2-218

2-218

Belgische Senaat

Handelingen

WOENSDAG 10 JULI 2002 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over «de verkoop van vastgoed door de Nationale Bank van België» (nr. 2-844)

Vraag om uitleg van de heer Vincent Van Quickenborne aan de minister van Financiën over «de verkoop van vastgoed door de Nationale Bank van België» (nr. 2-850)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Didier Reynders, minister van Financiën.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De Financieel Economische Tijd van 29 juni jongstleden meldde dat de Nationale Bank haar minderheidsaandeelhouders zou hebben benadeeld door verschillende vastgoedtransacties ver onder de marktprijs te hebben gedaan.

Twee transacties vallen in het bijzonder op. Op 10 januari 2002 verkocht de Nationale Bank van België een pand in Hasselt voor 942.000 euro aan de vennootschap Cobogra. Die verkocht het pand een maand later bij authentieke akte voor 2,3 miljoen euro aan de NMBS. De onderhandse overeenkomst met de NMBS zou zelfs drie dagen na de verkoop door de Nationale Bank zijn gesloten. Ik stel vast dat de prijs waartegen de Nationale Bank het pand verkocht heeft, kleiner is dan vijf twaalfden van de prijs waartegen hetzelfde pand 3 dagen later aan de NMBS werd verkocht. De minister, een eminent jurist, kent ongetwijfeld de artikelen 1674 en 1675 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens mij is hier sprake van een benadeling van meer dan zeven twaalfden ten laste van de verkoper.

De verkoper kan normaal maar zelden de ontbinding van de verkoop vorderen.

De Nationale Bank verkocht een onroerend goed dat een maand later aan de NMBS werd verkocht tegen een prijs die meer dan zeven twaalfden hoger is dan de aanvankelijke verkoopprijs. Dat is toch wel vreemd, tenzij de evolutie van de grondprijzen in Hasselt deze stijging kan verklaren. Of gaat het om een fictieve prijs? Dat zou de zaak nog erger maken.

Ik vraag me dan ook af of de minister de regeringscommissaris niet de opdracht moet geven de Nationale Bank te vragen een burgerlijke vordering in te stellen om de ontbinding van die verkoop te bekomen wegens benadeling van het openbaar domein.

Het volgend dossier is zo mogelijk nog bevreemdender.

Volgens de Financieel Economische Tijd verkocht de Nationale Bank van België op 29 mei 2002 om 10.30 uur 's ochtends twee panden in Kortrijk voor ruim 520.000 euro aan de Société immobilière et garage du Phare. Amper een uur later werden de panden voor ruim 991.000 euro verkocht aan de Federale Kas voor het Beroepskrediet. Werd deze overeenkomst wel te goeder trouw gesloten? Is de derde verkrijger te goeder trouw?

De koper sluit een overeenkomst met een openbare instelling, die volgens de hypotheekbewaarder de eigenaar is, en weet dat hij een uur later kan verkopen aan een derde verkrijger tegen het dubbele van die prijs. Hier kan volgens mij geen sprake zijn van goede trouw bij het sluiten van een overeenkomst.

Waarom onderhandelt de Federale Kas voor het Beroepskrediet trouwens met de Société immobilière et garage du Phare over een eigendom van de Nationale Bank? De Federale Kas weet om 11.30 uur dat de Nationale Bank eigenaar is, want de termijn om authentieke akten over te schrijven in het register van de hypotheekbewaarder neemt nu eenmaal verschillende weken in beslag.

Met andere woorden, hoe komt het dat de derde verkrijger onderhandelt met de koper over een eigendom waarvoor hij het dubbele van de prijs moet betalen, terwijl de Nationale Bank volgens het register van de hypotheekbewaarder daarvan de eigenaar is? Waarom onderhandelt de Federale Kas niet met de eigenaar?

Geef toe dat dit bevreemdend is. De vragen die de minderheidsaandeelhouders volgens de Financieel Economische Tijd over deze transacties stellen, zijn dan ook terecht.

