2-263 | 2-263 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)
De heer Dallemagne verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Sinds het begin van de jaren negentig hebben internationale conflicten geleid tot een stroom van ontheemden naar de Europese landen, waaronder het onze. Dit heeft de Raad van de Europese Unie ertoe gebracht na te denken over een bescherming van deze personen, zonder de asielprocedure stil te leggen, alsmede over de mogelijkheid om tussen de lidstaten van de Unie een financiële en logistieke solidariteit te organiseren.
Een eerste stap in die richting werd gedaan door een resolutie van 1995 betreffende de opvang en het tijdelijk verblijf van ontheemden. In 1996 werd een alarm- en spoedprocedure gestart voor de verdeling van de lasten van de opvang en het tijdelijk verblijf van deze personen.
De basisvaststelling van de richtlijn waarop het ontwerp gebaseerd is, is dat een massale toestroom van ontheemden in de Unie zo een zware druk op het asielbeleid legt dat specifieke regelingen onontbeerlijk zijn om de betrokken personen onmiddellijk bescherming te kunnen geven en om te voorkomen dat de asielprocedures vastlopen, wat niet alleen nadelig is voor de betrokken lidstaten, maar ook voor diegenen die buiten de massale toestroom asiel vragen.
De richtlijn heeft twee doelstellingen: in de nationale wetgevingen de minimumnormen voor het verlenen van bescherming bij massale toetroom van ontheemden doen implementeren en maatregelen uitwerken om de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van deze ontheemden te spreiden. Het ontwerp zet deze doelstellingen om in Belgisch recht.
Het valt evenwel te betreuren dat niet met alle opmerkingen van de Raad van State rekening werd gehouden noch met deze van het leescomité, dat in het verleden al meermaals goede diensten bewezen heeft bij de bespreking van wetsvoorstellen en - ontwerpen. Bovendien voldoet artikel 14, dat in de oorspronkelijke versie verder ging dan de richtlijn, nu niet langer aan die richtlijn. De richtlijn geeft eveneens een bescherming aan de langdurig samenwonende partner, maar het ontwerp vermeldt alleen de echtgenoot.
CD&V is blij met de omzetting van de richtlijn en erkent de noodzaak van een bijkomende bescherming voor deze kwetsbare groep, zeker nu dit in georganiseerd Europees verband kan gebeuren. Wij hebben steeds gepleit voor een regeling van het asielbeleid op Europese vlak. Dit kan een eerste stap zijn.
Op het vlak van migratie- en asielbeleid werden de voorbije jaren veel te weinig structurele maatregelen genomen. De voogdijwetgeving over minderjarige vreemdelingen is de enige structurele maatregen van de meerderheid de voorbije vier jaar. De federale regering bereikte evenwel geen akkoord met de gemeenschappen over de bevoegdheidsverdeling inzake de opvang van niet-begeleide minderjarigen.
Het aantal opvangplaatsen voor onbegeleide minderjarige asielzoekers werd opgetrokken tot ongeveer 350 plaatsen. Door de gemeenschappen werd een beperkt aantal extra plaatsen gecreëerd voor onbegeleide minderjarige niet-asielzoekers.
De opsluiting van minderjarigen in gesloten centra ging onverminderd voort. Het aantal opgesloten minderjarigen steeg, vooral omdat ook volledige gezinnen werden opgesloten. Dat konden we zelf vaststellen tijdens ons recente bezoek aan gesloten centra.
Inzake het statuut van niet-begeleide minderjarigen kwamen er geen nieuwe wetgevende initiatieven. De dienst Vreemdelingenzaken stelde wel een interne nota op over de opdrachten van het bureau Minderjarigen. Die geeft aan dat minderjarigen een tijdelijk statuut in België kunnen krijgen indien geen hereniging met familie of voogd mogelijk is.
De federale regering pakt er graag mee uit dat het aantal asielaanvragen in ons land in 2002 met een kwart is gedaald in vergelijking met vorig jaar, van 24.549 naar 18.805 aanvragen. Deze cijfers staan evenwel in schril contrast met de realiteit. Ikzelf en verschillende collega's en instanties krijgen hoe langer hoe meer te maken met mensen die in België aankomen en die zelfs geen asielaanvraag meer indienen. De regering mag dan wel zichzelf feliciteren en zeggen dat de nieuwe aanpak volgens het principe last in, first out (LIFO) werkt, maar de keerzijde is dat heel wat nieuwe asielzoekers gewoon geen aanvraag meer indienen. We zien dat heel goed aan het aantal mensen dat zich in het zwartwerk stort.
