze alle nodige uitleg te verstrekken in een voor eenieder begrijpelijke taal. De bemiddelaar is niet gebonden door de nauwgezetheid en de vormen van de rechtspleging en van het recht.

Om de snelheid waar de burgers zo naar verlangen te waarborgen, wordt de procedure van de buitengerechtelijke bemiddeling in de tijd beperkt : in principe moet de beslissing vallen binnen drie maanden. Eventueel kunnen de partijen in onderling overleg overeenkomen dat ze de buitengerechtelijk bemiddelaar meer tijd gunnen.

De beslissing moet naar recht en in feite worden verantwoord. De buitengerechtelijk bemiddelaar moet bijzonder veel aandacht besteden aan de duidelijkheid en de leesbaarheid van de beslissing. Opdat de rechtzoekenden de beslissing kunnen begrijpen, en bijgevolg kunnen accepteren, moet de gebruikte terminologie eenvoudig zijn, mag het bewijsmateriaal waarop de beslissing gegrond is, niet aan duidelijkheid te wensen overlaten en moet de redenering van de bemiddelaar gemakkelijk te volgen zijn.

Eens de beslissing uitgesproken is, staat er geen beroep meer open. Ze is dus definitief en kan ambtshalve worden uitgevoerd.

Opdat de bemiddeling tot ontwikkeling kan komen, moeten de justitiabelen vertrouwen kunnen stellen in de bemiddelaar.

De bemiddelaars moeten dus over duidelijke juridische kwaliteiten beschikken, die blijken uit een licentie of een doctoraat in de rechten, alsook over enige beroepservaring. De indieners van onderhavig wetsvoorstel denken meer bepaald aan magistraten in ruste, advocaten, bedrijfsjuristen, ... die hun hoofdactiviteit wensen te beperken en die op die manier meer beschikbaar zijn. Die ervaren juristen zouden dan bereid zijn de rechtzoekenden te helpen met hun kennis en hun wijsheid. De functie van bemiddelaar moet dus worden gezien als een dienst aan de gemeenschap en niet als een loopbaan : ze kan slechts in bijberoep worden uitgeoefend.

De kandidaat-buitengerechtelijk bemiddelaar moet worden erkend door de Hoge Raad voor de Justitie, die zich van zijn ervaring en zijn ernst moet vergewissen.

Uiteraard moet hij voldoende onafhankelijkheid kunnen garanderen en heeft hij geheimhoudingsplicht.

De procedurekosten ten slotte beperken zich tot het ereloon en de kosten van de bemiddelaar, die ten laste van de partijen komen, maar die door de Koning in een schaal zijn vastgelegd.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Antoine DUQUESNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een zevende deel, onder het opschrift « Buitengerechtelijke bemiddeling » en, bestaande uit de artikelen 1724 tot 1738, luidende :

« Zevende deel ­ Buitengerechtelijke bemiddeling

Hoofdstuk I ­ Procedure van buitengerechtelijke bemiddeling

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. 1724. ­ § 1. Elk geschil dat reeds is ontstaan of dat kan ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan, komt in aanmerking voor een procedure van buitengerechtelijke bemiddeling.

§ 2. Wanneer de buitengerechtelijk bemiddelaar bij het eerste gesprek, zoals bedoeld in artikel 1727, vaststelt dat de zaak een ernstige juridische moeilijkheid vertoont in verband met de toepassing van een rechtsregel of met de beoordeling van de feiten van de zaak, verklaart hij zich ambtshalve onbevoegd en beëindigt hij zonder verwijl de procedure van buitengerechtelijke bemiddeling.

Art. 1725. ­ De rechter bij wie een aan een buitengerechtelijke bemiddelingsprocedure onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, verklaart zich op verzoek van een partij onbevoegd.

De exceptie moet voor alle andere excepties en verweer worden voorgedragen.

Afdeling 2. Inleiding van de procedure

Art. 1726. ­ § 1. Het verzoek tot buitengerechtelijke bemiddeling wordt gedaan met een aangetekende brief die door beide partijen samen naar de buitengerechtelijk bemiddelaar wordt gezonden die ze in onderling overleg hebben gekozen.

§ 2. De aangetekende brief bevat de volgende vermeldingen :

1º de dag, de maand en het jaar;

2º de naam, de voornamen, de geboortedatum, het beroep en de woonplaats van de partijen;

3º het onderwerp en in het kort de gronden van de vordering;

4º de handtekening van de verzoekende partij of partijen.

Afdeling 3. Verloop van de procedure

Art. 1727. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar roept de partijen op met een aangetekende brief binnen vijftien dagen vanaf de datum van ontvangst van het gezamenlijk verzoek van de partijen.

