2-204 | 2-204 |
De heer André Geens (VLD), rapporteur. - De bespreking van dit ontwerp werd op 22 februari in de commissie afgehandeld. Ingevolge belangrijke opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie werden er amendementen ingediend.
De wapenvergunning wordt momenteel uitgereikt door de korpschef van de gemeentepolitie. In de toekomst zal die bevoegdheid uitgeoefend worden door de gouverneur. Niemand mag op Belgisch grondgebied wapens vervaardigen, herstellen, opslaan of verhandelen zonder daartoe vooraf te zijn erkend door de gouverneur. Die regel staat ingeschreven in de wapenwet van 1933. Het wetsontwerp dat momenteel voorligt in de Kamer en dat de wet van 3 januari 1933 opheft, behoudt die regel.
Wie wapens, munitie en dergelijke wenst in bezit te hebben, te verhandelen of uit te voeren naar het buitenland zal daarvoor een afzonderlijke vergunning nodig hebben. Hetzelfde geldt voor eenieder die bij deze activiteiten als tussenpersoon wenst op te treden. De vergunning zal worden uitgereikt door de minister van Justitie.
Het wetsontwerp voegt enkele nieuwe artikelen toe aan de wet van 5 augustus 1991. Sommige artikelen van die wet bepalen uitdrukkelijk dat ze gelden voor de hele wet. Als die artikelen niet worden gewijzigd, gelden ze bijgevolg ook voor de nieuwe artikelen die nu aan de wet worden toegevoegd. Dat zorgt voor interpretatieproblemen.
De toevoeging van nieuwe artikelen aan de wet van 5 augustus 1991 dwingt de wetgever tot een aantal keuzes. Voor vrijwel ieder artikel van de wet moet hij beslissen of het artikel toepasselijk is op de beide vergunningen dan wel alleen op de in- uit- en doorvoervergunningen. Er werden ook een aantal taalkundige, legistieke en juridische fouten in het wetsontwerp rechtgezet.
De amendementen van mevrouw de Bethune en mevrouw Thijs evenals de amendementen van de heer Colla, waarin de correcties van de dienst Wetsevaluatie zijn opgenomen, werden eenparig aangenomen. Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel werd eenparig aangenomen.
Ik neem nu het woord namens de VLD-fractie. Wij zullen het ontwerp uiteraard goedkeuren, want het zet drie voor ons erg belangrijke krijtlijnen uit.
Vooraleer een persoon actief kan worden in de wapenhandel, moet hij/zij een vergunning krijgen van het ministerie van Justitie. Tussenpersonen in de vaak weinig transparante wereld van de wapenhandel worden op die manier gemakkelijk traceerbaar en controleerbaar. Indien door de handel in wapens een embargo wordt geschonden, wordt de betrokken handelaar vervolgd en bestraft. Ten slotte zal het principe van de extraterritorialiteit van kracht worden op alle schendingen en overtredingen, ongeacht of de feiten in België dan wel in het buitenland hebben plaatsgehad.
Aan de basis van dit initiatief liggen de rapporten van mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, die de rol van België in de wapenhandel kritisch belichten. Het gebrek aan transparantie in de wapenhandel en het groot aantal tussenpersonen dat vanuit diverse landen opereert, kunnen leiden tot misbruiken in het verhandelen van wapens. In een klein land als België met verschillende zeehavens, meerdere luchthavens en een zeer dicht wegennet passeert heel veel vracht. Een groot deel van onze economie steunt op de export van goederen via land, lucht en water.
Vrije handel is een goede zaak, op voorwaarde dat er handel wordt gedreven binnen de legale perken en met voldoende verantwoordelijkheidszin. Dit laatste lijkt niet zo vanzelfsprekend. De luchthaven van Oostende kwam op die manier helaas verschillende keren minder positief in de mediabelangstelling.
Illegale handel, schendingen van embargo's en van de bestaande wetgeving horen echter niet thuis in een democratische rechtsstaat. De activiteiten van malafide regimes en terroristen alsook van hun handlangers moeten veel daadkrachtiger worden bestreden. Als wetgevende kamer moeten we hiervoor het wettelijke kader scheppen en ervoor zorgen dat dergelijke activiteiten niet meer kunnen plaatsgrijpen. De indiener van het wetsvoorstel had die doelstelling voor ogen. Het voorstel moest op verschillende plaatsen worden bijgestuurd, maar de kern ervan was van meet af aan het streven naar een veilige wereld.