Het aantal asielzoekers dat als vluchteling wordt erkend, daalt wel, maar desondanks schiet het regeringsbeleid zijn doel voorbij.
Het aantal asielzoekers dat om technische redenen uit de procedure wordt gezet, stijgt onrustwekkend. In 2002 werden door het commissariaat-generaal 5.263 asielzoekers om technische redenen uit de procedure gezet. Hun dossier werd gewoon niet inhoudelijk beoordeeld. Ze kregen een negatieve beslissing omdat ze niet opdaagden op een interview, niet antwoordden op een brief, ... Uit eigen onderzoek van dossiers blijkt dat heel wat mensen nooit een uitnodiging voor een interview hebben gekregen. De regering zou er goed aan doen om zelf ook eens na te gaan om welke technische reden mensen uit de procedure worden gezet.
Bovendien blijft de achterstand bij het verwerken van de dossiers enorm. Oude dossiers worden gewoon niet meer behandeld. Daardoor krijgen we geregeld mensen op bezoek die al vier, vijf jaar in het land zijn, maar nog altijd geen antwoord hebben gekregen op hun asielaanvraag. Bij het commissariaat-generaal bedraagt de achterstand nu meer dan 30.000 dossiers. Bij de Raad van State is de achterstand eveneens aanzienlijk en ook bij de vaste beroepscommissie groeit ze. De keerzijde van de LIFO-aanpak is dat asielaanvragen van 1999 en vroeger nu gewoon blijven liggen. Hoelang nog? Misschien tot een nieuwe regularisatie niet meer te vermijden is? Of ziet de minister het nog altijd mogelijk die 30.000 dossiers die al van 1999 en vroeger dateren, nu snel af te handelen?
We moeten in ieder geval ermee ophouden de bevolking voor te liegen dat het vluchtelingenprobleem zich stilaan vanzelf oplost. Iedereen ziet in zijn eigen buurt dat dit niet het geval is. Zelfs in de kleine gemeente waar ik woon, blijven de vluchtelingen toestromen.
De CD&V-fractie heeft altijd gepleit voor een hervorming van de asielprocedure. De regering beloofde bij haar aantreden daar inderdaad werk van te maken. De eerste maanden bezorgde de eerste minister ons een heel pakket met voorstellen. Maar drieëneenhalf jaar later is daar nog heel weinig van gerealiseerd.
Met CD&V in de regering was dat misschien wel gelukt. Wij hebben geprobeerd de minister van Binnenlandse Zaken te ondersteunen, maar hij heeft blijkbaar geen steun gekregen van zijn coalitiepartners. De regering is er niet in geslaagd om snelheid te verzoenen met kwaliteit en rechtvaardigheid. De procedure is bijzonder complex en moet veranderen.
Hoewel er extra personeel werd ingezet, blijven we met een achterstand worstelen. Het gevolg is dat vooral de betere dossiers blijven liggen. De achterstand is het grootst bij de behandeling ten gronde en de oude asielaanvragen zijn hiervan het slachtoffer. De Raad van State kampt met een uitzichtloze achterstand en er dreigt nu ook een probleem te ontstaan bij de vaste beroepscommissie.
De menselijke en maatschappelijke kosten van deze achterstand zijn hoog. Voor de asielzoekers zelf zorgt het lange wachten voor psychische, sociale en materiële problemen. Voor de Belgische overheid brengt de achterstand hoge financiële kosten mee. Een ander gevolg is het zwartwerk. De asielzoekers kunnen immers niet overleven met de beperkte middelen die ze van de overheid ontvangen.
Tot slot heeft de kwaliteit sterk te lijden onder te korte beslissingstermijnen en onder de algemene druk om snel veel dossiers te verwerken. Een en ander wordt aangetoond in het OCIV-dossier De werking van de Belgische asielprocedure. Januari-oktober 2001. Het is belangrijk rekening te houden met de aanbevelingen van OCIV.
