2-184

2-184

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 28 FÉVRIER 2002 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne au premier ministre sur «la responsabilité politique pour les actes des membres de la famille royale» (nº 2-716)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De jongste tijd worden we geconfronteerd met enkele prinselijke uitspraken die zacht gezegd stof deden opwaaien. Als ik de krantenberichten mag geloven, leidt dit niet alleen tot ergernis bij de burger in de straat, maar ook de voorzitter van de Kamer heeft gezegd dat die uitlatingen niet konden.

Het KINT, de stichting die onder de leiding staat van een prins en collega-senator, roept op om te betogen tegen een rechterlijke uitspraak. Wat mij betreft kan iedereen op een ordentelijke manier betogen waar en wanneer hij wil. Ik heb ook alle sympathie voor de bekommernis van onze bijzondere collega-senator. Toch moeten er enkele kanttekeningen worden gemaakt.

Volgens artikel 88 van de Grondwet is de persoon des Konings onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk. Hoewel de Grondwet op diverse punten spreekt over de nakomelingen van de vorst en in het bijzonder de toekomstige troonopvolger, staat nergens iets over wie de verantwoordelijkheid draagt voor de politieke daden van de leden van de koninklijke familie. Sommige grondwetspecialisten spreken over een afgeleide verantwoordelijkheid.

Blijft de eerste minister bij zijn standpunt dat de regering geen verantwoordelijkheid draagt voor de verklaringen en de handelingen van de leden van de koninklijke familie? Zo ja, hoe rijmt hij dit met de dotatieregeling? Waarom laat men de prinsen opdraven voor allerlei maatschappelijke functies zonder dat zij ministerieel worden gedekt? Is dit geen bijzondere lastige situatie, zowel voor de regering als de prinsen zelf? Is een oproep tot `terughoudendheid', zoals geformuleerd bij de eedaflegging van prins Laurent, voldoende, gelet op zijn uitspraken van de afgelopen weken?

Ik meen dat de tijd rijp is om, naar analogie met Nederland, een wettelijke of misschien zelfs een grondwettelijke regeling uit te werken die het statuut van de koninklijke familie bepaalt. Zo'n algemeen statuut kan dan zowel de financiële zijde als de ministeriële verantwoordelijkheid vastleggen. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt als het ware gekoppeld aan de dotatieregeling. Er kan dan ook werk worden gemaakt van een beperktere lijst van leden van de koninklijke familie, wat in Nederland momenteel in de Tweede Kamer wordt besproken. Zou de eerste minister een verklaring tot Grondwetsherziening in die zin steunen?

De jongste maanden werd meermaals benadrukt dat de constitutionele monarchie gebaseerd is op afspraken tussen een koningshuis en de volksvertegenwoordiging. Laten we die afspraken eens duidelijk expliciteren! Dan weten de leden van de koninklijke familie en de regering waar ze aan toe zijn. Of is de eerste minister van oordeel dat het gezond is om de verwarring te laten voortbestaan?

M. Olivier de Clippele (PRL-FDF-MCC). - Je ne souhaite pas anticiper sur la réponse qui sera donnée par M. le premier ministre.

Je suis quelque peu étonné que notre collègue M. Van Quickenborne n'ait pas abordé un point important, concernant la responsabilité des princes royaux. Je pense aux missions à l'étranger. Par exemple, le Prince Philippe, actuellement en Malaisie où il effectue une mission pour le compte des trois régions compétentes en matière de commerce extérieur, est accompagné d'un ministre fédéral. J'ai eu l'occasion de demander à Mme Neyts, ministre adjointe au ministre des Affaires étrangères, si elle assumait la responsabilité de la nouvelle Agence pour le Commerce extérieur, en voie de constitution. Elle m'a répondu que personne n'était responsable de cette agence.

Il serait intéressant de savoir qui porte cette responsabilité dans le cadre des missions économiques confiées aux membres de la famille royale. Il s'agit en effet de représenter l'État.

