2-130

2-130

Sénat de Belgique

Annales

MERCREDI 27 JUIN 2001 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi spéciale portant refinancement des communautés et extension des compétences fiscales des régions (Doc. 2-777)

Suite de la discussion générale

De heer André Geens (VLD). - Met het voorliggend ontwerp kan een herfinanciering van de gemeenschappen worden gerealiseerd, zodat de dynamiek van de middelen van de gemeenschappen kan worden verbeterd. De ontvangsten zullen worden aangepast aan de reële evolutie van de economische welvaart. Deze aanpassing zal geleidelijk gebeuren, vooral om de regeringsdoelstellingen inzake de verdere afbouw van de rijksschuld niet in het gedrang te brengen.

De herfinanciering is noodzakelijk voor beide gemeenschappen. Met de huidige financieringswet nemen de middelen van de gemeenschappen af, terwijl de druk op de uitgaven toeneemt, bijvoorbeeld omdat ook de Vlaamse gemeenschap bijkomende middelen voor onderwijs nodig heeft.

De fiscale verantwoordelijkheid van de gewesten wordt uitgebreid. Alle oneigenlijke gewestelijke belastingen en enkele belastingen die in het verlengde daarvan liggen, zoals onder meer het registratierecht bij vestiging van een hypotheek op in België gelegen onroerende goederen, het registratierecht op de zogenaamde verdelingen, het registratierecht op schenkingen onder levenden van roerende en onroerende goederen, het eurovignet en de belasting op de inverkeerstelling, worden integraal geregionaliseerd. De milieubelastingen worden een uitsluitend federale bevoegdheid en het kijk- en luistergeld wordt omgevormd tot een volwaardige gewestelijke belasting.

Het volwaardig gewestelijke karakter van voormelde belastingen impliceert dat de gewesten in beginsel exclusief bevoegd worden voor de heffinggrondslag, de tarieven en de vrijstellingen. Zij kunnen derhalve over de volledige opbrengst van deze belastingen beschikken.

Bij de overdracht van de belastingbevoegdheden moet niet alleen het risico van fiscale migratie, delokalisatie en ongezonde belastingconcurrentie tussen de diverse overheden worden vermeden, maar moet de federale regering voor het verlies aan middelen ook worden gecompenseerd. De gewesten ontvangen immers bijkomende middelen waarmee geen nieuwe bevoegdheden moeten worden gefinancierd. De nieuwe fiscale ontvangsten voor de gewesten moeten worden geneutraliseerd. Dit zal gebeuren aan de hand van een bedrag dat na voorafgaand overleg met de gewestregeringen wordt vastgelegd bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Vanaf het begrotingsjaar 2003 zal voor elk gewest in een vangnet worden voorzien als de ontvangsten, bij ongewijzigd beleid, van de in het betrokken gewest gelokaliseerde nieuwe belastingen, het kijk- en luistergeld uitgezonderd, en de bijkomende ontvangsten als gevolg van de integrale overheveling van de opbrengst van het registratierecht, een nominale daling zouden vertonen ten opzichte van uitgangsniveau in het begrotingsjaar 2002.

Zodra de gewesten zelf de dienst van de gewestelijke belastingen verzekeren zal hen, in de mate dat ze het personeel van de betrokken administraties hebben overgenomen, een dotatie worden toegekend.

De uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten kan niet worden geminimaliseerd.

De belastingen op onroerende goederen en de verkeersbelastingen worden grotendeels bij de gewesten gegroepeerd. De beleidsmogelijkheden van de gewesten ten aanzien van deze materiële bevoegdheden worden aldus aanzienlijk uitgebreid. Deze regionalisering van de verkeersbelasting, de belasting op inverkeerstelling, het eurovignet, de diverse registratierechten, de schenkingsrechten en het kijk- en luistergeld, verruimt de fiscale autonomie van de gewesten met een bedrag van ongeveer 140 miljard. Door deze bevoegdheidsoverdracht wordt het aandeel van de fiscale middelen in het totaal van de gewestmiddelen tot gemiddeld 40% opgetrokken, tegenover ongeveer 18% nu.

Inzake personenbelasting krijgen de gewesten meer beleidsmogelijkheden. De fiscale bevoegdheden zijn in de huidige financieringswet erg beperkt. Zo kunnen de gewesten slechts na voorafgaand overleg tussen de federale regering en de gewestregeringen opcentiemen heffen of kortingen toekennen. Ter vrijwaring van de economische unie en de eenheid van het monetaire beleid kan de federale overheid een maximumpercentage opleggen via een koninklijk besluit. De decretale bevoegdheden van de gewesten kunnen vandaag dus door middel van een koninklijk besluit ingeperkt worden. Ze zijn bovendien afhankelijk van de overlegprocedures tussen de verschillende regeringen. De uitoefening van de fiscale autonomie van de gewesten mag niet afhankelijk zijn van procedureproblemen en van inhoudelijke discussies tussen de verschillende regeringen.

De beperkingen op de fiscale bevoegdheden van de gewesten ten aanzien van de personenbelasting worden ondubbelzinnig in de bijzondere financieringswet vastgelegd. De marge waarbinnen de gewesten algemene forfaitaire of procentuele op- en afcentiemen, al dan niet gedifferentieerd per belastingschijf, kunnen toestaan of algemene belastingaftrekken kunnen invoeren, wordt uitgedrukt in verhouding tot de in elk gewest gelokaliseerde opbrengst van de personenbelasting. Ze bedraagt 3,25% vanaf 1 januari 2001 en 6,75% vanaf 1 januari 2004.

De vermindering van de progressiviteit van de personenbelasting wordt niet aangetast en deloyale fiscale concurrentie is niet toelaatbaar.

De gewesten hebben dus heel wat ruimte inzake personenbelasting. Aanvankelijk gaat het om ongeveer 34 miljard, tegen 2004 zal het vermoedelijk om 70 miljard gaan. Tegen 2004 zullen de gewesten hoe dan ook meer dan 50% van hun middelen verkrijgen door de heffing van eigen belastingen.

Als een gewest van voormelde bevoegdheid gebruik wil maken, dan moet het een specifieke procedure volgen. Zo moeten de voorstellen en de ontwerpen van decreet of ordonnantie die betrekking hebben op opcentiemen, korting, belastingvermeerdering of belastingvermindering voor advies aan het Rekenhof worden voorgelegd. Er moet advies worden gevraagd voor de naleving van de toegestane marges en de beperking op het vlak van de progressiviteit. Dit advies moet binnen de maand door de algemene vergadering van het Rekenhof worden verleend. Er zal aan het Rekenhof worden gevraagd een transparant en uniform evaluatiemodel te ontwikkelen.

Het Arbitragehof kan het Rekenhof om advies verzoeken wanneer tegen een fiscaal decreet een annulatieberoep is ingesteld. Het Rekenhof zal overigens jaarlijks een rapport opstellen over de weerslag van de gewestelijke fiscale maatregelen.

Er wordt een nieuw mechanisme ingevoerd voor de afvlakking van de middelentoewijzing. De middelen van de gemeenschappen en gewesten zullen worden toegewezen op basis van de recente parameters die werden opgenomen in de economische begroting, die als basis dient voor de federale begrotingsopmaak en begrotingscontrole. In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei worden de bedragen aangepast aan de geraamde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer en aan de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar.

De VLD is ervan overtuigd dat dit ontwerp het juiste antwoord biedt op de twee belangrijke bekommernissen, met name de verbetering van de dynamiek van de middelen van de gemeenschappen en de uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten. Om die reden zal de VLD-fractie dit ontwerp dan ook goedkeuren.

M. René Thissen (PSC). - Mon collègue, M. Barbeaux, entrera tout à l'heure dans les détails des différents sujets examinés cet après-midi. Je me contenterai dès lors d'exposer notre position générale.

Nous arrivons au terme d'un long processus de réforme institutionnelle. C'est la fin d'une étape, mais les récents sondages montrent bien que le PSC, comme la grande majorité de la population, ne souhaitait pas s'engager dans une telle voie.

Les priorités politiques de notre pays et de ses habitants sont ailleurs : sécurité, qualité de vie, emploi, mobilité, développement économique, lutte contre la pauvreté, etc.

