2-1024/1

2-1024/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

28 JANUARI 2002


Ontwerp van bijzondere wet tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad


INHOUD



MEMORIE VAN TOELICHTING


De gelijke verkiesbaarheid van vrouwen en mannen wordt door ons recht bekrachtigd.

België situeert zich echter bij de democratieën die geconfronteerd zijn met een chronische ondervertegenwoordiging van de vrouwen in de instanties waar beleidsbeslissingen worden getroffen, en in de eerste plaats in de verkozen gremia.

Als reactie op deze feitelijke toestand heeft de wetgever in 1994 een wet goedgekeurd, de zogenaamde wet « Tobback-Smet ». Deze wet van 24 mei 1994 tot bevordering van een gelijke verdeling van mannen en vrouwen op de lijsten van kandidaten voor de verkiezingen, bepaalt dat op een lijst, het aantal kandidaten van eenzelfde geslacht een evenredig aantal van twee derden niet mag overschrijden, en dit voor elk verkiezingsniveau. Een overgangsstelsel was voorzien voor de verkiezingen voor de provincie- en gemeenteraadsverkiezingen van 1994.

De toepassing van deze wet op de verschillende verkiezingen van 13 juni 1999 is overeengekomen met een gemiddelde vooruitgang van 4,8 % in vergelijking met de verkiezingen van 1995, wat niet te verwaarlozen is ten overstaan van de vooruitgang die sedert 1948 werd geboekt. Maar de analyse (1) toont echter aan dat de doelstelling van de pariteit verre van bereikt is : in de Senaat bedraagt de verhouding van vrouwelijke verkozenen 30 %; 19,3 % in de Kamer van volksvertegenwoordigers; 34,6 % in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad; 24 % in de Raad van de Duitstalige Gemeenschap; 19,5 % in de Vlaamse Raad; 10,7 % van de Waalse Gewestraad; het aantal verkozen vrouwen in de Belgische fractie van het Europees Parlement bedroeg 32 %.

Het wetsontwerp dat aan uw geachte vergadering wordt voorgelegd, beoogt het bereiken van de verkiezing van een aantal vrouwen dat in verhouding is met het gewicht van hun werkelijke aanwezigheid. Het is van toepassing op de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad. Een gelijkaardige voorziening wordt gelijktijdig voorgesteld voor de verkiezingen van de federale, de provinciale en de gemeentelijke Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Deze wetsontwerpen voorzien een gelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen op de kieslijsten, op één eenheid na. Bovendien moeten de eerste twee plaatsen ingenomen worden door kandidaten van verschillend geslacht. Het ontwerp voorziet echter in een overgangsbepaling voor de eerste volledige hernieuwing van elk gremium na de inwerkingtreding van de wet, volgens welke de eerste drie kandidaten van de lijst niet van hetzelfde geslacht kunnen zijn. De deskundigen zijn van oordeel dat de doelstelling van paritaire democratie bereikt kan worden via een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen op de kieslijsten, net als via een betere aanwezigheid van vrouwen op een verkiesbare plaats. Men zal in dit opzicht het advies aanhalen van 4 februari 1999 van het Adviescomité van de Senaat voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen (stuk Senaat, nr. 1-584/2, 1998-1999), of nog het advies van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen over de weerslag van de vermindering van het devolutieve effect van de kopstemmen op de vrouwelijke vertegenwoordiging in de gremia.

De tekst voorziet een inwerkingtreding één jaar na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Hij bepaalt eveneens dat de verschillende gremia, waarop hij van toepassing is, binnen de zes maanden na hun verkiezing overgaan tot de evaluatie van de uitwerking van de tekst op de aanwezigheid van het aantal vrouwelijke verkozenen. Een dergelijke reglementering is inderdaad slechts verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel in de mate dat de maatregelen die zij voorziet van tijdelijke aard zijn, bestemd om te verdwijnen zodra de beoogde doelstelling is bereikt (arrest 9/94 van het Arbitragehof).

Het voorontwerp van wet dat u wordt voorgelegd voert het nieuwe artikel 10bis uit van de Grondwet dat voorziet dat de wetgever de gelijke toegang bevordert van de vrouwen en van de mannen tot de door verkiezing verkregen en openbare mandaten.

Artikelsgewijze bespreking

Hoofdstuk I ­ Algemene bepaling

Artikel 1

Het wetsontwerp is « bicameraal verplicht » volgens artikel 77 van de Grondwet.

Hoofdstuk II ­ Kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad

Artikel 2

Dit artikel stelt het principe van de egalitaire samenstelling van de lijsten van kandidaten, op dusdanige wijze dat het verschil tussen het aantal kandidaten van ieder geslacht niet groter kan zijn dan één.

Het preciseert bovendien dat de eerste twee kandidaten op elk van de lijsten van een verschillend geslacht moeten zijn.

In een studie over « de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek na de verkiezingen van 13 juni 1999 », legt het Centrum voor sociaal-economisch onderzoek en informatie meer bepaald uit, dat « verschillende oplossingen om te verhelpen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politiek naar voor werden geschoven, zowel door de partijen via wetsvoorstellen, als door zekere auteurs. Simulaties van maatregelen werden aldus verwezenlijkt door Petra Meier op grond van de verkiezingsuitslagen van 1995 voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en voor de Senaat. Zo toont ze dat de toepassing van het « rits-systeem » of van alternering over de hele lijst, leidt tot een aanzienlijk toegenomen vertegenwoordiging van het aantal vrouwen en dit hoofdzakelijk in de Senaat (van 30 naar 42 % vrouwen). De alternering voor de eerste twee plaatsen waarborgt daarentegen een grotere aangroei van de vrouwelijke vertegenwoordiging in de Kamer dan in de Senaat, waar de toename van het aantal vrouwelijke verkozenen miniem zou zijn.

Over alle gremia gespreid, zal de wet op de quota geen radicale verandering hebben aangebracht aan de vrouwelijke vertegenwoordiging in het Belgische politieke landschap. De vloedgolf van vrouwelijke verkozenen heeft niet plaatsgehad. Dit was te voorzien, want de quota sloegen op het geheel van de lijst maar niet specifiek op de verkiesbaarheid van de ingenomen plaatsen (...).

Bij de beoogde hervormingen van het electoraal systeem kan de oplossing van de alternering man/vrouw op de verkiesbare plaatsen ­ zelfs mocht zij, om werkelijk doeltreffend te zijn, gepaard gaan met een vermindering van het aantal kiesdistricten ­ beschouwd worden als de meest rechtstreekse etappe op de weg naar de paritaire democratie » (naar Courrier hebdomadaire du CRISP, 1999, nr. 1662-1663, blz. 82 en 83).

De nagestreefde doelstelling is te leiden naar een zo gelijk mogelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen binnen de verkozen gremia, en naar het verzekeren van een evolutie in de gedragingen in dit opzicht, in uitvoering van artikel 10 van de Grondwet.

Artikel 3

Deze bepaling heft de huidige bepaling op die van dezelfde aard is als die betreffende de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

Hoofdstuk III ­ Kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad

Artikel 4

Door dit artikel zijn de principes die in artikel 2 ontwikkeld worden, van toepassing op de verkiezing van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad.

Artikel 5

Deze bepaling heft de huidige bepaling op die van dezelfde aard is als die betreffende de verkiezing van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad.

Hoofdstuk IV ­ Overgangsbepaling

Artikel 6

Dit artikel voorziet, als overgangsregeling, dat elke lijst, die overigens paritair is, bij de eerste volledige hernieuwing van elk gremium na de inwerkingtreding van de huidige wet geen drie kandidaten van hetzelfde geslacht op de eerste drie plaatsen mag bevatten.

Hoofdstuk V ­ Slotbepalingen

Artikel 7

Dit artikel legt, voor elk gremium, de evaluatie op, binnen de zes maanden na zijn verkiezing, van de weerslag van deze wet op de aanwezigheid van vrouwelijke verkozenen in zijn midden.

