Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-49

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken en Pensioenen

Vraag nr. 1742 van mevrouw de Bethune d.d. 7 december 2001 (N.) :
Gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Aandacht voor deze kwestie in het beleid in 2001.

Krachtens de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie in Peking heeft de federale regering de verplichting jaarlijks verslag uit te brengen aan het federale Parlement over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van deze conferentie.

Vorig jaar stelde ik u een schriftelijke vraag over de middelen die u had ingeschreven in uw begroting van 2001 ter verwezenlijking van de gelijke kansen van vrouwen en mannen in het beleid, en welke strategische doelstellingen inzake gelijke kansen van mannen en vrouwen u bepaald had voor 2000 (schriftelijke vragen (nrs. 959 tot 976) van 12 december 2000).

Ondertussen zouden de strategische doelstellingen moeten gerealiseerd zijn en de effectief gerealiseerde uitgaven gekend.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen :

1. Welke concrete beleidsmaatregelen en acties hebt u in 2001 genomen, ter bevordering van de gelijke kansen van vrouwen en mannen, en met welk resultaat ?

2. Hoeveel werd in 2001 effectief uitgegeven (volgens de rekeningen), in globo en per post, ter bevordering van de gelijke kansen van vrouwen en mannen binnen uw bevoegdheidsdomein ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mee te delen.

In uitvoering van de regeringsverklaring wordt er gewerkt aan de realisatie van een sociaal statuut voor de erkende en gesubsideerde onthaalmoeders, voor een eigen sociaal statuut van de meewerkende echtgeno(o)t(e) van de zelfstandige en voor een sociaal statuut voor de kunstenaar.

Deze werkzaamheden vragen de medewerking van heel wat regeringsleden, en soms zelfs van de gemeenschappen en de gewesten. Het gaat steeds om complexe dossiers, waarbij de leden van de werkgroepen niet alleen een precair evenwicht dienen te vinden, maar eveneens oplossingen dienen naar voren te schuiven die geen onnodige papierberg met zich meebrengen.

In de kinderbijslagregeling

De problematiek van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen en meer specifiek van de niet-discrimiatie op grond van geslacht en seksuele voorkeur, is de laatste jaren ononderbroken het voorwerp geweest van een ruim maatschappelijk debat en heeft daarbij ook de nodige politieke aandacht genoten. Op dat vlak is inmiddels dan ook heel wat gerealiseerd, zowel ten gunste van mannen als van vrouwen.

De wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen heeft vanaf 1 september 2000 in de kinderbijslagwetgeving het begrip « een huishouden vormen met een persoon van het andere geslacht » vervangen door het begrip « feitelijk gezin ». De ongelijke behandeling van partners van verschillend geslacht enerzijds en partners van hetzelfde geslacht anderzijds, kon leiden tot zowel negatieve (onder andere geen groepering van kinderen van partners van hetzelfde geslacht) als positieve discriminaties (recht op verhoogde wezenbijslag en andere supplementen voor partners van hetzelfde geslacht, in tegengestelling tot partners van verschillend geslacht).

Om volledig en coherent te zijn met het nieuwe wettelijke criterium van « feitelijk gezin » heeft het koninklijk besluit van 19 maart 2001 het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, aangepast. In dit besluit dat de voorwaarden bepaalt tot toekenning van de sociale supplementen werd eveneens, met terugwerkende kracht tot 1 september 2000, het begrip « een huishouden vormen met een persoon van het andere geslacht » vervangen door het begrip « feitelijk gezin ».

Men zou kunnen opperen dat desondanks nog niet alle ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in de kinderbijslagreglementering zijn weggewerkt. Zo wordt, wanneer zowel de vader als de moeder een recht op kinderbijslag kunnen openen, het recht bij voorrang vastgesteld uit hoofde van de vader (zie artikel 64 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders). Verder wordt, tot bewijs van het tegendeel, de moeder steeds vermoed het kind op te voeden. De kinderbijslag zal dan ook meestal aan haar worden uitbetaald (zie artikel 69, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders).

Deze problematiek is niet aan mijn aandacht ontsnapt. Vooraf moet evenwel verwezen worden naar de interkabinettenwerkgroep, op 12 november 1999 door de Ministerraad belast met het onderzoek naar het bestaan van discriminaties tussen mannen en vrouwen in de wettelijke kinderbijslagregelingen. Ter voorbereiding van deze werkgroep werd de Raad voor de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen gevraagd een inventaris op te stellen van mogelijke discriminaties tussen mannen en vrouwen in de kinderbijslagreglementering. Op grond van het verslag van de genoemde raad en gelet op de invoering van het begrip « feitelijk gezin » in de kinderbijslagwetgeving, heeft de voormelde werkgroep zijn werkzaamheden toegespitst op het mechanisme van de bepaling van de bijslagtrekkende.

Ter ondersteuning van de interkabinettenwerkgroep werd de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers verzocht na te gaan in welke mate de ouders zelf de bijslagtrekkende kunnen aanduiden.

Tijdens een aantal vergaderingen in de loop van 2000 en 2001, heeft het beheerscomité van de rijksdienst, mede op mijn vraag, deze problematiek onderzocht. Bij dit onderzoek is echter gebleken dat het gros van de gezinsorganisaties principieel gekant is tegen een hervorming van het systeem van aanduiding van de bijslagtrekkende (zie advies nr. 307 inzake de aanduiding van de bijslagtrekkende door de ouders, uitgebracht op 20 februari 2001 door het beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers).