Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-60

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu

Vraag nr. 2313 van mevrouw de Bethune d.d. 8 augustus 2002 (N.) :
Gelijkheid tussen vrouwen en mannen in het beleid. ­ Implementatie van de strategische doelstellingen. ­ Periode van september tot december 2001.

De tekst van deze vraag is dezelfde als die van vraag nr. 2308 aan de eerste minister, die hiervoor werd gepubliceerd (blz. 3319).

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mede te delen.

Voor het antwoord op deze parlementaire vraag verwijzen wij graag naar het antwoord op de vraag nr. 1740 van 7 december 2001 van mevrouw de Bethune en naar het zogenaamde Pekingrapport 2001. In beide wordt uitvoerig bericht over de verwezenlijkingen aangaande de realisatie van de strategische doelstellingen inzake Volksgezondheid. We geven hier de belangrijkste elementen nog even weer.

1 en 2. Taal ­ zichtbaarheid van vrouwen vergroten

Vrouwen zijn in teksten en in taal over het algemeen minder zichtbaar dan mannen. Over de strategieën om dit taalseksisme in de kiem te smoren bestaat geen eensgezindheid. Het gaat immers over de vraag of teksten moeten vervrouwelijkt dan wel in een neutrale vorm geschreven worden.

Ik heb ervoor gekozen om teksten en brieven in een neutrale vorm te schrijven en vrouwen tegelijkertijd meer zichtbaar te maken. Daartoe werd de nota « Taalseksisme ... hoe te vermijden ? ­ Sexisme linguistique ... comment l'éviter ? » uitgewerkt. In deze nota worden aandachtspunten en tips meegegeven voor iedereen op het kabinet die te maken heeft met mondelinge en schriftelijke communicatie. Zo wordt bijvoorbeeld het gebruik van algemene, sekseneutrale termen toegelicht en worden alternatieven geboden om vrouwen meer zichtbaar te maken. Daarnaast worden veel voorkomende valkuilen vermeld (gebruik van verkleinwoorden, gebruik van toevoegsels, zinsconstructies, enz.) en werden afspraken gemaakt in verband met het gebruik van functie- en beroepsnamen.

Alle kabinetsleden ontvingen de Nederlandstalige en/of Franstalige versie van deze nota.

Een interne vormingsbijeenkomst werd georganiseerd. Daarop werd het waarom van het vermijden van taalseksismen toegelicht en bediscussieerd en de praktische consequenties ervan besproken. In de loop van het jaar werden regelmatig teksten gescreend en correcties gesuggereerd aan de schrijver/schrijfster.

Hoewel ik niet met 100 % zekerheid durf te stellen dat alle teksten die op mijn kabinet geschreven worden genderneutraal zijn, stel ik bij mijn kabinetsleden wel een sterk verhoogde gevoeligheid vast voor het gebruik van een genderneutrale taal en de zichtbaarheid van vrouwen daarin.

Verzamelen van info over de gezondheid van vrouwen

In voorbereiding van de Gezondheidsenquête 2005, werd in 2001 de Gezondheidsenquête 2001 doorgelicht op genderaspecten. Zowel de Raad voor gelijke kansen (commissie gender en gezondheid) als het Centrum voor bevolkings- en gezinsstudies werd om een doorlichting gevraagd.

Het advies van de Raad voor gelijke kansen werd ontvangen in het voorjaar 2002. De doorlichting door het CBGS werd, omwille van andere prioriteiten van het CBGS, jammer genoeg afgemeld.

Integratie van de genderdimensie in twee beleidsvoorstellen

· Federale beleidsnota drugproblematiek

­ De te ontwikkelen epidemiologie en evaluatie zullen genderspecifieke aspecten bevatten.

Binnen het Wetenschappelijk instituut volksgezondheid werd contact opgenomen met de auteurs van het « Belgian National Report on Drugs 2001 ». Met hen samen wordt onderzocht op welke wijze de volgende rapporten meer rekening kunnen houden met het aspect gender.

­ De linguïstische vormen gebruikt in de nota werden reeds herzien.

· Beleidsnota « geestelijke gezondheidszorg »

­ Medicatie wordt vanuit een genderspecifieke invalshoek benaderd.

De Hoge Gezondheidsraad werd gevraagd een advies te formuleren inzake (de bestrijding van) het overmatig gebruik van slaap- en kalmeermiddelen in ons land. Er werd uitdrukkelijk gevraagd om bij de formulering van dit advies een onderscheid te maken tussen het gebruik van middelen door mannen en door vrouwen. Op basis van dit advies is het bedoeling om in 2002 een sensibiliseringscampagne ten aanzien van het grote publiek uit te werken. Afhankelijk van het advies van de Hoge Gezondheidsraad zal bekeken worden of aparte subcampagnes voor mannen en voor vrouwen dienen uitgewerkt te worden.

­ Binnen een diepgaand epidemiologisch onderzoek dat in samenwerking met de WHO wordt opgezet en uitgevoerd bij 3 000 Belgen wordt, bij de verwerking van de resultaten, het aspect gender uitdrukkelijk meegenomen.

Het onderzoek werd in 2001 bij 2 600 Belgen uitgevoerd (niet de vooropgestelde 3 000). Wegens discussie met de WHO over toegang tot de gegevens, zal het genderen ervan ten vroegste kunnen aanvangen in het najaar 2002.

­ De linguïstische vormen gebruikt in de nota werden reeds herzien.

Aangezien ik er van uit ga dat de genderdimensie in zoveel als mogelijk beleidsmaatregelen- en programma's geïntegreerd wordt, werden geen aparte middelen ingeschreven in de begroting 2001 ter verwezenlijking van de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen.

Het Vrouwen Overleg Komitee ontving een subsidie van 1 239,47 euro (50 000 frank) voor de organisatie van de Vrouwendag « Is ons lijf ons lief ? » op 11 november 2001.

De Nederlandstalige Vrouwenraad en de Université des Femmes ontvingen een subsidiëring van 1 983,15 euro (80 000 frank) voor de organisatie van de internationale studiedag « Geestelijke gezondheid : vrouwen stellen vragen » op 11 oktober 2001.

3. « Wij wensen de aandacht te vestigen op het feit dat de verwezenlijking van de gekozen strategische doelstellingen een werk is op lange termijn, zodat bijgevolg niet alle ondernomen acties vandaag al voltooid zijn. De etappes waarmee reeds werd aangevangen dienen in de toekomst hernomen te worden in functie van de voorstellen van het beleidsplan 2002 die zullen weerhouden worden, opdat de ervaring opgedaan tijdens het eerste werkjaar kan worden benut voor het verdere verloop van het project » (project Mainstreaming ­ Eindrapport, november 2001).

Zoals blijkt uit het eindrapport 2001 van de cel Gendermainstreaming werd de (mate van) realisatie van de verschillende strategische doelstellingen geëvalueerd samen met de experte die het kabinet begeleidde. Aangezien deze begeleiding, zoals reeds eerder werd vermeld, in de beginfase niet helemaal van een leien dakje liep, werd afgesproken voor 2002 geen nieuwe strategische doelstellingen te bepalen, maar verder te werken aan de doelstellingen geformuleerd in 2001. Samen met de experte werd een concreet stappenplan uitgetekend voor de realisatie van de doelstellingen in 2002. Zie hiervoor het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 2330.

Naast de uitwerking en opvolging van de vooropgestelde strategische doelstellingen, werden in 2001 nog verscheidene beleidsmaatregelen uitgewerkt die de gelijkheid tussen vrouwen en mannen bevorderen.

Herorganisatie eerstelijnsgezondheidszorg

Bij een deel van de huisartsen heerst een toenemende malaise. De werkdruk neemt steeds toe terwijl de waardering van het beroep gestadig afneemt, zowel in termen van financiële verloning als van sociale appreciatie. Een toenemend aantal huisartsen die solo werken, ondervindt een burnout-syndroom. Een niet onaanzienlijk deel onder hen zou wel bereid worden gevonden om samen te werken met (jonge) collega's, indien daar bepaalde tegemoetkomingen tegenover zouden staan.