Het is inderdaad wenselijk om na drie legislaturen de wet te kunnen afschaffen mocht de doelstelling van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen bereikt zijn in de gremia.

Artikel 8

Deze bepaling legt de datum van inwerkingtreding van de wet vast.

Die wordt bepaald een jaar na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad.

Het is inderdaad niet wenselijk de regels te wijzigen voor de opstelling van de kandidatenlijsten zonder voorafgaande mededeling.

De wet moet inderdaad worden toegepast op al de toekomstige verkiezingen.


Dit is, dames en heren, de teneur van het wetsontwerp dat de regering de eer heeft aan uw overleg voor te leggen.

De vice-eerste minister, minister van
Werkgelegenheid en minister van Gelijke Kansen,

Laurette ONKELINX.

De minister van Binnenlandse Zaken,

Antoine DUQUESNE.

ONTWERP VAN BIJZONDERE WET


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en minister van Gelijke Kansen en van Onze minister van Binnenlandse Zaken,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en minister van Gelijke Kansen en Onze minister van Binnenlandse Zaken zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen :

HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Lijsten van kandidaturen voor de verkiezingen van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

Art. 2

Op elk van de lijsten van kandidaturen voor de verkiezingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad mag het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn.

Art. 3

Artikel 11bis van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK III

Lijsten van kandidaturen voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad

Art. 4

Op elk van de lijsten van kandidaturen voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad en van de Vlaamse Raad mag het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn.

Art. 5

Artikel 14bis van de ge wone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale Staatsstructuur, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK IV

Overgangsbepaling

Art. 6

Bij de eerste volledige vernieuwing van elke gremium na de inwerkingtreding van deze wet, mogen de eerste drie kandidaten van elke lijst niet van hetzelfde geslacht zijn.

Bovendien mag op elk van de lijsten het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Art. 7

Elk gremium evalueert binnen zes maanden nadat het verkozen is, de uitwerking van deze wet op de aanwezigheid van het aantal vrouwelijke verkozenen in zijn midden.

Art. 8

Deze bijzondere wet treedt in werking een jaar nadat zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 24 januari 2002.

ALBERT

Van Koningswege :

De vice-eerste minister, minister van
Werkgelegenheid en minister van Gelijke Kansen,

L. ONKELINX.

De minister van Binnenlandse Zaken,

A. DUQUESNE.


VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet tot verzekering van een gelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen op de lijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers, van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en van de Gemeenschaps- en Gewestraden

EERSTE HOOFDSTUK

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijziging van het Kieswetboek voor de verkiezing
van de federale Wetgevende Kaders

Art. 2

Artikel 117bis van het Kieswetboek, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 117bis. ­ Op elk van de lijsten kan het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn. »

HOOFDSTUK III

Wijziging van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen

Art. 3

Artikel 11bis van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 11bis. ­ Op elk van de lijsten kan het verschil tussen het aantal kandidaten van elk gesclacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn. »

HOOFDSTUK IV

Wijziging van de wet van 16 juli 1990 tot regeling
van de wijze waarop de Raad van
de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen

Art. 4

Artikel 22bis van de wet van 16 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 22bis. ­ Op elk van de lijsten kan het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn. »

HOOFDSTUK V

Wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale Staatsstructuur

Art. 5

Artikel 14bis van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale Staatsstructuur, ingevoegd door de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 14bis. ­ Op elk van de lijsten kan het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

De eerste twee kandidaten van elk van de lijsten moeten van een verschillend geslacht zijn. »

HOOFDSTUK VI

Overgangsbepalingen

Art. 6

Bij de eerste volledige hernieuwing van elke volksvertegenwoordiging na de inwerkingtreding van de huidige wet, mogen de drie eerste kandidaten op elke lijst niet van hetzelfde geslacht zijn.

Bovendien kan op elk van de lijsten het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één.

HOOFDSTUK VII

Slotbepalingen

Art. 7

Elke volksvertegenwoordiging gaat, binnen de zes maanden na haar verkiezing, over tot een evaluatie van de invloed van deze wet op het aantal vrouwelijke verkozenen in haar schoot.

Art. 8

Deze wet treedt in werking een jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 13 juni 2000 door de vice-eerste minister, minister van de Gelijke Kansen, verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « tot verzekering van een gelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen op de lijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers, van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en van de Gemeenschaps- en Gewestraden », heeft op 2 augustus 2000 het volgende advies gegeven :

ALGEMENE OPMERKINGEN

1. Het onderhavige voorontwerp strekt ertoe pariteit voor te schrijven tussen mannen en vrouwen die zich kandidaat stellen op lijsten voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers, de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Gemeenschaps- en Gewestraden.

In het verleden heeft de afdeling wetgeving al herhaaldelijk opgemerkt dat wetsontwerpen die tot doel hebben te bepalen dat verkiezingslijsten een minimumaantal kandidaten van beiderlei kunne moeten tellen, ongrondwettig zijn (2).

In advies L. 29.910/2 heeft de afdeling wetgeving opgemerkt dat, om tegemoet te komen aan de bezwaren waartoe zulke ontwerpen aanleiding geven, in de Grondwet een bepaling zou moeten worden ingevoegd om de gelijke toegang van mannen en vrouwen tot door verkiezing verkregen mandaten te bevorderen (3).

Zoals in de adviesaanvraag wordt vermeld, heeft de regering een voorstel tot herziening van de Grondwet ingediend om in de Grondwet een artikel 10bis in te voegen, waarvan het eerste lid als volgt zou luiden :

« Het recht van de mannen en van de vrouwen op gelijkheid is gewaarborgd. De wet, het decreet en de regel, bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, bevorderen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de overheidsmandaten. »

Het advies van de Raad van State moet dus worden gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de tekst van artikel 10bis, eerste lid, die uiteindelijk zal worden aangenomen, in overeenstemming zal zijn met de aldus door de regering voorgestelde tekst of dat die uiteindelijke tekst in elk geval, mochten er wijzigingen in worden aangebracht, de mogelijkheid zal blijven inhouden om de maatregelen te nemen die in het onderzochte ontwerp worden gepland.

2. De ontworpen wet strekt ertoe pariteit tussen mannen en vrouwen op verkiezingslijsten in te voeren, niet alleen voor verkiezingen van de federale Kamers, maar ook voor die van de Gemeenschaps- en Gewestraden.

De vraag rijst of zulk een regel voor de verkiezing van de Gemeenschaps- en Gewestraden, met uitzondering van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, kan worden opgelegd via een wet die bij gewone meerderheid is aangenomen.

Artikel 118, § 1, van de Grondwet bepaalt immers dat de wet waarbij de verkiezing van de Gemeenschaps- en Gewestraden wordt geregeld, « behoudens voor de Raad van de Duitstalige Gemeenschap » met bijzondere meerderheid moet worden aangenomen.

Zo heeft de afdeling wetgeving zeer onlangs nog in verband met een voorontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, tot bespreking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad het volgende opgemerkt :

« De Grondwet legt evenwel niet op dat de bijzondere wet zelf op exhaustieve wijze alle voorschriften vaststelt die nodig zijn om een aangelegenheid te regelen waarvoor een bijzondere meerderheid vereist is.

Zoals voor iedere materie die de Grondwet uitsluitend in handen legt van de wetgever, blijft een delegatie mogelijk voorzover ze alleen slaat op bijkomstige zaken.

In de bijzondere wetten die zijn goedgekeurd met het oog op de hervorming van de instellingen, wordt trouwens op verscheidene plaatsen verwezen naar bepalingen die nu eens door de Koning, dan weer door de gewone wetgever zijn of moeten worden genomen.

De handelwijze waarbij in de bijzondere wet verwezen wordt naar de gewone wet voor de tenuitvoerlegging van bepalingen die ze bevat, wordt trouwens impliciet erkend door artikel 77, eerste lid, 4º, dat voorschrijft dat wetten die met een bijzondere meerderheid moeten worden goedgekeurd, « evenals de wetten ter uitvoering hiervan », onder het volledige bicamerisme vallen.

Juist om te voorkomen dat grondwettigheidsbezwaren zouden worden opgeworpen wanneer de verkiezing van de Gewest- en de Gemeenschapsraden bij een gewone wet wordt geregeld, heeft de steller van het onderhavige voorontwerp van bijzondere wet in die bijzondere wet een bepaling opgenomen, artikel 12, waarin het volgende staat :

« De modaliteiten voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die niet geregeld worden door deze bijzondere wet, worden bepaald door de gewone wet. »

Rekening houdend met het voorgaande, zou het beter zijn het begin van artikel 12 als volgt te stellen :

« Bijkomstige maatregelen of detailkwesties nopens de verkiezing van ... Raad die niet aan de orde komen in deze bijzondere wet, » (4).

Een bepaling die, zoals de ontworpen bepaling, stelt dat het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht op elk van de lijsten niet groter mag zijn dan één en dat de eerste twee kandidaten van elke lijst van verschillend geslacht moeten zijn, kan niet als een bijkomstige maatregel of een detailkwestie worden beschouwd (5).

In het door de regering voorgestelde artikel 10bis van de Grondwet staat overigens dat de gelijke uitoefening, door mannen en vrouwen, van hun rechten en vrijheden, en meer bepaald hun gelijke toegang tot door verkiezing verkregen mandaten en overheidsmandaten wordt bevorderd door « de wet », het decreet en de regel, bedoeld in artikel 134 ». Uit die bewoordingen blijkt de wil om de uitvoering van de geplande grondwetsbepaling niet als een exclusieve bevoegdheid van de federale wetgever te beschouwen, maar ze aan de verschillende wetgevers toe te vertrouwen. Die wetgevers kunnen de maatregelen bedoeld in die nieuwe bepaling evenwel slechts uitvaardigen binnen de grenzen van hun bevoegdheid. Zoals echter zojuist is gesteld, blijkt uit artikel 118 van de Grondwet dat de kieswetgeving van de gemeenschappen en de gewesten onder de federale wetgever ressorteert (6).

3. Artikel 7 van het ontwerp kan evenmin als zodanig bij een gewone wet worden aangenomen, maar om andere redenen.

Dat artikel heeft immers tot doel elke volksvertegenwoordiging binnen zes maanden na haar verkiezing te laten nagaan welke gevolgen deze wet voor het aantal vrouwen onder haar gekozenen heeft.

Zulk een bepaling valt echter onder de regels voor de werkwijze van de gemeenschaps- en gewestraden, die overeenkomstig de artikelen 39 en 115, § 1, van de Grondwet met bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen, behalve wat de Duitstalige Gemeenschap betreft.

4. Volgens artikel 123, derde lid, 6º, van het Kieswetboek mag voor lijsten die niet voldoen aan de regels omtrent de evenwichtige samenstelling ervan vermeld in artikel 117bis van hetzelfde Wetboek, een verbeterings- of aanvullingsakte worden ingediend. In het vierde lid van die bepaling wordt gepreciseerd dat de verbeterings- of aanvullingsakte in dat geval de naam van één of meer nieuwe kandidaten mag bevatten, maar dat de in de afgewezen akte aangenomen volgorde van voordracht niet mag worden gewijzigd.

Het ontworpen artikel 117bis (artikel 2 van het ontwerp) voert twee regels in : één over het aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten per lijst en één over de volgorde waarin die kandidaten worden voorgedragen, waarbij de eerste twee plaatsen door kandidaten van verschillend geslacht moeten worden bekleed.

De vraag rijst bijgevolg of artikel 123, vierde lid, niet eveneens moet worden gewijzigd.

Als een lijst in overeenstemming is met het eerste lid, maar niet met het tweede lid van het ontworpen artikel 117bis, lijkt het immers redelijk dat de mogelijkheid wordt geboden om een verbeteringsakte in te dienen waarin alleen de volgorde van voordracht wordt gewijzigd.