Zijn deze transacties en de omstandigheden ervan onderzocht? Is er een verklaring voor het prijsverschil? Hoe zal de Nationale Bank de burgerlijke belangen verdedigen, indien blijkt dat onze vragen pertinent zijn?

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De vraag van collega Vandenberghe is interessant omdat ze een perspectief opent op de zaak van de Nationale Bank van België. Een tijd geleden kwam de Nationale Bank in het nieuws door een actie van de minderheidsaandeelhouders, vertegenwoordigd door Deminor, tegen een aantal onregelmatigheden. Het dossier neemt steeds interessantere vormen aan, aangezien blijkt dat bepaalde beweringen wel degelijk beantwoorden aan de werkelijkheid.

Eerst was er de discussie over de noodzaak om de Nationale Bank van België, een beursgenoteerd bedrijf, in te schrijven op de lijst van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De minister van Financiën wimpelde dat voorstel aanvankelijk af, maar gaf uiteindelijk toe.

Nu worden we geconfronteerd met bevreemdende transacties in onroerend goed, waarvan de heer Vandenberghe er al een aantal heeft opgesomd. Er rijzen hierbij vragen, al was het maar omdat de Staat en de Nationale Bank duidelijk en misschien wel bewust verlies hebben geleden.

Vanochtend heeft de minister in de commissie voor de Financiën tijdens de bespreking van het wetsontwerp op de hervorming van het financieel toezicht, verklaard dat hij aanwezig was als vertegenwoordiger van de Belgische Staat en de Nationale Bank en de belangen verdedigde niet van minderheidsaandeelhouders, maar wel van de Belgische Staat en van de Bank. Wie dit dossier bekijkt, kan niet anders dan concluderen dat hij dit niet al te best deed, tenzij hij handelde met medeweten van de Bank en dan is enige toelichting toch wel op zijn plaats.

Misschien zijn de transacties waarvan collega Vandenberghe gewag maakt, slechts het topje van de ijsberg. Er hebben er immers nog andere plaatsgehad. Ik verwijs naar een transactie in Oostende waarvan enkel de verkoopprijs en de koper bekend zijn - opnieuw de Société immobilière et Garage du Phare - en de datum, namelijk december 1998, dus nog onder een andere minister van Financiën. Niet bekend is de prijs waaraan de verschillende goederen zijn doorverkocht. Kan de minister de prijs en het tijdstip van doorverkoop meedelen? Wat was de bedoeling van de doorverkoop?

Een andere transactie is misschien nog interessanter en vond niet ver van het parlement plaats. In 1998 wordt een gebouw van de Nationale Bank, waarvan de prijs toen op 140 miljoen Belgische frank werd vastgesteld, aan het EHSAL doorverkocht. Niet bekend is de doorverkoopprijs en het precieze tijdstip van verkoop en doorverkoop. Ook daarover kreeg ik uiteraard graag informatie. Niet onbelangrijk: de heer Hubert Detremmerie - de collega's welbekend - was op dat ogenblik tegelijk voorzitter van EHSAL en censor bij de Nationale Bank. De vraag rijst dan uiteraard of er hier sprake is van een belangenconflict en of de heer Detremmerie zich onthouden heeft bij de stemmingen over de verkoop van het gebouw aan EHSAL.

Kan de minister tot slot zeggen wie er schuil gaat achter de vennootschappen Cobogra - blijkbaar een doorverkoopvennootschap - en de Société immobilière et Garage du Phare? Wie waren op dat ogenblik de voorzitter en de leden van de raad van bestuur en welke activiteiten hadden en hebben ze?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ziehier het antwoord van minister Reynders.

Wat Hasselt betreft, werd de verkoopovereenkomst tussen de Bank en Cobogra ondertekend op 17 september 2001 en de akte verleden op 10 januari 2002. De overeenkomst tussen Cobogra en de NMBS werd ondertekend op 7 februari 2002, dit is na het verlijden van de akte waarbij de Bank partij was. Op geen enkel ogenblik waren de Bank, als oorspronkelijke verkoper, en de NMBS als uiteindelijke koper, samen in de markt wat ditzelfde gebouw betreft. Volgens alle bekende en geverifieerde feiten dateert de belangstelling van de NMBS voor dit gebouw van na de ondertekening van de verkoopovereenkomst door de Bank.

Inzake Kortrijk heeft de Bank op 7 januari 2002 de Société immobilière et Garage du Phare per aangetekende brief meegedeeld dat haar bod aanvaard was. De verkoopovereenkomst werd door de Bank ondertekend op 14 februari 2002 en de akte verleden op 29 mei 2002. De Bank is nog bezig de haar tot vorige maand onbekende feitelijke gegevens op te vragen met betrekking tot de doorverkoop tussen SIGP en de Federale Kas voor het Beroepskrediet. Ook hier zou de belangstelling van de uiteindelijke koper, de FKBK, dateren van na het akkoord van de Bank met het bod uitgebracht door SIGP. Het bewust pand stond trouwens te koop sedert 25 juli 2000 en alleen SIGP heeft een bod ingediend.

Op de eerste vraag van de heer Vandenberghe is het antwoord dat op het ogenblik dat de Bank beslist een gebouw te koop te stellen dat ze voor haar bedrijfsuitoefening niet meer nodig heeft, ze een beroep doet op experts in onroerend goed teneinde haar verkoopprijs op basis van een realistische waardering te kunnen vaststellen.

De waarde in normale vrijwillige verkoop van het oude agentschap te Hasselt werd op 7 mei 2001 op 37,5 miljoen frank geraamd. De bedongen verkoopprijs tussen de Bank en Cobogra, namelijk 38 miljoen frank, overtreft dit bedrag. De Bank kon op dat ogenblik dus concluderen dat de verkregen prijs de werkelijke waardering weergaf van het pand.

De Bank doet opmerken dat haar onroerend goed voorzien is van talrijke bouwkundige beveiligingselementen in gewapend beton die niet noodzakelijk beantwoorden aan de behoeften van een koper, maar daarentegen de waarde van het goed naar beneden halen.

Tweede vraag. Het komt in de eerste plaats aan de bank toe de beslissing te nemen en niet aan de minister van Financiën. Het directiecomité van de Bank heeft, op basis van alle intussen bekend geraakte feiten, beslist voor Hasselt twee vorderingen in te stellen. Een vordering inzake de aansprakelijkheid van haar deskundige en een vordering inzake benadeling voor meer dan zeven twaalfden.

Derde vraag. Het intern onderzoek dat de Bank heeft gestart, is nog niet afgerond.

Vierde vraag. De regering heeft geen onderzoek laten instellen over de marktprijs van de panden. De Nationale Bank is een instelling die autonoom wordt beheerd door haar eigen organen. De minister van Financiën heeft geen reden om tussenbeide te komen in het beheer van de Nationale Bank.

Nu kom ik tot de vragen van de heer Van Quickenborne. Wat betreft de verkoop van het agentschap van de Nationale Bank te Oostende kunnen volgende gegevens worden meegedeeld. In 1994 besloot de bank het agentschap te Oostende om te vormen tot een representatiekantoor. Hierdoor was de voorzijde van het gebouw niet langer nuttig voor de bedrijfsexploitatie en werd dat deel te koop gesteld. De voorzijde van het gebouw werd op 2 oktober 1998 tegen de prijs van 14 miljoen frank verkocht aan de Société Immobilière et Garage du Phare. Er waren andere kandidaat-kopers, maar geen enkele andere kandidaat deed uiteindelijk een bod.

De achterzijde van het gebouw, dat inmiddels door de bank als representatiekantoor werd gebruikt, werd vervolgens op 6 december 2000 verkocht tegen de prijs van 4 miljoen frank aan de koper die reeds eigenaar was van de voorzijde. Deze verkoop dient te worden gesitueerd in het kader van de afbouw van het nationale net van representatiekantoren van de bank.

Tweede vraag. Wat betreft de doorverkopen van de Société Immobilière et Garage du Phare, het tijdstip en de bedoeling van de transacties van deze vennootschap kan ik slechts die informatie kunnen verstrekken die ofwel door deze vennootschap vrijwillig ter beschikking wordt gesteld ofwel door de minister wordt aangevraagd bij het kantoor van de hypotheekbewaarder. De bedoelde vennootschap is een vastgoedontwikkelaar die op eigen verantwoordelijkheid en risico zijn vastgoedzaken beheert.

Derde vraag. Wat betreft de gegevens van de verkoop van de Nationale Bank aan EHSAL kan ik het volgende meedelen: koper: EHSAL, datum van de verkoop: 29 december 1998, prijs: 140 miljoen frank, waarvan 40 miljoen frank onmiddellijk werden betaald en vervolgens 5 miljoen frank gedurende 20 jaar zonder rente.

Het is van belang te vermelden dat de Nationale Bank en EHSAL niet alleen aanpalende buren waren, maar ook reeds in een toestand van mede-eigendom en onverdeeldheid verkeerden en het zowel qua gemeenschappelijk beheer als qua veiligheid weinig opportuun was voor de bank om een derde partij in dit gebouwencomplex binnen te brengen. Rekening houdend daarmee en met nog andere factoren was EHSAL de meest aangewezen koper.

Vierde vraag. De censoren van de bank komen niet tussenbeide in beslissingen inzake aan- of verkoop van gebouwen, die tot de uitsluitende bevoegdheid behoren van het directiecomité van de bank.

Vijfde vraag. Wat betreft de vennootschappen Cobogra en Société Immobilière et Garage du Phare kan de minister alleen meedelen dat de gegevens over het vennootschapsdossier beschikbaar zijn in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad of bij de balanscentrale kunnen worden verkregen. Voor het overige verwijs ik naar het standpunt zoals onder punt twee geformuleerd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn bijzonder omstandig antwoord.

De onroerendgoedtransactie in Hasselt zal dus leiden tot een dubbele burgerlijke vordering. Dat is een duidelijk signaal.

In Kortrijk loopt het onderzoek over de data van de onroerendgoedtransactie voort. De Nationale Bank aanvaardde op 7 januari 2002 het bod van de verkrijger. Op 14 februari werd de onderhandse akte ondertekend en op 29 mei 2002 werd de authentieke akte verleden. Het is van essentieel belang te weten wanneer de onderhandse verkoop aan de derde verkrijger, de Federale Kas voor het Beroepskrediet, heeft plaatsgegrepen. De akte is immers maar verleden op 29 mei 2002 en de notarissen hebben twee maanden voor de overschrijving, waardoor de einddatum valt op 29 juli 2002. Ik neem aan dat het goed rechtstreeks aan de verkrijger is verkocht, maar als de nieuwe verkrijger bij de bewaarder van hypotheken de eigendomstitel consulteerde, had hij vastgesteld dat de Nationale Bank eigenaar is. Ik zal de minister in de toekomst hierover opnieuw ondervragen.

Ik heb vandaag enkel deze twee onroerendgoedtransacties onder ogen genomen, omdat alleen al bij de omstandigheden waarin ze plaatsvonden, heel wat vraagtekens kunnen worden geplaatst.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister stelt mij andermaal teleur.

Over de transactie in Oostende zegt hij dat hij geen gegevens heeft. Blijkbaar moet een zaak eerst in de krant staan, voordat hij bereid is in de Senaat ernstige informatie te verstrekken. Het lijkt me in elk geval van het grootste belang goed te weten voor welke prijs, op welk tijdstip en met welk doel het gebouw in Oostende is doorverkocht.

Op de vraag wie er schuil gaat achter de vennootschap Société Immobilière et Garage du Phare, verwijst de minister naar informatie die publiek beschikbaar is. Het zou hem sieren hierover volledige klaarheid te scheppen. Hij had deze informatie zelf al, aangezien hij over de bevoegde diensten beschikt om die inlichtingen in te zamelen en ze ons te bezorgen.

-Het incident is gesloten.