Het ontwerp dat we nu bediscussiëren, moet trouwens in een ruimer kader worden gezien. De meerderheid heeft in het verleden al wel meer initiatieven genomen die streven naar een vreedzame, vrije, verantwoordelijkheidsbewuste, eerlijke, rechtvaardige en vooruitstrevende wereld. Het ontwerp past in de internationale context van ontwapening en van de strijd tegen de handel in lichte wapens.
Sinds enige tijd buigt een parlementaire onderzoekscommissie van de Senaat zich over de handel in grondstoffen en de daaruit voortvloeiende financiële steun voor de oorlogvoerende partijen in het gebied van de Grote Meren in Centraal Afrika. Oorlogsmisdadigers worden overal ter wereld vervolgd. Het Joegoslavië-tribunaal van Den Haag boekt geregeld successen bij de aanhouding en vervolging van oorlogsmisdadigers. Terrorisme en criminaliteit worden op de meest verschillende plaatsen in de wereld met alle beschikbare en inzetbare juridische, politionele en militaire middelen daadkrachtig bestreden, over de grenzen heen.
De strijd voor de basismensenrechten krijgt op steeds meer plaatsen in de wereld een prominente rol toebedeeld. Onze huidige regering en de minister van Buitenlandse Zaken maken hier een erezaak van. België heeft in het verleden al meermaals de rol van het geweten van de wereld op zich genomen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de mazen van het net rond de illegale wapenhandel kleiner worden gemaakt.
De Vlaamse Liberalen en Democraten steunen dit initiatief. Tegelijk wijzen we erop dat het nodige realisme aan de dag moet worden gelegd. Het volstaat immers niet de wet goed te keuren om ook de beoogde resultaten te bereiken.
Het principe van de extraterritorialiteit bij de vervolging en de berechting van strafbare feiten vergt een aanzienlijke verruiming van de bevoegdheden van de rechtbanken en leidt bijgevolg tot een verhoging van hun werkdruk. Daarnaast moeten de Belgische rechtbanken voldoende middelen en mogelijkheden krijgen om ook in het buitenland onderzoeksdaden te stellen. Cruciaal is ook de bereidwilligheid van alle bij de wapenhandel betrokken landen en van de buitenlandse juridische instanties om samen te werken met de Belgische gerechtelijke autoriteiten. De vraag blijft of de Belgische rechtbanken dat aankunnen. De wet mag immers geen dode letter blijven.
Toch verdient dit wetgevend initiatief de nodige steun. Om illegale praktijken aan banden te leggen moet het wetgevende kader worden verruimd. Het komt erop de toepassing van de wet regelmatig te laten evalueren door de wetgever. De toepasbaarheid en de naleving kunnen enkel in de praktijk worden getoetst. Indien nodig zal er ook tijdig moeten worden bijgestuurd.
Aan dit wetsontwerp is heel veel overleg voorafgegaan. Verschillende partijen hebben amendementen ingediend. De wetgevende kamers hebben verschillende juridische adviezen ingewonnen. Bespreken, evalueren, amenderen en evoceren vergden de nodige tijd. De dienst Wetsevaluatie formuleerde kort voor de eindstreep nog een aantal bedenkingen die tijdig in amendementen werden gegoten en werden goedgekeurd. Er werd met andere woorden niet over één nacht ijs gegaan. Desondanks moet het moeilijkste werk nog komen: de implementatie op het terrein. De wetgever moet deze implementatie volgen en de nodige steun geven opdat de nobele doelstellingen vervat in dit wetsontwerp kans op succes maken en vruchten afwerpen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoewel België een belangrijke producent en exporteur van lichte wapens is, tracht ons land zich op internationaal vlak te profileren als een vooruitstrevende natie die zich inzet voor de ontwapening en de strijd tegen de handel in lichte wapens. Tijdens de vorige legislatuur werden verschillende initiatieven genomen, niet het minst door mandatarissen uit mijn partij, om vanuit België een internationaal forum te creëren om de handel in lichte wapens tegen te gaan en te ordenen. Dat kan tegenstrijdig lijken.
Lichte wapens spelen steeds meer een doorslaggevende rol in conflicten. Niet alleen reguliere legers maar ook niet-statelijke troepen maken handig gebruik van deze relatief goedkope en gemakkelijk hanteerbare wapens. Een lucratieve handel in dit wapentuig ligt dan ook voor de hand. Volgens NGO's vielen er drie miljoen doden waarvan twee miljoen burgers door het gebruik van lichte wapens gedurende de laatste tien jaar. Die cijfers maken eens te meer duidelijk dat er nog een lange weg af te leggen is. België draagt als belangrijke exporteur van lichte wapens een grote verantwoordelijkheid. We kunnen het voorliggende wetsontwerp dan ook beschouwen als een bescheiden stap voorwaarts naar een betere controle op de handel in lichte wapens. De controle op het stelsel van vergunningen wordt strenger gemaakt en zelfs veralgemeend. Het extraterritorialiteitsprincipe dat in de wet van 1991 wordt ingevoegd, biedt evenwel geen volledig antwoord op de problematiek van de handel in lichte wapens. Belgen in het buitenland die zich bezondigen aan illegale wapenhandel kunnen voortaan juridisch worden vervolgd. Ook buitenlanders die in België verblijven of er wapens verhandelen zullen voortaan onder de nieuwe reglementering vallen.
Het pijnpunt blijft evenwel de controle op de eindgebruiker bij de legale handel. Door de exportvergunning weet de exporteur en door de vergunningsplicht dus ook de overheid aan wie geleverd wordt, maar niet wie de eindgebruiker is. De uitgevoerde lichte wapens worden vaak door de kopers doorverkocht aan al dan niet reguliere legers in conflictgebieden, waardoor ze de facto in het illegale circuit terechtkomen.
Ook de wapens geproduceerd onder licentie door buitenlandse bedrijven blijven buiten schot. Daarom is het noodzakelijk dat ons land, naar analogie met het verbod op de anti-persoonsmijnen, waar we een pioniersrol hebben gespeeld, in zijn wetgeving een gestandaardiseerd registratiesysteem voor wapentransfers inschrijft. Pas dan wordt er een daadwerkelijk begin gemaakt van de strijd tegen het gebruik van lichte wapens. Vandaag moeten wij ons evenwel beperken tot een ontwerp dat in tweede orde in de Senaat wordt besproken. Gelukkig maar, want het voorstel dat bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd ingediend en aldaar ook goedgekeurd, vertoont heel wat juridische mankementen. Eens te meer wordt hiermee bewezen dat de Senaat als instelling nog een vooraanstaande rol heeft te vervullen - ik sta erop dat te beklemtonen - en de hem door de staatshervorming van 1993 opgelegde taak ter harte neemt. Eens te meer wordt bewezen dat een tweede lezing noodzakelijk is.
Volgens een nota van de dienst Wetsevaluatie dreigen er heel wat interpretatieproblemen te rijzen, mocht het ontwerp zoals overgezonden door de Kamer, worden goedgekeurd. Omgekeerd kunnen bepaalde artikelen van de wet van 1991 niet worden toegepast op de nieuwe vergunning, ook al lijkt het logisch dat dit wel zou gebeuren. Ondanks al deze terechte technische en juridische verbeteringen heeft ook onze fractie nog een amendement ingediend in de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen.
Een aantal deskundigen, waaronder professor Denauw, hadden opgemerkt dat het voorgestelde artikel strijdig is met het territorialiteitsbeginsel, vastgelegd in artikel 3 van het Strafwetboek. De Belgische rechter is altijd bevoegd voor misdrijven die plaatsvinden op het rijksgebied, ongeacht of de dader in België verblijft of niet. Door de vergunningsverplichting te beperken tot de Belgen en tot de in België verblijvende vreemdelingen, worden de vreemdelingen die niet in België verblijven, uitgesloten, waardoor het ontwerp aan kracht inboet.
De vreemdelingen die niet in ons land verblijven, maar er toch handelingen stellen die een inbreuk vormen op de wet, moeten ook kunnen worden vervolgd. Het is de bedoeling aan de wet een zo breed mogelijk toepassingsgebied te geven en de vergunningsplicht aan alle Belgen op te leggen. De nationaliteit verantwoordt ook volledig de bevoegdheid van de rechter op basis van de persoonlijke bevoegdheidsbeginselen.
Wat de vreemdelingen betreft, dient men uiteraard het territorialiteitsbeginsel toe te passen, zodat de Belgische rechter ook vreemdelingen kan vervolgen die in België verblijven, indien een bestanddeel van het misdrijf in België is gelokaliseerd. Derhalve meenden wij dat alle vreemdelingen die in België handelen, dit wil zeggen op het rijksgebied een bestanddeel van het misdrijf plegen, hier ook moeten worden vervolgd.
Dit is de draagwijdte van de tekst die u na amendering mocht ontvangen Wij menen dat de Senaat door deze amendering, die vanuit mijn fractie is gegroeid, degelijk wettelijk werk heeft verricht en dus zijn grondwettelijke opdracht heeft vervuld.
In afwachting van een duidelijk registratiesysteem voor uitgevoerde wapens zal onze fractie dit ontwerp goedkeuren. Dit geamendeerde ontwerp is immers een bescheiden stap voorwaarts in de strijd tegen de handel in lichte wapens. Wij menen dat elke stap voorwaarts, hoe bescheiden ook, onze steun verdient.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - La proposition de loi de M. Van der Maelen déposée initialement à la Chambre des représentants a pour objectif de combler un vide juridique de la loi de 1991 qui visait essentiellement les marchands et les producteurs d'armes établis en Belgique, sans toutefois permettre aux autorités belges d'agir à l'égard des intermédiaires - appelés brokers - malhonnêtes qui réalisent des opérations ayant des implications en Belgique. Elle vise à donner à la loi un degré d'universalisation permettant de frapper les trafiquants responsables d'opérations punissables au regard du droit belge, même si ces opérations étaient exécutées à l'étranger et même dans le cas où celles-ci n'auraient pas été punissables au regard des pays d'origine et de destination de ces équipements. Cette ambition était justifiée par le fait que des intermédiaires peu scrupuleux pouvaient ainsi contourner des embargos internationaux ou des décisions prises par l'autorité politique de notre pays.
À la suite des discussions en commission parlementaire de la Chambre et à l'évocation de ce texte, à la demande du ministre de la Justice, par la commission des Affaires étrangères du Sénat, des amendements ont été apportés au texte initial qui le mettent en conformité avec le droit international et avec notre cadre juridique interne. C'est ainsi qu'un lien doit être établi entre la personne morale ou physique du trafiquant et la Belgique, sous forme soit de lien national, soit de résidence.
Par la suite, le ministre de la Justice a fait valoir un certain nombre de considérations visant à rendre effectif un système de délivrance de permis d'activités pour les intermédiaires - les licences - qui complètent la législation actuelle relative aux marchands et producteurs d'armes. Ces nouveaux articles 14, 15 et 16 de la loi définissent ce nouveau cadre légal.
Depuis son dépôt, le gouvernement a soutenu la proposition de loi de M. Van der Maelen qui correspond à un besoin réel et s'inscrit clairement parmi les objectifs que la Belgique a toujours recherchés en la matière, c'est-à-dire de contrôler au mieux une activité sensible et de limiter les possibilités d'échapper aux règles communes en la matière, régime d'autorisation.
Cependant, il a fallu clarifier certains concepts afin que ce texte soit applicable au regard de notre ordre juridique interne et des principes du droit international.
En ce qui concerne le ministre des Affaires étrangères, le projet, dans son état actuel, ne pose plus problème. Les éléments neufs apportés par ce texte à la loi de 1991 relèvent du ministre de la Justice que ce texte charge de la délivrance des autorisations d'exercer la profession d'intermédiaire dans le domaine des ventes d'armes - les licences -, mais aussi des poursuites et sanctions pouvant frapper les individus malhonnêtes qui ne respecteraient pas leurs obligations en la matière.
J'émettrai une remarque qui ne porte pas sur l'essence même de la question : l'utilisation du terme « licence » dans le texte de la loi amendée de 1991 doit s'entendre de deux manières différentes.
Dans le cas des articles 4 et suivants, il s'agit bien de l'autorisation d'exporter, d'importer ou de permettre un transit sur le territoire belge, autorisation donnée par le ministre des Affaires étrangères pour des raisons d'opportunité politique et en fonction des critères énumérés par la loi.
Dans les nouveaux articles, on parle en fait d'une autorisation d'exercer basée sur un code de conduite de la profession à définir et sur une caution décidée par le ministre de la Justice.
Le texte actuel est tout à fait satisfaisant pour l'ensemble des départements concernés : Affaires étrangères, Justice et Affaires économiques. Pour le gouvernement, ce texte ne présente que des avantages et mérite d'être approuvé par le Parlement.
En agissant de la sorte, ce dernier dotera notre pays d'un nouvel instrument de contrôle permettant de lutter contre les trafiquants ayant un lien avec notre pays, ce qui ne peut manquer de servir les intérêts bien compris de la Belgique où les trafiquants ont parfois pu agir dans une relative impunité du fait du manque d'un outil législatif adapté pour lutter contre leurs activités néfastes.
-La discussion générale est close.