Enfin, de mon point de vue, et j'ai déjà eu l'occasion de discuter de cette question avec d'autres, il ne saurait être question, pour l'instant, de revoir les articles 85 et suivants de la Constitution, qui concernent le rôle du Roi et de la famille royale dans notre pays.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Sta me toe even te preciseren. Het gaat niet om een uitspraak van prins Laurent, maar van de Stichting Prins Laurent voor Welzijn van Huisdieren en Wilde Dieren.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - In de krant werd prins Laurent letterlijk geciteerd. Hij zou hebben verklaard dat de betoging tegen de rechterlijke uitspraak moet worden gesteund.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Vermits ik de uitspraak niet zelf heb gehoord, heb ik dit laten nagaan. Het blijkt om de Stichting te gaan. Als die de uitspraak heeft gedaan, moet ik de heer Van Quickenborne vragen zijn vraag te stellen in het parlement dat instaat voor de subsidiëring van die instelling.

Alleszins heb ik vroeger al herhaaldelijk benadrukt dat de ministeriële verantwoordelijkheid op basis van de artikelen 88 en 106 van de Grondwet enkel op de Koning slaat. Ik draag dus geen verantwoordelijkheid voor de verklaring waarnaar de spreker refereert, laat staan voor de Stichting die de prins voorzit.

Dotaties hebben niets te maken met ministeriële verantwoordelijkheid. Ze worden toegekend door het Parlement, wat enkele maanden geleden trouwens gebeurde.

Ik heb in het verleden ook al vaak gezegd dat leden van de koninklijke familie perfect aan maatschappelijke debatten moeten kunnen deelnemen. Uit hun statuut, dat hen formeel nauwelijks verplichtingen oplegt, zou men zelfs kunnen afleiden dat zij daar de volledige vrijheid in hebben.

In de mate dat de leden van de koninklijke familie, op zijn minst in de perceptie, verbonden zijn met de Koning en dat ze dat in de feiten ook zijn doordat ze in aanmerking komen voor zijn opvolging en door hem af en toe te vertegenwoordigen op openbare vergaderingen en plechtigheden, is het vermijden van polemieken en persoonlijke aanvallen aangewezen.

Met betrekking tot het debat over de constitutionele monarchie in ons land herhaal ik wat ik enkele weken geleden tijdens de nieuwjaarsreceptie op het koninklijk paleis al heb gezegd. Persoonlijk vind ik dat het Belgisch model goed werkt. De constitutionele bepalingen die sinds begin 1830 van kracht zijn, worden nog steeds gehandhaafd. Ik zie ook niet in wat er politiek verkeerd gaat met het Belgisch model en waarom in ons Parlement steeds wordt verwezen naar andere modellen, vermits het perfect werkt in een land waar verschillende taal- en cultuurgemeenschappen in harmonie moeten samenleven.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik dank de eerste minister voor zijn antwoord dat uiteraard alleen betrekking heeft op de grondwettelijkheid en de bepalingen van artikel 88.

Mijn vraag is eerder een opportuniteitsvraag. Is het wenselijk dat personen die een in het Parlement goedgekeurde dotatie ontvangen, niet gedekt zijn door een ministeriële verantwoordelijkheid? In het Nederlandse model wordt het ene met het andere verbonden. Bij financiering is er dekking en anders niet.

Ik ben trouwens niet de enige die in dit verband vragen stelt. Uitspraken van de Kamervoorzitter gaan in dezelfde richting.

Gelet op zijn achtergrond, literatuur, inzichten en overtuiging, verwondert de uitspraak van de eerste minster dat het Belgisch model werkt, me enigszins. Hij is een volbloed liberaal.

Gelet op zijn overtuiging met betrekking tot burgerdemocratie, kan ik hieruit alleen maar afleiden dat volgens hem democratie als hoogste waarde tot in alle geledingen van de maatschappij moet worden beleefd. Hij spreekt dit vandaag tegen, maar ik vermoed dat dit eerder een gevolg is van zijn functie. Ik heb al vaak gezegd dat zuiverheid waarschijnlijk maar blijft bestaan tot men aan de macht komt. Ik vrees dan ook dat zijn functie het hem niet mogelijk maakt het debat over een al dan niet protocollaire monarchie toe te staan.

Ik dank de premier alleszins voor zijn antwoord en hoop dat hij spreekt uit volle overtuiging.

-L'incident est clos.