De regering is er evenmin in geslaagd een netwerk te scheppen dat procedurebegeleiding garandeert aan elke asielzoeker. Momenteel is de situatie op het vlak van procedurebegeleiding in België verre van bevredigend. De begeleiding door het personeel van opvangcentra en OCMW's is zeer verschillend van aard en kwaliteit en, ondanks veel goede bedoelingen, vaak ontoereikend. NGO's en andere particuliere diensten beschikken over veel te weinig personeel om die taak goed te kunnen uitvoeren.
Ik kom tot de invoering van een bijkomend beschermingsstatuut. Het vluchtelingenverdrag uit 1951 moet in de breedst mogelijke zin worden geïnterpreteerd. Zelfs in dat geval blijven er asielzoekers buiten het toepassingsgebied vallen. De regering stelde eerst een bijkomend beschermingsstatuut in het vooruitzicht - in het kader van de hervorming van de asielprocedure - maar voerde dit nadien af. In 2002 werd uiteindelijk een heel beperkte maatregel genomen: een uitstel van vertrekregeling voor asielzoekers die een niet-terugleidingsclausule krijgen van de commissaris-generaal.
Een aanverwant probleem is dat van de technisch niet-verwijderbaren. Ik vraag me overigens af wat er zal gebeuren indien er oorlog uitbreekt in Irak en er een nieuwe vluchtelingenstroom op gang komt. Vallen die vluchtelingen onder de nieuwe wet? De wet moet natuurlijk eerst gepubliceerd worden.
Hoe gebeurt de inschatting van de situatie in de herkomstlanden? Dit probleem bestond ook in de vorige regeerperiode. Wij hebben vaak op dat probleem gehamerd. Thans wordt de verzamelde informatie gebundeld in rapporten. Deze rapporten zijn niet publiek en zelfs niet beschikbaar voor advocaten of NGO's die asielzoekers begeleiden. De rapporten worden ook niet voorgelegd aan instanties zoals Amnesty International of Human Rights Watch.
Bovendien worden de eindbeslissingen inzake asiel steeds vaker uitsluitend op grond van die rapporten gemotiveerd. Het zou ons inziens goed zijn dat deze rapporten worden ingekeken door personen of organisaties die zich met de asielproblematiek bezighouden.
De opvang van asielzoekers was toe aan bijsturingen en ik moet toegeven dat er zich positieve ontwikkelingen hebben afgetekend. In 2001 werd onder meer het Federaal Agentschap voor de Opvang (Fedasil) opgericht, dat de opvang van asielzoekers moet coördineren en sturen. Het aantal opvangplaatsen steeg. Wij vinden dus niet alles negatief. Wat goed is, is goed. Wij durven dat toe te geven. Het OCIV laakte wel de manier waarop de opvang werd bijgestuurd en wij kregen wel gelijk met onze waarschuwing voor ongewenste negatieve neveneffecten voor de asielzoekers zelf.
Andere belangrijke knelpunten werden echter niet of onvoldoende aangepakt. De concentratie van asielzoekers in slechte huisvesting in de achtergestelde wijken van grootsteden blijft een ernstig probleem. De kwaliteit van opvang en begeleiding tussen en binnen de verschillende opvangmodi blijft sterk uiteenlopen. Bovendien verdwijnen er door de huidige regeling met de vier centra waar asielzoekers tijdens de procedure van Raad van State worden geconcentreerd, nog steeds een ontstellend groot aantal asielzoekers spoorloos.
De regering heeft de voorbije periode heel wat geïnvesteerd in het gedwongen uitwijzingsbeleid. Dit ging ten koste van het aanmoedigen van de vrijwillige terugkeer waarvoor mevrouw de Bethune en ik zelf jarenlang hebben geijverd. Nu moet de vrijwillige terugkeer enkel nog worden gestimuleerd voor die nationaliteiten die niet gedwongen kunnen worden uitgezet. Voor een reeks van nationaliteiten werd de terugkeerpremie afgeschaft. Uitgeprocedeerde asielzoekers krijgen maar vijf dagen tijd om te beslissen vrijwillig terug te keren. Bovendien wordt het Centrum voor Vrijwillige Terugkeer en Ontwikkeling, dat werd opgericht om de vrijwillige terugkeer te stimuleren, door de regering hoegenaamd niet au sérieux genomen. Ik ontmoet hoe langer hoe meer mensen die met de handen in het haar zitten als ze na een jarenlang verblijf in België plots op vijf dagen het land moeten verlaten. Ze krijgen dat niet georganiseerd en verdwijnen uiteindelijk in de illegaliteit.
Ook de druk om de gesloten centra te laten renderen is sterk toegenomen. Lege plaatsen moeten zo snel mogelijk worden opgevuld. De druk om bijkomende plaatsen te creëren in gesloten centra is ook voelbaar.
Wat detentie en gedwongen uitwijzingen betreft, is het gebrek aan een transparante regelgeving en controle flagrant. De controle van de Raadkamer op de detentie is marginaal. Inzake gedwongen uitwijzingen is er niet eens een controlemechanisme.
Er moet een geïntegreerd beleid worden gevoerd om de oorzaken van de vluchtelingenstromen aan te pakken. Al heel lang dringen wij aan op samenwerking met andere departementen, onder andere met Ontwikkelingssamenwerking. In het begin kregen wij nochtans de indruk dat het de minister niet aan goede voornemens ontbrak. Wij hebben zelfs gesprekken gevoerd met staatssecretaris Boutmans.
De gezinshereniging van erkende vluchtelingen met hun partner en minderjarige kinderen is een recht, maar in de praktijk stoten betrokkenen op vele obstakels. Ten einde raad komen deze mensen bij politici terecht, maar wij kunnen hen evenmin helpen. Ik stel ook vast dat heel wat dossiers van gezinshereniging waarin de band tussen ouders en kinderen met DNA-testen is aangetoond, toch geblokkeerd blijven. Ik ken een concreet geval van een gezin dat al twee jaar wacht. Onze diensten weigeren de gezinshereniging en aanvaarden de DNA-testen niet als een bewijs van een bloedband. Moeten wetenschappers misschien nieuwe wetenschappelijke methoden ontwikkelen? Het is schrijnend hoe deze mensen van valse beloften naar echte ontgoochelingen zwalpen.
Ik kom tot het besluit dat, ondanks enkele positieve punten, elke structuur in het asielbeleid van de regering zoek is en dat de regering eigenlijk al vier jaar de problemen voor zich uitschuift.
Hoe meer asielzoekers er zonder enige begeleiding uit de erkenningsprocedure worden gezet, hoe meer illegalen er op het grondgebied zullen vertoeven.
Ik vrees dat we het uitzonderlijke belang van die begeleidingsprocedure moeilijk kunnen inschatten. Er zullen misschien wel geen repercussies zijn in de nabije toekomst, maar over enkele jaren, wanneer de illegale asielzoekers opnieuw `uit de bosjes' zullen komen, zal duidelijk zijn wat er op gang is gebracht. We mogen ook de gevolgen van de algemene achterstand in de behandeling van de dossiers niet onderschatten.
Om af te sluiten volgend voorbeeld uit de praktijk. Een persoon die zich vluchteling verklaart, wordt in het centrum vastgehouden. Wanneer zijn dossier niet binnen een redelijke termijn wordt behandeld, moet het commissariaat de persoon in kwestie in vrijheid stellen, in de hoop dat hij zich later komt aanmelden voor de verdere behandeling van zijn dossier. Wanneer die persoon in vrijheid gesteld wordt, komt hij vaak in één of andere grootstad in het illegale circuit terecht. De plattelandsdorpen en gemeenschappen hebben hier iets minder mee te maken, maar toch stellen we al een zekere doorstroming vast. Iedereen kent wel ergens iemand, ook in de kleinere gemeenten.
Aangezien er geen structurele oplossing wordt geboden, zullen we binnen de kortste tijd een nieuwe en nog meer omstreden massale regularisatie nodig hebben. De huidige regering zal hiervoor de verantwoordelijkheid dragen.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Les deux projets à l'examen, qui visent à la mise en oeuvre d'un statut européen de protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées, s'inscrivent parfaitement dans la politique d'asile humaine et équilibrée que je mène depuis mon entrée en fonction en tant que ministre de l'Intérieur.
Une fois ces textes adoptés, j'aurai donc respecté l'engagement tel que décrit dans ma note d'orientation générale relative à une politique globale en matière d'immigration, à savoir la mise en place d'un statut cohérent pour les personnes déplacées en raison d'une situation de guerre.
J'ai toujours privilégié l'approche européenne pour ce type de questions. C'est donc avec force et détermination que j'ai oeuvré au sein du conseil Justice et Affaires intérieures pour l'adoption de la directive européenne sur la protection temporaire, en juillet 2001.
L'Union européenne, en se dotant d'un régime de protection temporaire harmonisé, a voulu éviter les errements qu'elle a connus lors de la crise du Kosovo. À cette époque, les États membres ont, sans concertation, mis en place - et ensuite supprimé - des régimes de protection temporaires, ce qui a favorisé les mouvements erratiques de malheureux à travers l'Europe, livrant certains d'entre eux à de véritables trafics d'êtres humains.
En instaurant, d'une part, des normes minimales relatives à l'octroi d'une protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées et, d'autre part, des mesures tendant à assurer un équilibre entre les efforts consentis par les États membres pour accueillir ces personnes et supporter les conséquences de cet accueil, l'Europe a su montrer qu'elle pouvait faire preuve de solidarité et de cohérence.
Pour toutes ces raisons, j'ai voulu que ce texte européen soit transposé au plus tôt, ce qui fait de la Belgique l'un des premiers États membres à avoir rempli ses obligations européennes.
Concrètement, l'avant-projet de loi prévoit la mise en place d'un mécanisme de protection en cas d'afflux massif de personnes déplacées, comme celles ayant fui des zones de conflit armé ou ayant été victimes de violations des droits de l'homme systématiques ou généralisées.
Il s'agit d'un statut complémentaire à celui qui découle de la Convention de Genève sur les réfugiés, dans la mesure où il ne préjuge pas de la reconnaissance du statut de réfugié. Là aussi, le bénéficiaire de la protection temporaire aura toujours la possibilité de déposer une demande d'asile, qui sera examinée à la fin de la protection temporaire.
Conformément à la directive européenne, la protection qui leur sera octroyée sera d'une durée limitée, ne pouvant excéder trois ans.
Durant leur séjour en Belgique, les bénéficiaires de cette protection temporaire pourront jouir de nombreux droits, notamment en matière d'aide sociale, d'accès à l'emploi et à l'enseignement, ainsi qu'en matière de regroupement familial.
Une fois mis fin au régime de protection temporaire, le retour de ces personnes peut être organisé.
Je dois également rappeler que la mise en oeuvre d'un régime commun d'asile européen ne peut se limiter à l'instauration d'un statut européen de protection temporaire. D'autres textes aussi fondamentaux doivent pouvoir être transposés - voire adoptés - au plus vite, car mes collègues européens et moi-même avons, à l'échelon de l'Europe, la même appréciation politique. Nous constatons que dans près de 90% des cas, la procédure d'asile est détournée de son objectif premier, et ce au détriment de ceux qui ont réellement besoin d'une protection internationale.
Mme Thijs a profité de ce débat pour revenir sur la problématique globale de l'immigration et de l'asile ; je la remercie des nuances qu'elle a apportées. J'ai déjà répondu à ces questions à de multiples reprises en commission.
En bref, pour éviter ces abus en matière d'asile, il faut commencer par lutter dans les pays d'origine en expliquant bien là-bas, à ceux qui seraient tentés par l'aventure, quelles sont les conditions d'application de la Convention de Genève. C'est pour cela que nous envoyons des officiers d'immigration, car les intéressés sont très souvent victimes de réseaux de traite des êtres humains extrêmement performants et uniquement préoccupés de soutirer les maigres ressources dont ces personnes disposent, sachant très bien que l'issue sera, pour une grande majorité d'entre eux, le refus de l'asile et le retour dans le pays d'origine.
Il convient également de lutter sur le plan pénal, non seulement en Belgique, mais aussi au niveau européen, contre ces organisations qui constituent une des causes fondamentales de ces mouvements de population et qui s'accompagnent de toute une série de phénomènes criminels : trafic de drogue, trafic d'armes, etc. Là aussi, de grands efforts doivent être déployés.
Il faudrait aussi, selon moi, développer une politique plus active de coopération au développement. Je ne comprends pas pourquoi l'on n'essaye pas de la cibler mieux, notamment envers les pays d'origine de ces flux migratoires.
Tous ces thèmes ont été développés pendant la présidence belge, à l'occasion d'une grande conférence internationale dont les conclusions restent certainement des lignes d'action importantes pour les années à venir.
En Belgique, nous avons fait de gros efforts pour essayer de dissuader l'introduction de demandes injustifiées, que ce soit en supprimant l'aide financière qui constituait un facteur d'appel extrêmement important ou en accélérant le traitement des dossiers, avec un délai qui, dans la majorité des cas, est inférieur à deux mois, ou encore en mettant en oeuvre - ce qui est la logique lorsqu'une décision a été rendue - une véritable politique d'expulsion. Cela a permis d'atteindre des résultats appréciables.
Ainsi, il n'y a plus d'arriéré à l'Office des étrangers. Je me souviens très bien, lorsque je suis entré en charge, que l'on nous prédisait que nous n'y arriverions pas. Certes, il subsiste un arriéré au Commissariat général aux réfugiés, mais il est en cours de réduction. Je suis convaincu qu'il sera totalement résorbé dans les années qui viennent. Il n'est pas question d'organiser une nouvelle opération de régularisation.
Il reste un arriéré important au Conseil d'État, mais qui est apparent. En effet, nombreux sont ceux qui introduisent un recours devant cette instance uniquement dans l'espoir de bénéficier de l'aide et de l'assistance sur le plan social. J'ai fait un certain nombre de propositions et fait adopter des textes pour permettre le traitement rapide de ces dossiers qui sont en fait des moyens dilatoires utilisés pour tenter de rester dans notre pays, dans l'espoir de voir fléchir notre détermination. Or, une telle attitude nous replacerait dans la spirale qui consiste à croire qu'une fois arrivés sur notre territoire, les demandeurs d'asile ont de grandes chances de finir par obtenir une régularisation.
J'ajoute - et cela n'est pas négligeable - que le nombre de demandeurs d'asile a baissé de manière considérable : la diminution est de 25% par rapport à l'année dernière et de 55% par rapport à l'année précédente, alors que, dans le même temps, les expulsions se sont accrues de 40%, ce qui démontre bien notre détermination.
Vous devez savoir qu'au niveau européen également, nous réfléchissons de plus en plus au développement de la coopération, non seulement pour parvenir à des accords de réadmission mais aussi pour mettre en oeuvre une politique de retour dans le pays d'origine.
Je tiens à vous dire que je suis, moi aussi, attaché à une politique de retour volontaire et que ce n'est vraiment que lorsque ce n'est pas possible que l'on a recours à une procédure de renvoi sous la contrainte et sous escorte. La majorité des retours sont des retours volontaires mais, bien entendu, les proportions établies par rapport aux chiffres enregistrés dans le passé doivent aussi tenir compte de la diminution du nombre de demandeurs d'asile.
Il est vrai que la prime de retour a été supprimée pour certains pays. Il s'agit des pays candidats à l'adhésion à l'Union européenne. On considère en effet que, sauf exception, les citoyens de ces pays n'ont plus de raison de demander chez nous le bénéfice de l'asile - sinon nous nous serions tous trompés en les acceptant dans la famille européenne. Certains d'entre eux avaient organisé un véritable carrousel. Des citoyens de ces pays se rendaient en Belgique et repartaient avec un avantage matériel pour eux, à savoir la prime de retour.
Il est vrai qu'il subsiste encore chez nous des mouvements erratiques d'illégaux. Ceux-ci cherchent le régime le plus favorable en Europe, ce qui prouve combien la politique européenne en la matière est essentielle, ou veulent se rendre en Angleterre - ce qui pose un problème plus particulier -, persuadés que le régime y est plus favorable (pas de carte d'identité, travail au noir, etc.). C'est pourquoi j'ai, avec mon collègue français Nicolas Sarkozy, des contacts suivis avec David Blunkett, le ministre britannique de l'Intérieur. Nous intervenons également à l'échelon européen pour convaincre le Royaume-Uni de mener une politique plus stricte en ce domaine. Vous percevez, à la lecture de la presse, les premiers éléments démontrant que les autorités britanniques sont conscientes de la nécessité de déployer des efforts en la matière.
C'est aussi pour toutes ces raisons que nous avons décidé, d'un commun accord, de durcir les politiques, de les envisager dans leur globalité à l'échelon européen, en ce compris la politique communautaire de contrôle des frontières extérieures et la politique d'éloignement.
En matière d'asile, il s'agit ainsi de se montrer, toujours dans le respect de la Convention de Genève, plus exigeant, de mettre en place des procédures efficaces, rapides et harmonisées, en d'autres termes, des procédures qui à la fois garantissent les droits des demandeurs d'asile et permettent aux États membres de lutter contre les abus et d'éviter les recours dilatoires. Il faut aussi que ces procédures soient rapides car le temps est un facteur très important dans ce domaine. Plus le temps passe, plus il est difficile de procéder à un éloignement.
La Belgique a toujours plaidé en faveur d'une harmonisation de la politique européenne. Je tiens à être très clair sur ce point, l'harmonisation souhaitée à travers l'adoption de directives européennes ne peut en aucun cas être un prétexte pour l'émergence de quelque forme de laxisme que ce soit.
L'objectif premier de cette harmonisation au sein des législations des États membres en matière d'asile consiste à réduire le phénomène d'« asylum shopping » et donc de gommer le caractère attractif de l'un ou l'autre État membre pour le demandeur d'asile potentiel.
Par ailleurs, cela permettra également de limiter les mouvements secondaires au sein même de l'Union.
Certains se plaisent à croire ou, pire encore, à faire croire que l'Europe est inactive dans ces domaines. Ils se trompent. Les efforts de tous les États membres et, en particulier, de la Belgique pour atteindre les objectifs fixés à Tampere, lesquels ont été depuis lors rappelés et précisés à Laeken et à Séville, me laissent à penser que l'Europe a enfin pris la bonne direction. Même si certains États membres tentent parfois de préserver leurs spécificités nationales, tous sont convaincus de la nécessité et de l'urgence d'une action concertée en ces matières. La dimension européenne constitue, pour le traitement de cette problématique, la seule dimension pertinente.
Les progrès enregistrés au niveau européen en matière d'asile sont en effet non négligeables. À côté de la directive sur la protection temporaire, d'autres textes ont également été approuvés : la directive relative à l'harmonisation des conditions d'accueil, le Fonds européen des Réfugiés, le Règlement Dublin II, sans oublier la mise en application pour l'ensemble des États membres d'Eurodac, le 15 janvier dernier.
L'actuelle présidence grecque et la future présidence italienne ont exprimé leur claire intention de poursuivre dans la voie tracée par leurs prédécesseurs, à savoir l'adoption des deux dernières directives en matière d'asile : celle sur les conditions d'octroi du statut de réfugié ou de bénéficiaire de la protection subsidiaire et celle relative aux procédures d'asile. Une fois ces deux textes adoptés, nous aurons atteint l'objectif fixé, à savoir la réalisation de ce que l'on a appelé à Tampere le régime commun d'asile européen, c'est-à-dire, madame Thijs, l'adaptation structurelle que vous souhaitez à juste titre.
Comme je l'ai déjà déclaré souvent au Parlement, il n'est pas souhaitable en la matière de faire cavalier seul, parce que cela rend plus difficile l'adoption de normes au plan européen. Chaque fois qu'un État fait adopter par son parlement de nouvelles règles en matière d'asile, il ne faut pas s'attendre à ce que le lendemain, dans une négociation européenne, il ne soutienne pas que ces règles sont les meilleures ni qu'il accepte sans discussion des aménagements ou des concessions. Il faut savoir que l'adoption de chacun de ces textes, je le rappelle, à l'unanimité, suppose un certain sens du compromis de la part des États membres. Ceux-ci ne peuvent se contenter d'une simple addition de leurs législations nationales ni de s'accorder uniquement sur le plus petit commun dénominateur à toutes celles-ci, ce qui conduirait à ne presque rien harmoniser. Je fais mienne la formule qui est souvent utilisée par le commissaire européen António Vitorino : il faut que chaque fois que nous prenons une décision au plan européen, il y ait une véritable plus-value. Il faut donc une amélioration par rapport à la situation que chacun de nous connaît dans son pays. Il faut trouver le point d'équilibre entre les intérêts de chacun et se mettre d'accord sur un socle de règles communes. Tel est le principe de négociation de la Belgique. Il ne s'agit pas de renoncer à nos idées, à nos principes ou à nos priorités mais de faire en sorte que l'intérêt commun de l'ensemble des États membres prévale sur l'intérêt particulier d'un seul État membre, quel qu'il soit.
Je suis convaincu que vous aurez tous à coeur de voter les projets de loi que je vous soumets aujourd'hui, non seulement parce qu'ils constituent une avancée réelle dans le cadre de la construction européenne en matière de politique d'asile mais, surtout, parce qu'en termes de dignité humaine, ils offrent une protection rassurante aux milliers de malheureux projetés sur les routes en cas de conflit.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Volgens de minister is de achterstand in de behandeling van de dossiers weggewerkt. Toch zijn sommige oude dossiers van vóór 1990 nog steeds niet afgerond. Ik dring erop aan dat daartoe het nodige wordt gedaan.
Voorts zouden er minder nieuwe vluchtelingen worden geteld. Volgens de statistieken klopt die bewering, maar uit getuigenissen van politiediensten en OCMW's blijkt dat veel vluchtelingen geen asielaanvraag meer indienen wanneer ze ons land binnenkomen.
M. Georges Dallemagne (CDH). - Je n'ai pu participer au débat de ce matin pour des raisons d'agenda et je prie l'assemblée de m'en excuser.
Je me félicite, au nom de mon groupe, de la mise en oeuvre dans notre droit de ces directives européennes. C'est, je crois, un pas en avant dans le domaine de la protection temporaire des personnes fuyant des situations de belligérance.
Je désire toutefois formuler quelques remarques par rapport à la discussion d'aujourd'hui.
En premier lieu, il eût été préférable d'aborder ces questions de manière encore plus approfondie au Sénat avant de devoir appliquer dans notre droit une directive européenne. Nous aurions ainsi pu mener une discussion importante et intéressante par rapport à un texte devant être traduit dans notre droit sans qu'aucune autre option ne soit possible.
Ce type de discussion a de plus en plus souvent lieu à l'échelon européen. Les États membres y participent activement et le ministre de l'Intérieur nous a dit à quel point il y attachait de l'importance.
Nous sommes également convenus, avec la présidente de la commission, qu'il serait intéressant de rencontrer régulièrement le ministre de l'Intérieur à propos de ces questions afin de mieux connaître les positions que défendra la Belgique lors des réunions de la commission de la Justice et des Affaires intérieures à l'échelon européen et d'avoir éventuellement un débat préalable à la prise de décision.
Ces discussions ont parfois lieu à la Chambre, mais le Sénat démontre depuis très longtemps son intérêt pour ces questions en déposant, par exemple, toute une série de propositions de loi dans ce domaine. Il serait dès lors utile de continuer à l'associer étroitement à ces discussions.
Ensuite, nous faisons certainement un pas important dans le domaine de la protection temporaire parce qu'il s'agit d'une matière différente de celle qui entre dans le cadre de la Convention de Genève. Cela permettra à la fois de réduire le nombre de personnes sollicitant un statut de réfugié dans le cadre de la Convention de Genève et de répondre à des problèmes humains extrêmement graves se produisant parfois à nos portes.
J'ai signalé en commission que ces dispositions ne seraient probablement pas applicables dans certains cas, parce qu'il existe des situations où seule la Belgique peut se sentir concernée par des afflux de personnes déplacées. J'ai ainsi repris l'exemple du Rwanda, qui fut à l'origine du déplacement de quelques centaines de personnes dans notre pays. Il est peu probable que le niveau européen se mobilise dans ce type de situation et que la solidarité européenne soit nécessaire. Il manque encore aujourd'hui une base légale solide pour pouvoir aborder ce type de question.
Mon groupe votera bien sûr en faveur de ces projets de loi.
-De algemene bespreking is gesloten.