Verder is er, net zoals in andere sectoren, een toename van het aantal vrouwelijke huisartsen, met een toenemende vraag naar deeltijds werken. Ook mannelijke (meestal jongere) huisartsen opteren meer en meer voor formules waarbij zij niet meer 100 % van de tijd beschikbaar moeten zijn. In een beroep waar de beschikbaarheid traditioneel zeer groot was, vraagt dit niet alleen een mentaliteitswijziging, maar tevens een aantal structurele wijzigingen.

De Ministerraad keurde op 21 december 2001 de ontwerpen van koninklijk besluit met betrekking tot de ondersteuning van de gezondheidssector op het niveau van de eerste lijn (huisartsen, thuisverpleegkundigen, kinesisten, ergotherapeuten, ...) goed.

Een protocolakkoord werd afgesloten tussen de verschillende ministers betrokken bij de gezondheidszorg in België (behalve het Brussels Gewest) waarbij de partijen zich engageren om een coherent en op elkaar afgestemd beleid te voeren. Momenteel zijn op verschillende niveaus allerlei organisatievormen werkzaam. Het is de bedoeling om de verschillende initiatieven op elkaar af te stemmen en te ordenen, zodat het geheel duidelijker en zichtbaarder wordt voor de patiënt/e.

Daartoe zullen zorgzones uitgetekend worden. Dit is een geografische aanduiding voor aanpalende gemeenten. Zo zullen er bijvoorbeeld 84 zones zijn in Vlaanderen en 47 in Wallonië en het Duitstalig deel van België.

Verder wordt een financiering voorzien voor het multidisciplinair overleg. Dergelijk overleg tussen bijvoorbeeld huisarts, kinesist/e en thuisverpleegkundige bestaat reeds maar zal voortaan dus vergoed worden. Deze maatregel is een bijkomende stimulans om het multidisciplinair samenwerken tussen verschillende zorgverleners/sters te stimuleren en dus een efficiënt en kwaliteitsvol zorgaanbod uit te bouwen.

Bovendien zal per zorgzone één centrale wachtdienst voorzien worden. Niet alleen voor huisartsen maar ook voor alle andere eerstelijnsgezondheidsberoepen die zich willen inschrijven in dit systeem. Huisartsenkringen zullen instaan voor de organisatie van dergelijke eerstelijnswachtdiensten. De organisatie is tevens een norm voor erkenning van de huisartsenkring waarvoor financiering voorzien is.

Verpleging : het zit je in het bloed ­ een roldoorbrekende campagne

In het sociaal akkoord van 1 maart 2000 werd beslist om een imago- en recruteringscampagne voor het verpleegkundig beroep te organiseren. De campagne moet de opleiding en het beroep van verpleegkundige onder de aandacht van de jongeren brengen met een grotere instroom in de opleiding tot gevolg. Bijkomend is het de bedoeling dat er duidelijke en realistische informatie verstrekt wordt over het beroep ter verbetering van het imago van de verpleegkunde bij een breed publiek.

Momenteel bestaat een tekort aan verpleegkundigen. Dat tekort is gedeeltelijk toe te schrijven aan recente overheidsinitiatieven die de omkadering binnen de verpleegkunde deed toenemen en dus meer verpleegkundigen aan het werk zet. Daarbij komt dat de instroom van studenten verpleegkunde de laatste jaren gedaald is. Het aantal afgestudeerden alleen is niet meer toereikend om aan de vraag vanuit de sector te voldoen.

Het komt er dus op aan een grotere groep jongeren aan te trekken voor dit beroep.

Om het tekort op te vangen of toch minstens te stabiliseren werd in 2000 reeds het project 600 gelanceerd. Dit project waardoor mensen die reeds actief zijn in de verzorgingssector maar geen verpleegkundige zijn (vaak herintreedsters) de kans krijgen om dit diploma te halen, zal herhaald worden wegens overweldigend succes.

Het overleg om de werkdruk van de verpleegkundigen te verminderen is volop aan de gang. Het is immers evident dat er niet alleen meer verpleegkundigen nodig zijn om het werk te verdelen, maar dat de werksituatie van de verpleegkundigen in het algemeen moet aangepakt en verbeterd worden. Een werkgroep werkt rond dit thema.

De campagne « Verpleging : het zit je in het bloed » werd gerealiseerd met de mensen van het terrein, met de verpleegkundigen zelf. Vier gezichten werden gekozen voor deze campagne. Zowel jonge verpleegkundigen in opleiding als dertigers die al enige tijd actief zijn als verpleegkundige.

­ Een jonge student verpleegkunde is het boegbeeld; hij toont aan dat niet alleen vrouwen voor dit beroep kiezen en moedigt ook mannen aan om voor de studie te kiezen.

­ Een jonge studente verpleegkunde die met overtuiging voor de optie geriatrie kiest. Een dienst waar duidelijk nood is aan meer verpleegkundigen.

­ Een vrouwelijke hoofdverpleegkundige : ook vrouwen maken carrière in de gezondheidssector.

­ Een mannelijke hoofdverpleegkundige : omdat verpleegkunde ook een boeiende job kan zijn voor mannen.

Met deze vier gezichten werd getracht om clichés te doorbreken of op zijn minst ter discussie te stellen.

De slogan « Verpleging : het zit je in het bloed » verwijst naar de bewuste en gemotiveerde keuze voor het beroep. Het is een zwaar en moeilijk beroep maar het zijn sociale, contactvaardige mensen die voor dit beroep kiezen mét overtuiging. Wie ervoor kiest verdient het respect en appreciatie van iedereen.

Installatie Borstvoedingscomité

Op 21 februari werd het koninklijk besluit goedgekeurd waarin de wijze van aanduiding van de leden van het comité werd bepaald. De leden werden vervolgens benoemd en het comité werd officieel geïnstalleerd op 24 oktober.

De vorige jaren werden er reeds tal van initiatieven genomen die tot doel hadden borstvoeding bij pas bevallen moeders te stimuleren. Ondanks deze initiatieven moeten we vaststellen dat de resultaten eerder beperkt gebleven zijn en dat er nog veel werk aan de winkel is.

Het lijkt me belangrijk dat het Federaal Borstvoedingscomité vooreerst de bestaande initiatieven bundelt en een status questionis maakt. Ook de cijfergegevens zijn niet altijd betrouwbaar en vergelijkbaar tussen de verschillende gemeenschappen.

In eerste instantie zou het dus wenselijk zijn om correcte cijfers te verzamelen en te verwerken over het aantal moeders die starten met borstvoeding en het aantal moeders die dit exclusief verder geven na 4, 8, 16 of 24 weken. Een correcte en transparante registratie ontwikkelen is nodig. Pas dan is er een goede basis om nieuwe initiatieven te ontwikkelen die een positief elan kunnen geven.

Fundamenteel lijkt ons de vraag waarom moeders zo vroegtijdig stoppen met borstvoeding. Dit is blijkbaar een typisch westers fenomeen.

Er bestaat geen twijfel over het feit dat borstvoeding de beste voeding is voor pasgeborenen. Het is bijgevolg belangrijk dat moeders correct geïnformeerd worden en goed begeleid worden vanaf het begin van hun zwangerschap. Een gids met alle beschikbare informatie kan zeer nuttig blijken voor vrouwen die gekozen hebben voor borstvoeding.

Naast informatie en educatie is er ook de promotie. Hier denk ik bijvoorbeeld aan het starten met borstvoeding bij de geboorte, maar ook aan het voortzetten ervan. Dit is pas mogelijk als alle voorwaarden gunstig zijn.

Een eerste advies werd reeds gevraagd over volgende punten :

­ Welke positieve initiatieven kunnen worden genomen om maatregelen te nemen opdat moeders effectief 6 maanden borstvoeding zouden kunnen geven ?

­ Is het geven van stalen van kunstvoeding aan de moeders bij het verlaten van de materniteit een belangrijke reden dat deze moeders effectief vroeger stoppen met borstvoeding ? Indien ja, welke aanbevelingen doet het Federaal Borstvoedingscomité ?

Implementatie van een geïntegreerd klinisch pad voor bevallingen met een kort ziekenhuisverblijf

De gemiddelde verblijfsduur in een ziekenhuis naar aanleiding van een normale bevalling bedroeg in 1995 5,6 dagen. Onderzoek naar de toegekende zorgen toont aan dat deze zorg op dag 0 en dag 1 sterk varieert, maar op dag 2 stabiliseert. De zorg die patiënten vanaf dan krijgen is voornamelijk voorlichtende, ondersteunende zorg die erop gericht is postpartumproblemen te herkennen en te behandelen.

Op basis van deze vaststellingen zou men de postpartumverblijfsduur kunnen beperken. Dat vergt dan wel een goede opvolging in het thuismilieu en de verdere bewaking en bevordering van de gezondheidstoestand van moeder en kind door professionele kraamzorg aan huis. Een langere verblijfsduur in het ziekenhuis is enkel verantwoord bij complicaties of indien in het thuismilieu deze zorg niet kan worden gewaarborgd.

Momenteel kiezen slechts weinig patiënten voor de formule van een kort verblijf in het ziekenhuis; de meerderheid kiest voor een traditioneel verblijf in het ziekenhuis. Een aantal voorwaarden dient immers vervuld. Ten eerste moet de formule ten minste voor de patiënte financieel neutraal zijn. Ten tweede zijn duidelijke afspraken tussen ziekenhuis- en thuiszorg noodzakelijk. De zorg in het ziekenhuis en de zorg thuis moeten op elkaar afgestemd worden.

Ik gelastte daartoe het UZ Leuven, het Heilig Hart Ziekenhuis Leuven en het centrum voor kraamzorg De Bakermat de ontwikkeling en implementatie van een geïntegreerd klinisch pad in een algemeen en in een universitair ziekenhuis uit te werken.

Het onderzoek loopt van september 2001 tot september 2002.

Borstkanker- en baarmoederhalskankerscreening

Borstkanker- en baarmoederhalskankerscreening zijn in principe gemeenschapsbevoegdheden. Aangezien de borstkankerscreening met nationale middelen wordt gefinancierd, werd een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen gesloten.

Uitwerking van een globaal anticonceptieplan

Naar aanleiding van de constatering van een toenemend aantal zwangerschapsafbrekingen bij jongeren onder de 20 jaar, werkte een interministeriële werkgroep, daarin bijgestaan door deskundigen uit allerlei sectoren, een aantal aanbevelingen uit. Deze maatregelen werden goedgekeurd tijdens de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid van 11 december 2001.

Belangrijk daarbij is dat alle voorgestelde aanbevelingen gekaderd worden binnen een globaal strategisch plan dat het aantal ongeplande zwangerschappen, vooral bij jongeren, wil terugdringen. De aanbevelingen hebben betrekking op zowel federale als regionale bevoegdheden, met bijzondere nadruk op gezondheidszorg, onderwijs, welzijns- en jeugdwerk.

De interministeriële conferentie legde er de nadruk op dat de keuze voor een bepaalde anticonceptiemethode in principe bij de jongere zelf ligt. De ministers gaan uit van de visie dat het gebruik van voorbehoedsmiddelen enerzijds en middelen om zich te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen en HIV anderzijds, twee preventieve maatregelen zijn die noodzakelijkerwijs samengaan. De idee van dubbele bescherming ­ ofwel condoom en betrouwbaar voorbehoedmiddel, ofwel condoom en noodpil voor het geval er iets misgelopen is bij het gebruik van het condoom ­ staat dus steeds voorop bij het uitwerken van concrete maatregelen.

Een greep uit de voorgestelde maatregelen :

­ Voorlichting van de doelgroep : om zoveel mogelijk jongeren te informeren over het gebruik van anticonceptie, dienen de overheden in voldoende middelen te blijven voorzien voor een geïntegreerde en continue aanpak. Daarnaast dienen de overheden specifieke informatiecampagnes te organiseren en die campagnes op regelmatige basis te herhalen, aangezien steeds nieuwe groepen jongeren nood hebben aan deze info.

­ Praktische en financiële toegankelijkheid tot anticonceptie, inclusief noodanticonceptie, verhogen. Dat kan onder meer door de noodpil zonder doktersvoorschrift verkrijgbaar te stellen.

­ Vorming van jongeren door middel van aangepaste leerprogramma's rond lichaamsbeleving, seksualiteit, vruchtbaarheid en anticonceptie vanaf de lagere school; opleiding en navorming van leerkrachten, onder meer op het vlak van methodieken om met jongeren over deze thema's te communiceren; aanstellen van een vertrouwenspersoon, waarbij jongeren terechtkunnen met hun vragen en problemen, in elke school.

Als minister van Volksgezondheid ben ik reeds gestart met de uitvoering van de beleidsmaatregelen die onder mijn bevoegdheid vallen.

In het voorjaar werkte ik een koninklijk besluit uit waardoor noodanticonceptie zonder doktersvoorschrift bij de apotheek te verkrijgen is (zie hoger). Momenteel wordt gewerkt aan een ontwerp van koninklijk besluit, waardoor een pilvoorschrift niet meer driemaandelijks, maar slechts halfjaarlijks dient afgehaald te worden bij de arts. Uiteraard is deze duur nog steeds afhankelijk van het oordeel van de voorschrijvende arts en de afspraken die zij/hij maakt met de pilgebruikster. Met de respectievelijke artsenorganisaties (huisartsen/gynaecologen) wordt onderhandeld over de loskoppeling van het pilvoorschrift en het gynaecologisch onderzoek. Gynaecologisch onderzoek in functie van pilgebruik is zeker niet steeds nodig en is vaak (vooral voor jonge vrouwen) een rem om een arts te raadplegen.

Om de 6 maand zal een stand van zaken opgemaakt worden betreffende de uitvoering van dit globaal anticonceptieplan.

Noodpil

Als minister van Volksgezondheid heb ik beslist om de noodpil (merknaam Norlevo), vroeger vooral bekend onder de naam « morning-after-pil », zonder voorschrift beschikbaar te stellen bij de apotheker (koninklijk besluit van 5 april 2001). Deze pil is reeds langer verkrijgbaar mét doktersvoorschrift. Deze beslissing is de uitvoering van het positieve advies dat de Geneesmiddelencommissie van het ministerie van Volksgezondheid gegeven heeft. Het feit dat er een toenemend aantal zwangerschapsafbrekingen worden vastgesteld bij vrouwen jonger dan 20 jaar heeft eveneens bijgedragen tot de vrijgave van deze noodoplossing. Het vrij verkrijgbaar zijn van de noodpil moet de drempels verlagen die momenteel bestaan om aan noodanticonceptie te geraken. Bijvoorbeeld het niet tijdig bereiken van de arts, de vrees voor reacties van arts, ouders of vertrouwenspersoon, ... Tijdig aan de noodpil geraken is hét sleutelwoord, want na 72 uur is het te laat. Deze mogelijkheid moet ongewenste zwangerschappen maximaal helpen voorkomen. Tussen een ongewenste zwangerschap en abortus is er een tussenweg, een noodoplossing en die weg moet opengesteld worden voor diegenen die hem nodig hebben in noodsituaties.

Het moment dat iemand deze noodoplossing komt halen bij de apotheker mag echter niet zomaar zonder gevolg gelaten worden. Dit belangrijke moment moet aangegrepen worden om de vrouw in kwestie in te lichten over contraceptie in het algemeen. Is er iets misgelopen bij het gebruik van de traditionele anticonceptie ? Wordt er geen anticonceptie gebruikt ? Is men op de hoogte van de verschillende mogelijkheden en methoden ? Dit zijn enkele vragen waar een antwoord op moet komen. Met andere woorden : het is niet zo dat de noodpil ter vervanging van een goede anticonceptie kan of mag gezien worden. Het blijft een noodoplossing. Het moment van aflevering zal dus begeleid worden, omringd worden door het verstrekken van informatie door de apotheker.

De Algemene Pharmaceutische Bond is bereid gevonden om de nodige informatie op te stellen en bij de doelgroep te verspreiden.

Elke apotheek kreeg een « beslissingsboom » ter beschikking. Daarin staan aanduidingen over de opvang van en de raadgevingen aan de patiënten die om de aflevering van de noodpil komen vragen.

Verder is in elke apotheek, zowel de privé als de coöperatieve, een speciaal documentatiepakket gratis ter beschikking voor de patiënte. In een discrete verpakking en met de bedoeling om samen met de noodpil afgeleverd te worden. Het informatiepakket bevat een folder over Norlevo; een brochure over de noodpil en anticonceptiva (wat, hoe en waarom), een zakboekje over veilig vrijen, een condoom, een folder over seksueel overdraagbare aandoeningen en aids en ten slotte een lijst met de coördinaten van de verschillende centra voor gezinsplanning.

Geweld jegens vrouwen

In het kader van het Nationaal plan ter bestrijding van het geweld op vrouwen, formuleerde ik 4 doelstellingen :

­ sensibiliseren van (voornamelijk) huisartsen en personeel op spoedgevallendiensten;

­ evalueren van de medische fiches;

­ uitwerken van een instrument (een soort checklist) dat artsen toelaat te beoordelen of men te maken heeft met een patiënt/e die het slachtoffer is van geweld;

­ met artsen de discussie aangaan rond het probleem van « de meldingsplicht versus het beroepsgeheim. »

In eerste instantie focusten we ons op de evaluatie van de medische fiche. Een evaluatie van deze fiche en de bespreking aangaande een beter gebruik ervan, zijn sowieso reeds sensibiliserend.

Daartoe werd in 2001 overleg gepleegd met 3 groepen niet-artsen : de provinciale coördinatrices « geweld », een aantal vrouwenorganisaties (koepels) die zich bezighouden met de bestrijding van het geweld op vrouwen, de mensen binnen de administratie Gelijke Kansen die belast zijn met de bestrijding van het geweld op vrouwen. Dat overleg resulteerde in een aantal aanbevelingen die begin 2001 met de respectievelijke artsenverenigingen worden doorgepraat.

Zo meldde men ons dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen enerzijds de verspreiding van de medische fiches en anderzijds het gebruik ervan. Wat de verspreiding betreft dient veel meer gebruik gemaakt te worden van de kanalen waarover de medische pers beschikt (bijvoorbeeld de huisartsenkrant); met betrekking tot het gebruik van de fiches wordt het belangrijk geacht dat de huidige minister van Volksgezondheid de wens uitdrukt om deze fiches ook effectief te gebruiken (vergt een mentaliteitsverandering) ­ tot nu toe werd het gebruik ervan niet echt aanbevolen door een of andere instantie. Uit de praktijk blijkt dat artsen over vrij weinig info beschikken inzake geweld op vrouwen. Het is belangrijk hen voortdurend te sensibiliseren en te vormen (opleiding en nascholing). Daartoe zal dienen samengewerkt te worden met de provinciale coördinatoren/trices en met de vrouwenorganisaties.

Het gebruik van de medische fiche om klacht neer te leggen en in functie van het bekomen van statistisch materiaal, weerhoudt artsen vaak om ze in te vullen. Deze thematiek dient zeker, samen met Justitie en de dienst voor criminalistiek aangepakt te worden.

Adviesraden

Met de administraties Volksgezondheid en Leefmilieu werd sinds 2000 een proces opgezet om hen te overtuigen van de zinvolheid van de quotamaatregel. De verantwoordelijkheid voor voldoende aanwezigheid van vrouwen in adviesraden ligt evenwel niet uitsluitend bij de administratie. Ook de beroepsorganisaties en het werkveld moeten hiervan overtuigd worden. En vrouwen moeten aangespoord en ondersteund worden om een dergelijk mandaat op te nemen, niet enkel als plaatsvervangster, maar ook als effectief lid. Door middel van artikels in (medische) tijdschriften, tijdens toespraken en door middel van individuele contacten worden mannen en vrouwen overtuigd van het belang van de deelname van vrouwen aan alle maatschappelijke geledingen, dus ook aan adviesraden.

Inbreng genderdimensie tijdens besprekingen in interkabinettenvergaderingen

Net zoals vorig jaar kregen de medewerk/st/ers van het kabinet Algemeen Beleid de opdracht om te trachten de genderdimensie mee in de discussie te brengen tijdens hun onderhandelingen in de interkabinettenvergaderingen. Dit werd bijvoorbeeld zeer uitdrukkelijk gedaan tijdens de discussie over de « tegemoetkoming van hulp aan bejaarden » (gepensioneerde ambtenaren die gescheiden zijn en onderhoudsgeld betalen aan hun exechtgenote/genoot en een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden vragen).