De opmerking geldt voor het hele voorontwerp, aangezien artikel 123 van het Kieswetboek volgens de wetten waarbij de verkiezingen voor de raden van de deelentiteiten worden geregeld, op die verkiezingen van toepassing is (7).

SLOTOPMERKINGEN

In het opschrift van hoofdstuk IV, alsook in de inleidende zin van artikel 4, schrijve men :

« wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen. »

De Nederlandse tekst van het ontwerp is onzorgvuldig gesteld. Onder voorbehoud van de hiervoren gemaakte inhoudelijke opmerkingen worden de volgende tekstvoorstellen gedaan :

Opschrift

Men schrijve :

« Voorontwerp van wet tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op kandidatenlijsten voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers, de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Gemeenschaps- en Gewestraden. »

Voordrachtformulier

Men schrijve : « Minister van Gelijke Kansen. » Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp.

Artikel 2

In het ontworpen artikel 117bis schrijve men : « mag het verschil » in plaats van « kan het verschil ». Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp.

Artikel 6

In het eerste lid schrijve men : « Bij de eerste volledige vernieuwing van elk gremium na de inwerkingtreding van deze wet, mogen de eerste drie kandidaten van elke lijst ... »

Artikel 7

Het artikel zou aldus gesteld moeten worden :

« Elk gremium evalueert binnen zes maanden nadat het verkozen is, de invloed van deze wet op het aantal vrouwelijke verkozenen in zijn midden. »

De kamer was samengesteld uit :

De heer R. ANDERSEN, kamervoorzitter;

De heren J. MESSINNE en P. VANDERNOOT, staatsraden;

De heren J.-M. FAVRESSE en J. KIRKPATRICK, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw C. GIGOT, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. DETROUX, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer E. BOSQUET en toegelicht door de heer Y. HOYET, adjunct-referendarissen.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. ANDERSEN.

De griffier, De voorzitter,
C. GIGOT. R. ANDERSEN.

(1) Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 1662-1663. De vertegenwoordiging van de vrouwen in de politiek, na de verkiezingen van 13 juni 1999, van Valérie Verzele en Carine Joly.

(2) Advies L. 22.066/2 van 8 maart 1993 over een voorontwerp van wet « ter bevordering van een evenwichtige spreiding van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de parlements-, provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen »; advies L. 22.885/2 van 17 november 1993 over een voorontwerp van wet « ter bevordering van een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen », stuk Kamer, nr. 1316/1, 1993-1994; advies L. 29.910/2 van 3 april 2000 over een voorontwerp van wet « tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers, het Europees Parlement, de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en de provincie- en gemeenteraden ».

(3) Zie in die zin inzonderheid advies L. 21.990/VR van 18 december 1992 over een voorstel van bijzondere wet « tot vervollediging van de federale Staatsstructuur » (stuk Senaat, nr. 558/2, 1992-1993, blz. 2) en het voornoemde advies L. 22.882/2 van 17 november 1993.

(4) Advies L 30.168/2, van 28 juni 2000.

(5) Zie het genoemde advies L. 22.885/2 van 17 november 1993, waarin de Raad van State opmerkt dat de bepalingen met betrekking tot de regionale verkiezingen die voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen moeten zorgen, tot uitvoering van een grondwetsbepaling in die zin, met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen.

(6) Krachtens artikel 118, § 2, van de Grondwet kunnen « die aangelegenheden betreffende de verkiezing (...) van de Raad van de Vlaamse Gemeenschap, de Raad van de Franse Gemeenschap en de Raad van het Waalse Gewest die door die raden worden geregeld », op grond van de « constitutieve autonomie » weliswaar bij een bijzondere wet worden bepaald, maar tot hiertoe is er voor de in het onderzochte ontwerp vermelde aangelegenheden nog geen enkele wet in die zin uitgevaardigd.

(7) Artikel 12, § 3, van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wordt verkozen; artikel 24, § 3, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen; artikel 15, § 3, van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur.