2-1390/8 | 2-1390/8 |
20 DECEMBER 2002
Evocatieprocedure
Nr. 31 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 32 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 33 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 34 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 36
Nr. 35 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 36 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 37, 38 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 39, 40 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 41 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 42 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 43 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 44 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 45 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 46 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 294 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 47 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 71bis (nieuw)
Nr. 48 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 49 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 50 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 51 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 233 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 234 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 235 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nrs. 236, 237 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nrs. 238, 239 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 240 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 241 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 242 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Art. 106bis (nieuw)
Nr. 243 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 244 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 245 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 246 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 247 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 289 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 7 : van de heer Barbeaux.
Nr. 248 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 8 : van de heer Barbeaux.
Nr. 9 : van de heer Barbeaux.
Nr. 249 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 250 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 251 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Art. 170
Nr. 252 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 253 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 254 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 255 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 256 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 257 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 258 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 10 : van de heer Barbeaux.
Nr. 259 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 260 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 261 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 262 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Artt. 193bis tot 193sexies decies
Nr. 263 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 69, 70 : van mevrouw de Bethune c.s.
Nr. 264 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 265 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 266 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 267 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 268 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 269 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 271 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 272 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 273 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Art. 212
Nr. 274 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 275 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 276 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 270 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 279 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 280 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 277 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 278 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 281 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 232 : van de heer Barbeaux.
Nr. 283 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Art. 231
Nr. 282 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 284 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 285 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 286 : van de heer Steverlynck c.s.
Nr. 52 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nr. 54 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nr. 55 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nr. 56 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nr. 65 : van mevrouw De Schamphelaere c.s.
Nr. 66 : van mevrouw de Bethune c.s.
Nr. 72 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nr. 164 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 186, 187 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 165, 166 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 167 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 168, 169 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 170 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 171, 172 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 173 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 174 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 175, 176 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 177 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 178, 179 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 180 : van de heer D'Hooghe.
Nrs. 181, 182 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 183 : van de heer D'Hooghe.
Art. 302
Nr. 184 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 185 : van de heer D'Hooghe.
Nr. 68 : van mevrouw de Bethune c.s.
Nr. 58 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 59 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 1 : van de heer Barbeaux.
Nrs. 60, 61 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 62 : van van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 63 : van van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 57 : van mevrouw de Bethune en de heer Vandenberghe.
Nrs. 24, 26, 27, 30 : van mevrouw Nyssens.
Nrs. 296, 297 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 25 : van mevrouw Nyssens.
Nr. 298 : van de heer Vandenberghe.
Nrs. 299 tot 301 : van de heer Vandenberghe.
Art. 378
Nr. 302 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 158 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nrs. 159, 160 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nrs. 161, 162 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 163 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nrs. 287, 288 : van de heer D'Hooghe en mevrouw van Kessel.
Nr. 53 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 73 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 74 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 75, 76 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 77 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 78, 79 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 391
Nr. 80 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 81, 82 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 83 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 84 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 85 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 86 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 87 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 88 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 89 tot 92 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 93 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 94 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 402
Nr. 95 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 96 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 97 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 98 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 290 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 291 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 188 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 189, 190 : van mevrouw Thijs.
Nr. 191 : van mevrouw Thijs.
Nr. 192 : van mevrouw Thijs.
Nr. 193 : van mevrouw Thijs.
Nr. 99 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Artt. 426bis tot 426quinquies (nieuw)
Nr. 292 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 100 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 101 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 102 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 103, 104 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 105 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 106 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 107 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 108 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 109 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 194, 195 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 196, 212 : van mevrouw Thijs.
Art. 440
Nrs. 213, 214 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 215, 216 : van mevrouw Thijs.
Nr. 217 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 218, 219 : van mevrouw Thijs.
Nr. 220 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 221, 222 : van mevrouw Thijs.
Nr. 223 : van mevrouw Thijs.
Nr. 224 : van mevrouw Thijs.
Nr. 231 : van mevrouw Thijs.
Nr. 110 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 111 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 335 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 336 : van mevrouw de Bethune.
Art. 460
Nr. 338 : van mevrouw de Bethune en de heer Kelchtermans.
Nr. 339 : van mevrouw de Bethune en de heer Kelchtermans.
Nr. 197 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 198 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 199 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 200 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nrs. 201 tot 203 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nrs. 204 tot 206 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 207 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nrs. 208, 209 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 210 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 321 : van de heren Caluwé en Vandenberghe.
Artt. 468 en 469
Nrs. 304, 305 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 306 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 314 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 319 : van de heren Caluwé en Vandenberghe.
Nr. 307 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 211 : van de heer Vandenberghe c.s.
Nr. 322 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 308 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 315 : van mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 309 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 310 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 311 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 303 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 323 : van de heer Vandenberghe c.s.
Art. 479
Nrs. 28, 29 : van mevrouw Nyssens.
Nrs. 312, 313 : van de heer Vandenberghe.
Nrs. 316 tot 318 : van de heer Vandenberghe.
Nrs. 333, 334 : van de heer Vandenberghe.
Nr. 320 : van de heren Caluwé en Vandenberghe.
Nr. 64 : van mevrouw De Schamphelaere c.s.
Nr. 324 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 325 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 326 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 327 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 328 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 329 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 330 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 331 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Art. 479-157
Nr. 332 : van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.
Nr. 112 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 113 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 114 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 115 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 116, 117 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 118 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 119 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 120 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 121 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 122 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 491bis (nieuw)
Nr. 123 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 124 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 125 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 126 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 127 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 128 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 129 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 130 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 131 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 132 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 133 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 491quinquies decies (nieuw)
Nr. 134 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 135 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 136 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 137 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 138 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 139 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 140 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 141 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 142 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 143 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 144 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Art. 497ter (nieuw)
Nr. 145 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 146 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 147 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 148 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 149, 150 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 151 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 152 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 153 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 154 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nrs. 155, 156 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 295 : van de heer Caluwé.
Art. 509
Nr. 225 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 226 tot 228 : van mevrouw Thijs.
Nrs. 229, 230 : van mevrouw Thijs.
Nr. 157 : van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs.
Nr. 293 : van mevrouw de Bethune.
Nr. 67 : van mevrouw de Bethune c.s.
Nr. 71 : van mevrouw de Bethune c.s.
ingediend na de goedkeuring
van het verslag
Art. 308bis (nieuw)
In titel III, een nieuw hoofdstuk 5 invoegen, houdende artikel 308bis, luidende als volgt :
« Hoofdstuk 5. Opsporing baarmoederhalskanker.
Art. 308bis. Het departement Volksgezondheid en Sociale Zaken zal lopende het jaar 2003 een bevolkingsonderzoek opzetten naar baarmoederhalskanker.
In dit kader worden aan de cel « Kankerscreening » binnen het WIV de nodige budgettaire middelen verschaft teneinde de kwaliteit van de baarmoederhalskankeropsporing in ons land te verbeteren evenals de evaluatie van nieuwe screeningsmethoden in de Europese Unie te coördineren. »
Verantwoording
Deze belofte werd door de regering reeds toegezegd voor 2002 bij monde van minister Aelvoet, maar niet gehonoreerd en evenmin gebudgetteerd voor 2003. Het is noodzakelijk om een toekomstig programma voor georganiseerde screening naar baarmoederhalskanker voor te bereiden teneinde de huidige problemen van de mammotest te vermijden.
Art. 479
In artikel 479, het voorgestelde artikel 28, eerste lid, aanvullen met de volgende zin :
« Indien dit besluit niet in werking treedt op uiterlijk 31 augustus 2003, treedt dit hoofdstuk in werking op 1 september 2003. »
Verantwoording
Omwille van de rechtszekerheid is het noodzakelijk dat de definitieve regeling een vaste datum krijgt.
Sabine de BETHUNE. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 312)
Art. 479
In artikel 479, in het voorgestelde artikel 3, § 3, de tweede en de derde volzin doen vervallen.
Verantwoording
In het kader van de door de Vlaamse regering gevraagde vernietiging van de wet van 29 april 1994 betreffende het statuut van gespecialiseerd opvoeder-begeleider (Belgisch Staatsblad van 20 april 1996) besliste het Arbitragehof bij arrest 74/97 van 17 december 1997 het volgende :
« Naar aanleiding van de vaststelling van de voorwaarden voor het voeren van een beroepstitel mag de federale wetgever evenwel niet de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs betreden. Krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2º, van de Grondwet is de bevoegdheid van de federale wetgever inzake onderwijs beperkt tot de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's, en de pensioenregeling. »
En verder :
« Artikel 2, § 2, van de wet van 29 april 1994 machtigt de Koning de nodige maatregelen te nemen met, onder meer, het oog op de vaststelling van de structuur en de bekrachtiging van de opleiding van gespecialiseerd opvoeder-begeleider en van de opleidingen die in dat verband leiden tot herscholing, specialisering en vervolmaking. Die bevoegdheidstoewijzing reikt verder dan de vaststelling van de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's, doordat zij onvermijdelijk betrekking heeft op de organisatie van opleidingen zij het basisopleidingen of bijscholingen en de bekrachtiging van deze opleidingen.
Bovendien stelt dit arrest, in verband met de schending van artikel 128, § 1, eerste lid, van de Grondwet en van artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dat de federale overheid weliswaar bevoegd is om de regels inzake vestigingsvoorwaarden vast te stellen, maar zij mag niet de bevoegdheden aantasten die, inzake bijstand aan personen, als persoonsgebonden aangelegenheden krachtens voormelde artikelen aan de gemeenschappen zijn toegewezen.
Artikel 3, § 3, bepaalt in de bewuste passage evenwel dat de Koning de voorwaarden inzake specifieke opleiding en bevoegdheid voor de begeleiding van minderjarigen vastlegt.
Door dit te doen wordt de Koning, niet alleen de macht gegeven om de minimumvoorwaarden voor erkenning (het verkrijgen van een getuigschrift of diploma) te regelen, bovendien verkrijgt Hij de macht een specifieke opleiding en bevoegdheid voor de begeleiding vast te stellen.
De tweede zin wordt geschrapt omdat hij logisch samenhangt met de vorige zin, en alleen geen bestaansreden heeft.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 459bis (nieuw)
In titel XI, een hoofdstuk 5 (nieuw), dat artikel 459bis bevat, invoegen, luidend als volgt :
« Hoofdstuk 5 : Extra financiering « Honger in Afrika
Art. 459bis. Bij de begrotingsherziening 2003 zal de regering het krediet voor ontwikkelingssamenwerking met 34 miljoen euro laten stijgen teneinde deze som exclusief te kunnen inzetten voor de bestrijding van de hongersnood in Afrika. »
Verantwoording
Afgelopen week heeft het World Food Program de noodklok geluid inzake de nakende hongersnood in Afrika. Verschillende landen hebben reeds gevolg gegeven aan deze vraag. Zo heeft Nederlandse staatssecretaris Van Ardenne 5 miljoen euro extra voorzien in de strijd tegen de hongersnood. Aangezien de Belgische regering in 2000 in een groeipad voor de stijging van het budget ontwikkelingssamenwerking voorzien had en aangezien men bij de opmaak van de begroting 2003 van dit groeipad reeds afgeweken is met 34 miljoen euro, is dit nieuw artikel erop gericht het uiteindelijke groeipad te halen. Tegelijkertijd moet deze extra som voor de begroting van ontwikkelingssamenwerking integraal ingezet worden in de strijd tegen de honger in Afrika.
Nr. 344 VAN MEVROUW de BETHUNE
Art. 462bis-1
tot 462bis-6 (nieuw)
Een titel XIIbis (nieuw) die de artikelen 462bis-1 tot 462bis-6 bevat, invoegen, luidend als volgt :
« Titel XIIbis. Buitenlandse aangelegenheden
Art. 462bis-1. Een Vredesbelastingfonds wordt als organiek begrotingsfonds bij de begroting van de minister van Buitenlandse Zaken opgericht.
Art. 462bis-2. Het Vredesbelastingsfonds wordt gespijsd door het deel van de belastingsopbrengsten dat gelijk is aan een jaarlijks te berekenen percentage van de personenbelasting bestemd voor het federale niveau die de belastingplichtige verschuldigd is voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het vorige inkomstenjaar. De minister bevoegd voor de Begroting deelt elk jaar, voor 31 oktober, het percentage dat in het vorige begrotingsjaar in totaal aan militaire defensie is besteed aan de Kamer van volksvertegenwoordigers mede. Dit percentage wordt verkregen door het bedrag van de uitgaven voor militaire defensie in het vorige begrotingsjaar, zoals dit door de Belgische regering wordt medegedeeld aan de NAVO, te delen door de totale opbrengsten inzake personenbelasting, nadat de doorstortingen aan de gewesten en gemeenschappen afgetrokken zijn.
Art. 462bis-3. Het Vredesbelastingsfonds financiert in België en in het buitenland :
1º de studie van niet-militaire verdediging en geweldloze conflictoplossing;
2º de vorming van de bevolking in geweldloze weerbaarheid en de bescherming van onze democratische waarden;
3º de uitbouw van een geweldloos weerbaarheidssysteem;
4º de oprichting van bemiddelingsequipes voor niet-militaire conflictoplossing in België en in conflictgebieden in de wereld;
5º de bevordering van de mensenrechten en de democratische vrijheden;
6º de bevordering van de ontwapening;
7º de studie over de omschakeling van de wapenindustrie.
Art. 462bis-4. Het Rekenhof ziet toe op de correcte doorstorting van de in artikel 3 bedoelde belastingopbrengsten naar het Vredesbelastingsfonds en controleert het jaarlijkse verslag van het Vredesbelastingsfonds over de financiële verrichtingen.
Art. 462bis-5. In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt artikel 307bis ingevoegd, luidende :
« Art. 307bis. Elke belastingplichtige kan op zijn jaarlijkse aangifte in de personenbelasting zijn gewetensbezwaar tegen de militaire bestemming van zijn belastinggeld kenbaar maken. »
Art. 462bis-6. De minister van Buitenlandse Zaken wordt belast met de uitvoeringsmodaliteiten van voorgaande artikelen. »
Verantwoording
Met dit amendement wenst men de burgers de mogelijkheid te bieden een bepaald percentage van de personenbelastingen te laten doorstorten in een daarvoor speciaal opgericht Vredesbelastingsfonds. Meer dan 15 jaar ijveren niet alleen burgers in België maar ook in verschillende landen voor de oprichting van een gelijkaardig fonds. Zo werd reeds in 1972 in het Amerikaans Congres een voorstel ingediend. Ook binnen het Belgisch Parlement werden reeds tal van initiatieven terzake genomen. Dit amendement op de programmawet biedt de mogelijkheid dit spoedig te realiseren, zodat de regering hiermee reeds rekening kan houden bij de opmaak van de begrotingsherziening van 2003.
Sabine de BETHUNE. |