De partijen moeten in persoon verschijnen.

Elke partij heeft het recht zich te laten bijstaan door een persoon van haar keuze.

Art. 1728. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar moet elk der partijen de mogelijkheid bieden haar rechten te doen gelden en haar verweermiddelen voor te dragen.

De debatten worden mondeling gehouden.

Art. 1729. ­ Indien, behalve in geval van wettige verhindering, een op regelmatige wijze opgeroepen partij niet is verschenen kan de buitengerechtelijk bemiddelaar toch de zaak behandelen en uitspraak doen, tenzij de tegenpartij een uitstel aanvaardt, dat niet langer dan één week mag bedragen.

Art. 1730. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar kan een plaatsopneming uitvoeren, elke persoon horen indien dat nuttig blijkt, wanneer die persoon daarmee instemt, en de beslissende eed afnemen of de aanvullende eed opleggen.

Hij kan eveneens, onder de bij artikel 877 van dit wetboek gestelde voorwaarden, overlegging bevelen van door een partij onder zich gehouden stukken.

Art. 1731. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar beschikt over een termijn van drie maanden vanaf de eerste oproeping van de partijen om zijn beslissing te nemen.

De procedure van buitengerechtelijke bemiddeling loopt af wanneer de beslissing niet wordt genomen binnen de in het vorige lid vastgestelde termijn, tenzij de partijen in onderling overleg aanvaarden die termijn te verlengen.

Art. 1732. ­ De beslissing wordt in feite en naar recht verantwoord en bevat, behalve het beschikkende gedeelte, de volgende vermeldingen:

a) de naam en de woonplaats van de buitengerechtelijk bemiddelaar;

b) de namen en de woonplaats van de partijen;

c) het onderwerp van het geschil;

d) de datum waarop ze genomen wordt;

e) de handtekening van de buitengerechtelijk bemiddelaar.

Art. 1733. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar geeft elke partij kennis van de beslissing door haar een exemplaar ervan toe te zenden bij een aangetekende brief.

De beslissing heeft gezag van gewijsde en er staat geen rechtsmiddel tegen open.

Ze wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.

Hoofdstuk II. De buitengerechtelijk bemiddelaar

Art. 1734. ­ De rechters-bemiddelaars worden voor een periode van drie jaar door de Hoge Raad voor de Justitie erkend.

De erkenning kan na een positieve evaluatie door de Hoge Raad voor de Justitie worden verlengd. De evaluatie behelst de wijze waarop de functie door de rechter-bemiddelaar wordt uitgeoefend, met uitzondering van de inhoud van de beslissingen die hij heeft genomen.

Art. 1735. ­ Als rechter-bemiddelaar kunnen alleen worden erkend :

a) de gewezen magistraten van de gerechtshoven en rechtbanken, van het Arbitragehof en van de Raad van State en van de parketten;

b) personen die minstens vijftig jaar oud zijn, die houder zijn van een diploma van doctor in de rechten of van licentiaat in de rechten en die een beroepservaring op juridisch gebied kunnen bewijzen van ten minste twintig jaar.

Art. 1736. ­ De buitengerechtelijk bemiddelaar moet onafhankelijk en onpartijdig staan tegenover de betrokken partijen.

Hij mag niet beslissen over geschillen die verband houden met zijn beroep of wanneer hij een beroepsmatige relatie heeft of gehad heeft met een van de partijen. In dat geval moet de buitengerechtelijk bemiddelaar zich onbevoegd verklaren zodra hij het verzoek tot buitengerechtelijke bemiddeling ontvangt.

Art. 1737. ­ De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in de loop van een procedure voor buitengerechtelijke bemiddeling zijn vertrouwelijk. Zij kunnen niet worden aangevoerd in een gerechtelijke, administratieve of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

Onverminderd de verplichtingen die hem bij wet worden opgelegd, mag de buitengerechtelijk bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke of administratieve procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van zijn opdracht kennis heeft genomen.

Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de buitengerechtelijk bemiddelaar.

Art. 1738. ­ De Koning bepaalt de schaal van de erelonen en de forfaitaire kosten van de buitengerechtelijk bemiddelaar, de wijze waarop de buitengerechtelijk bemiddelaar de vergoeding berekent en de manier waarop de partijen daarvan in kennis worden gesteld.

De buitengerechtelijk bemiddelaar bepaalt het bedrag van de te betalen provisie op zijn ereloon.

Het voorschot, de staat van erelonen en de kosten van de buitengerechtelijk bemiddelaar komen gelijkelijk ten laste van de partijen, tenzij die daar anders over beslissen. »

Art. 3

Deze wet treedt in werking een jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

27 oktober 2003.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Antoine DUQUESNE.