(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De verdeling van de bevoegdheden tussen de ministers en staatssecretarissen is, op zijn zachtst gezegd, behoorlijk complex. In tegenstelling tot wat in vorige legislatuur afgesproken werd bij de hervorming van de administraties, werd er niet één minister per federale overheidsdienst (FOD) aangeduid, maar vaak twee of zelfs meer dan twee. Ook bij de parastatalen en andere organen die onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen is de bevoegdheidsverdeling complex. Zo zijn voor de Delcrederedienst niet minder dan vier ministers bevoegd. Voor andere overheidsorganen, bijvoorbeeld Finexpo en de BIRB, kan ik uit de besluiten inzake de bevoegdheidsverdeling (koninklijke besluiten van 12 juli 2003 en 21 juli 2003 ) niet opmaken wie nu precies bevoegd is. Het lijkt me evident dat zowel parlementsleden, burgers, bedrijven, verenigingen, ... precies moeten weten welk lid van de regering bevoegd is voor welke materies, administraties, parastatalen enz.
Kan de geachte minister me dan ook antwoorden op volgende vragen :
1. Voor welke FOD's en POD's of voor welke delen van welke FOD's en POD's zijn de verschillende ministers en/of staatssecretarissen volledig of gedeeltelijk bevoegd ?
2. Indien de bevoegdheden gedeeld worden met een collega, hoe wordt de samenwerking dan geregeld ?
3. Voor welke parastatalen, overheidsbedrijven en andere organen zijn de verschillende ministers en/of staatssecretarissen volledig of gedeeltelijk bevoegd ?
4. Indien de bevoegdheden gedeeld worden met een collega, hoe wordt de samenwerking dan geregeld ?
5. Voor welke adviesraden zijn de verschillende ministers en/of staatssecretarissen geheel of gedeeltelijk bevoegd ?
6. Indien de bevoegdheden gedeeld worden met een collega, hoe wordt de samenwerking dan geregeld ?
Antwoord : Alvorens te antwoorden op de meer specifieke vragen van het geachte lid, ben ik zo vrij te herinneren aan de toepasselijke principes inzake de verdeling van de ministeriële bevoegdheden. Zij vloeien in de eerste plaats voort uit het koninklijk besluit houdende benoeming van de regeringsleden, desgevallend gepreciseerd of vervolledigd door andere koninklijke besluiten. Het is essentieel er hier aan te herinneren dat de wetgever van dit beginsel een duidelijke interpretatie heeft gegeven in artikel 2 van de wet van 8 juli 1992 betreffende de uitoefening van de bij wet aan ministeriële comités en ministers toegekende bevoegdheden :
« De ministers aan wie bevoegdheden zijn toegekend door een wet of door een koninklijk besluit waarvan de wijziging bij wet moet geschieden, zijn, niettegenstaande de bewoordingen van deze wetten en besluiten, de ministers die overeenkomstig het koninklijk besluit houdende benoeming van de regeringsleden, eventueel gepreciseerd bij of aangevuld met andere koninklijke besluiten, bevoegd zijn voor de desbetreffende aangelegenheden. »
Het basisprincipe wil dat elk regeringslid bevoegd is voor de materies die ressorteren onder de diensten waarover hij gezag heeft. Elke federale overheidsdienst (FOD) en elke programmatorische federale overheidsdienst (POD) werden opgericht onder het gezag van het terzake bevoegd regeringslid.
De uitzonderingen op dit principe vloeien voort uit het koninklijk besluit houdende benoeming van de regeringsleden en uit de preciseringen aangebracht door het koninklijk besluit van 21 juli 2003 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2003).
1. Het is juist dat in het kader van de Copernicushervorming het de bedoeling was zoveel mogelijk het basisprincipe toe te passen. Deze hervorming heeft echter niet het geval uitgesloten waarin meerdere regeringsleden bevoegd zijn voor de materies die behoren tot eenzelfde federale overheidsdienst. De hervorming voorziet in dit geval dat de beleidscel kan worden ingedeeld in kernen.
Voor deze regering is de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende federale overheidsdiensten (FOD en POD) de volgende :
FOD Kanselarij van de eerste minister : de eerste minister en, wat betreft de Dienst voor de administratieve vereenvoudiging, de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging;
FOD Justitie : de minister van Justitie;
FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking : de minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris voor Europese Zaken en de minister van Ontwikkelingssamenwerking;
FOD Budget en Beheerscontrole : de minister van Begroting;
POD Activabeheer : de minister van Overheidsbedrijven;
FOD Informatie en Communicatietechnologie : de minister van Begroting en Overheidsbedrijven en de staatssecretaris voor Informatisering van de Staat;
FOD Binnenlandse Zaken : de minister van Binnenlandse Zaken;
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg : de minister van Werk en de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk;
Ministerie van Landsverdediging : de minister van Landsverdediging;
FOD Financiën : de minister van Financiën en de staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude;
FOD Sociale Zekerheid : de minister van Sociale Zaken, de staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, de minister van Pensioenen en de minister van Middenstand (sociaal statuut der zelfstandigen);
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu : de minister van Volksgezondheid en de minister van Leefmilieu;
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie : de minister van Economie en Energie en de minister van Middenstand;
POD Wetenschapsbeleid : de minister van Wetenschapsbeleid;
POD Telecommunicatie : de minister van Economie;
FOD Mobiliteit en Vervoer : de minister van Mobiliteit;
FOD Personeel en Organisatie : de minister van Ambtenarenzaken;
POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie : de minister van Maatschappelijke Integratie en de minister van Sociale Economie;
POD Consumentenzaken : de minister van Consumentenzaken;
POD Duurzame Ontwikkeling : de minister van Duurzame Ontwikkeling.
De minister die eerst genoemd is, oefent de algemene bevoegdheid uit over de betrokken federale overheidsdienst. De andere regeringsleden blijven bevoegd voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van een algemene directie of een specifieke dienst van deze federale overheidsdienst. Enkel de regeringsleden die over een beleidscel of een kern in de beleidscel binnen de betrokken dienst beschikken, werden vermeld. De overige regeringsleden die krachtens de hierboven vermelde koninklijke besluiten bevoegd zijn voor bepaalde aangelegenheden, kunnen een beroep doen op de samenwerking van de betrokken diensten.
2, 4 en 6. Wanneer meerdere regeringsleden bevoegd zijn voor aangelegenheden die afhangen van eenzelfde federale overheidsdienst, kunnen preciseringen aangebracht worden in een specifiek koninklijk besluit dat de eerste minister mede ondertekent. Ook kan een protocol tussen de betrokken regeringsleden afgesloten worden dat de nadere regelen van hun samenwerking bepaalt.
Wat de staatssecretarissen betreft, zijn in elk geval de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 maart 1972 (Belgisch Staatsblad van 28 maart 1972) tot precisering van de bevoegdheden van de Staatssecretarissen, in toepassing van artikel 104 van de Grondwet van toepassing, met name in de gevallen waarin de medeondertekening van de minister waaraan zij zijn toegevoegd, vereist is.
3. Ik hou eraan het geachte lid erop te wijzen dat, behalve de bepalingen, bedoeld in het koninklijk besluit van 21 juli 2003, betreffende de voogdij of de gezamenlijke voogdij over bepaalde instellingen, de situatie onveranderd blijft voor de andere instellingen wier voogdij geregeld is door hun oprichtingswet. De gevraagde gegevens bevinden zich op de federale portaalsite www.belgium.be, onder de rubriek Officiële Belgische sites.
5. Ik ben zo vrij het geachte lid te verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 3-173 gesteld aan de regeringsleden door haar collega de heer F. Vanhecke op 27 augustus 2003 « Adviesraden Samenstelling Taalaanhorigheid Vergoedingen ».
Om te besluiten wil ik nog onderstrepen dat het belangrijkste voor de burger is toegang te hebben tot de informatie omtrent de verschillende federale overheidsdiensten, adviesorganen, en overheidsinstellingen en -bedrijven. Deze informatie is momenteel toegankelijk via de eerder vermelde federale portaalsite en kan eveneens op eenvoudig schriftelijk verzoek bekomen worden bij de algemene directie Externe Communicatie van mijn federale overheidsdienst op volgend adres : PB.be 1000 Brussel, of in de Infoshop die zich bevindt in de Regentlaan 54 te 1000 Brussel.