Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-68

ZITTING 2002-2003

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 2595 van de heer Verreycken d.d. 19 december 2002 (N.) :
Gemeenteraadslid. ­ Vervallenverklaring van het mandaat. ­ Opvolger. ­ Beroepsprocedure.

De situatie waarin een gemeenteraadslid op basis van artikel 10 van de nieuwe gemeentewet door de bestendige deputatie vervallen verklaard wordt van zijn mandaat, doch vervolgens een beroep instelt bij de Raad van State, maakte reeds eerder het voorwerp uit van schriftelijke vragen.

Op 28 september 1999 werd aan collega Decaluwé bevestigd, dat een dergelijk beroep bij de Raad van State schorsend is, met als logisch gevolg, dat er door het gemeentebestuur geen opvolger kan opgeroepen worden tot wanneer de beroepsprocedure afgelopen is.

Graag deze bijkomende vragen :

1. Kan, terwijl de procedure bij de Raad van State hangende is, het vervallen verklaarde gemeenteraadslid verder deelnemen aan de gemeenteraadszittingen ? Gelet op het feit dat zijn vervallenverklaring geschorst is, lijkt dit logisch.

2. Indien hij tijdens de procedure verder deelneemt aan de gemeenteraadszittingen, doch de Raad van State wijst zijn beroep af, dan is de vervallenverklaring logischerwijze opnieuw van kracht. Wanneer heeft deze uitwerking : op het ogenblik dat de Raad van State het beroep afwijst of met terugwerkende kracht tot op het ogenblik van de vervallenverklaring ?

3. Heeft dit enige invloed op de geldigheid van de besluiten van de gemeenteraden, waaraan het vervallen verklaarde gemeenteraadslid hangende de procedure bij de Raad van State intussen heeft deelgenomen ?

4. Indien de Raad van State het beroep tegen de vervallenverklaring afwijst, meent de geachte minister dan dat het vervallen verklaarde gemeenteraadslid, dat bleef zetelen tijdens de procedure, in ernst een overtreding van artikel 262 van het Strafwetboek kan aangewreven worden ? Of meent de geachte minister, wat logisch lijkt, dat het opzet « wetens en willens » ontbreekt, nu het raadslid er vanuit gaat dat zijn vervallenverklaring geschorst is, en erop rekent dat de Raad van State hem gelijk zal geven ?