Dans un premier temps, nous avons suivi avec étonnement le revirement des trois partis francophones de l'arc-en-ciel qui, chacun à sa manière, avait solennellement proclamé durant la dernière campagne électorale qu'il n'était évidemment pas question de satisfaire aux revendications régionalistes flamandes, qu'il fallait à tout prix éviter d'être en situation de demandeur, que l'autonomie fiscale était dangereuse et que la menace confédéraliste se précisait. C'était le temps béni des rêves éveillés.

Dès le lendemain des élections de juin 1999, le ton change : annonce de pacification communautaire, comportements nouveaux empreints de bienveillance mutuelle, espoir d'un climat serein et d'une harmonie durable. Les expressions ne manquent pas pour décrire cette curieuse période. Ainsi, sous l'oeil des caméras, les ministres-présidents ne tardent pas à se rendre visite. Chacun se rassure comme il peut. C'est le temps heureux des promesses.

Entre-temps, les marges budgétaires sont survenues, héritées - nul ne le conteste - de la politique d'assainissement prévoyante des gouvernements précédents. Ces fameuses marges, de plus en plus grandes à mesure que fond la boule de neige de la dette publique, ont suscité grand appétit dans tous les partis.

Réduction des impôts, réforme des polices, entreprises publiques, réserve démographique... et refinancement des Communautés : les idées fusent avant les élections communales. Peu de temps après, la population se rendra compte qu'il y a loin de la coupe aux lèvres, les écologistes apprenant dans la foulée combien gouverner, c'est aussi renoncer.

Pourquoi, à l'issue d'un tel processus, le gouvernement fédéral s'est-il, à un certain moment, entêté à finaliser - péniblement et dans une navrante improvisation, faut-il le rappeler - une double négociation avec la Volksunie visant, d'une part, à refinancer les Communautés et octroyer aux régions une autonomie fiscale accrue et, d'autre part, à régionaliser toute une série de compétences ? Pourquoi les trois partis francophones de la majorité ont-ils accepté de lier ces deux projets ? Le mystère reste entier...

Le projet de loi spéciale qui nous vient de la Chambre et arrive aujourd'hui en séance plénière du Sénat n'est heureusement plus ce qu'il était au départ.

Bien qu'il n'ait pas été associé à sa conception, bien qu'il n'en approuve pas toutes les orientations, bien qu'il en ait critiqué sévèrement certaines modalités, le PSC s'est toujours montré patient, ouvert au débat, prêt pour une négociation.

Le projet était-il non négociable ? Le PSC proposait de l'amender.

La date du vote était-elle irrévocablement fixée ? Le PSC demandait du temps.

La Volksunie était-elle le partenaire privilégié ? Le PSC invitait à une négociation alternative.

À la surprise générale, le 24 mai dernier, le premier ministre a fini par se rendre à l'évidence. Sans une vraie prise en compte des arguments du PSC, le projet ne passerait pas le cap de la Chambre. L'impossible s'est produit ! Le vote a été reporté, cinq amendements importants ont été acceptés et intégrés, et une véritable négociation intrafrancophone a pu commencer, dont le résultat spectaculaire est désormais bien connu.

C'est pour ces raisons qu'à la Chambre, le groupe PSC unanime s'est finalement abstenu, les ajouts obtenus constituant globalement un mieux pour tous les francophones : un progrès substantiel vers le respect de l'égalité entre élèves, quelle que soit l'école qu'ils fréquentent ; un meilleur financement de la Communauté française avant 2004, par apport de la Région wallonne et de la Cocof, jusqu'à ce que la liaison de la dotation à la croissance économique produise tous ses effets ; un bien meilleur encadrement de l'autonomie fiscale à travers des définitions plus précises, des procédures de contrôle et même des sanctions en cas de dépassement.

Nous continuons à regretter que de la trentaine de nos amendements défendus en commission, aucun n'ait à nouveau pu être retenu. Les principaux seront à nouveau représentés en séance plénière. Ils concernent bien sûr un refinancement plus rapide de la Communauté française, le strict maintien de l'égalité de financement entre les élèves francophones et néerlandophones, un encadrement renforcé de l'autonomie fiscale des régions, un refinancement de Bruxelles et un découplage avec le projet de régionalisation des compétences actuellement soumis à la Chambre.

Pour toutes ces raisons, nous gageons que vous ne serez peut-être pas surpris des positions que nous prendrons en séance plénière si les choses n'évoluent pas de manière suffisante.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Mijnheer de voorzitter, met voorliggend ontwerp komt er voorlopig een einde aan wat bezwaarlijk een coherente staatshervorming kan worden genoemd. Men kan zich in alle redelijkheid afvragen in welk toneelstuk de Senaat verzeild is geraakt. Ik heb het dan niet over de vraag of een één- dan wel een tweekamerstelsel de voorkeur geniet, maar wel over de wijze waarop de Senaat zijn rol in de discussie over het Lambermontakkoord heeft mogen en/of kunnen vervullen. Precies inzake een aangelegenheid waarvoor aan de Senaat middels het Sint-Michielsakkoord een bijzondere rol werd toebedeeld, wordt hij behandeld als een tweederangskamer.

Het kan bezwaarlijk de oppositie worden verweten dat de Senaat geen rol van betekenis heeft mogen spelen. Volgens de ongeschreven wetten van de Belgische politiek, zoals onze voorzitter dat zojuist in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft uiteengezet, moet de Senaat morgen, voor de stemming over het ontwerp van bijzondere wet ter financiering van de gemeenschappen, waarvan de uitslag overigens nu al vaststaat, wachten op het verdict van de Kamer over het ontwerp inzake de bevoegdheidsoverdracht.

Waarom werden beide ontwerpen niet aan elkaar gekoppeld wat de inwerkingtreding betreft? Het antwoord is bijzonder onduidelijk.

Dit ontwerp is uiteindelijk de kern van het Lambermontakkoord en van de staatshervorming, voor zover deze hervorming die naam waardig is.

Een coherente visie op de toekomstige structuur van de staat was niet het uitgangspunt van deze staatshervorming. Het uitgangspunt was de vraag hoe de Franse Gemeenschap financieel zou overleven, zonder al te veel of helemaal geen financiële verantwoordelijkheid op zich te moeten nemen. Het draaide vanaf het begin om geld. Aanvankelijk werd er vakkundig een rookgordijn opgehangen door de oprichting van de Conferentie voor de Staatshervorming. De Costa moest de schijn redden dat het inderdaad over een belangrijke stap in de staatshervorming zou gaan.

Ik heb er de heer Vankrunkelsven nog eens op nagelezen. Bij de start van de Costa, in oktober 1999 zei hij: "Ik ben een optimist, maar geen naïeveling. Ik hoop dat wij stap voor stap kunnen werken. Waarom zouden wij na de gemeentewet, de afcentiemen, de gezondheidszorg en de gezinspolitiek, niet kunnen praten over de defederalisering van landbouw, buitenlandse handel, ontwikkelingssamenwerking of de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde? Moureaux en ik, hebben al uitgemaakt dat er geen taboes zijn". Vandaag blijkt dat er nog een hele reeks taboes zijn. Van de voornemens van de heer Vankrunkelsven is er bijzonder weinig in huis gekomen. Integendeel. Het Sint-Elooisakkoord dat in het geheim werd gesloten en dat ook de Volksunie hier sterk heeft bekampt, is helemaal geen tussenstap noch een opstap naar een akkoord over ruime fiscale autonomie en financiële verantwoordelijkheid van de deelstaten, maar de afspiegeling van een ongebreideld consumptiefederalisme.

De financieringswet van 1989 voorzag in een voorlopige regeling voor tien jaar, waarbij de middelen voor de gemeenschappen werden verdeeld volgens een verdeelsleutel van 57,55% voor de Vlaamse Gemeenschap en 42,45% voor de Franse Gemeenschap. Het Sint-Elooisakkoord bepaalt dat de onderwijsdotatie die de federale overheid aan de twee gemeenschappen ter beschikking stelt, verdeeld wordt volgens het aantal leerlingen en niet volgens de objectieve bevolkingscijfers. Die regeling draaide vorig jaar uit op een regelrechte vaudeville.

De Franse Gemeenschap wijzigde na 15 mei 2000, datum waarop de leerlingencijfers bij het Rekenhof moesten worden ingediend, nog twee keer haar gegevens. Het Rekenhof dat belast is met de wettelijke controle, oordeelde dat de ingediende bestanden toch geschikt waren voor controle. Bij die controle schrapte het hof aan de hand van een steekproef zowaar 26 leerlingen uit het Franstalige en 2 leerlingen uit het Vlaamse bestand.

Nochtans had de heer Vankrunkelsven ons netjes voorgerekend dat het Franstalig onderwijs netto maar liefst 13 000 leerlingen in rekening kon brengen ingevolge het concurrentiële leerlingenvervoer.

Het Vlaamse aandeel in de onderwijsdotatie daalde na het Sint-Elooisakkoord tot 57,08%, wat een vermindering betekent van ruim 1,7 miljard frank. Op 15 mei jongstleden dienden de gemeenschappen opnieuw hun cijfers in bij het Rekenhof. Nu reeds blijkt dat als deze cijfers niet worden gecorrigeerd, het Vlaamse aandeel in de onderwijsdotatie zal dalen tot 56,97%, een vermindering van 418 miljoen frank.

Het Sint-Elooisakkoord blijft bestaan. Het kan stilaan worden beschouwd als het model voor het consumptiefederalisme. Volgend jaar wordt er acht miljard verdeeld, de twee daaropvolgende jaren telkens zes miljard extra, in 2005 vijftien miljard, in 2006 vijf miljard en van 2007 tot en met 2011 telkens één miljard extra. Tegen dat jaar zal de overdracht ongeveer 104 miljard bedragen.

De wijze waarop de middelen worden verdeeld is uiteraard belangrijk. De bijkomende overdracht wordt aanvankelijk nog voor 65% verdeeld volgens de uiterst dubieuze leerlingenaantallen en slechts voor 35% volgens de verdeelsleutel van de personenbelasting. Pas over tien jaar zal er sprake zijn van enige vorm van juste retour omdat pas dan de dotatie volledig zal worden verdeeld op basis van de personenbelasting. Kortom, de Franse Gemeenschap wordt tot in lengte van jaren met federaal, dus hoofdzakelijk Vlaams geld, gesubsidieerd.

Heeft Vlaanderen dan geen nood aan extra middelen? Natuurlijk zijn extra middelen welkom, ook voor het Vlaams onderwijs. Die middelen komen echter niet zomaar uit de lucht gevallen. Ze zijn tot de laatste frank afkomstig van de Vlaamse belastingbetaler. Helaas krijgt de Vlaamse belastingbetaler veel minder terug dan wat hij in de centrale pot heeft gedeponeerd. Dat is de reden waarom het dotatiesysteem werd gehandhaafd. Ik herhaal dat dit een pervers systeem is omdat de deelstaten op die manier wel een gedeeltelijke bevoegdheid krijgen, maar geen financiële verantwoordelijkheid moeten dragen voor het gevoerde beleid. De staat subsidieert dus niet de leerlingen, maar het beleid. Ik wil mij niet uitspreken over de kwaliteit van het Franstalig onderwijs, maar het is alleszins het duurste van heel Europa.

De verdeelsleutel voor het onderwijs is bijzonder nadelig voor Vlaanderen. Voor landbouw en buitenlandse handel wordt niet de verdeelsleutel van de economische activiteit, maar plots wel die van de personenbelasting gehanteerd. Als de economische activiteit als criterium zou worden genomen, zouden 71% van de middelen voor landbouw en tussen 75 en 80% van de middelen voor buitenlandse handel, naar het Vlaams Gewest worden overgeheveld. In dat geval is de verdeelsleutel op grond van de personenbelasting, voor het Waalse Gewest een voordeliger criterium.

De herfinanciering is de kern van de staatshervorming. Daartegenover staat een zogenaamde fiscale autonomie voor de gewesten. Van enige gemeenschapsfiscaliteit is geen sprake. Zelfs het kijk- en luistergeld is omgezet in een gewestbelasting.

Dat bewijst nog maar eens dat met het Lambermontakkoord gekozen is voor het federalisme van de gewesten, het federalisme met drie.

De gewestelijke fiscale autonomie is een mager beestje. In volwaardige federale staten zoals Zwitserland en de Verenigde Staten bedraagt de fiscale autonomie van de deelstaten 50% van alle overheidsbelastingen. In België zal die in 2004, als de hervorming op kruissnelheid is, amper 26% bedragen. Op het ogenblik put Vlaanderen 7% van zijn ontvangsten uit eigen belastingen, de milieuheffing en het kijk- en luistergeld buiten beschouwing gelaten. Door de regionalisering van sommige belastingen, het kijk- en luistergeld inbegrepen, komt daar 13% bij, waardoor we in 2004 op een schamele 26% uitkomen.

De verruiming van de fiscale autonomie ten voordele van de gewesten gebeurt door een uitbreiding van hun bevoegdheden, en door de regionalisering van sommige belastingen. Ik heb daarbij volgende bedenkingen. De operatie is gebaseerd op twee premissen: de overheveling moet budgettair neutraal zijn voor de federale overheid en de gewesten mogen ten opzichte van de huidige financieringsregeling geen middelen verliezen. De vraag rijst hoe aan die twee voorwaarden tegelijkertijd kan worden voldaan. Wanneer een gewest na de overheveling inkomsten derft, zal de federale overheid dat verlies moeten compenseren. Het is evenwel niet duidelijk hoe die compensatie moet worden berekend. Op grond van de lokalisatie van de opbrengsten van de overgehevelde gewestelijke belastingen of van de personenbelasting? Het is bovendien fout de voorgestelde regeling te beschouwen als een stap in de richting van een volwaardige fiscale autonomie. Het is niet met een belasting op de spelen en weddenschappen dat de gewesten een beleid, die naam waardig, kunnen voeren. Daarenboven wordt met de kortingen of verhogingen van de opcentiemen de fiscale autonomie federaal gestuurd. Wanneer het Vlaams Gewest een decreet overweegt in het kader van een door artikel 9 van de bijzondere financieringswet toegekende fiscale bevoegdheid, moet dat aan de federale overheid, de andere gewestregeringen en het Rekenhof worden meegedeeld. Het gewest blijft dus met handen en voeten aan de andere entiteiten gebonden. Die krijgen in feite een vetorecht ten opzichte van het Vlaams Gewest.

Die vaststellingen staan in schril contrast met de verklaringen van Guy Verhofstadt enkele jaren geleden in Le Soir waar ook collega Caluwé vanmorgen naar heeft verwezen. Ik wens er daar nog enkele aan toe te voegen die ook aantonen dat de VLD kort vóór de verkiezingen van mening was dat alles wat de andere partijen over fiscale autonomie verkondigden, te minimalistisch was. Tijdens een studiedag op 14 februari 1998 verklaarde Guy Verhofstadt onder de titel Meer Vlaanderen het volgende: "Zolang de deelgebieden niet zullen beschikken over een inkomstenautonomie en zolang de bevoegdheidsverdeling tussen de deelgebieden en de federale overheid onduidelijk, onlogisch en derhalve incoherent blijft, zullen de spanningen blijven aanhouden en zal er een roep zijn naar grotere zelfstandigheid." Volgens hem zijn drie krachtlijnen van essentieel belang: "Er is ten eerste het overhevelen naar de deelgebieden van alle sociaal-economische hefbomen. Concreet houdt dit de regionalisering in van de vennootschapsbelasting en van alle overheidsuitgaven die verband houden met de mobiliteit, alsmede de overheveling van de zogenaamde kostencompenserende socialezekerheidsuitgaven, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, hulp aan bejaarden en gehandicapten, wat de deelgebieden moet toelaten een eigen loonkostenbeleid te ontwikkelen.

Ten tweede krijgen de deelgebieden een volwaardige autonomie over de inkomsten die ze nodig hebben om hun uitgaven te dekken. Terwijl de financiering van de federale overheid en van de deelgebieden nu volkomen ondoorzichtig is, zouden beide niveaus elk apart hun materies krijgen toegewezen waarop ze belastingen of bijdragen kunnen innen. Ten derde moet er een doorzichtige en geloofwaardige solidariteit tussen de deelgebieden komen".

In een preadvies voor die studiedag - en dat is hallucinant -, werd de waarde van de door de VLD geëiste homogenisering van de bevoegdheden en van de overheveling van nieuwe bevoegdheden naar de deelstaten, onder meer in de sociale sector, op niet minder dan 916 miljard geraamd. Volgens de VLD moesten zeer veel bevoegdheden, zoals tewerkstellingsbeleid, gezondheidszorg enzovoort, overgeheveld worden. Nu worden er samen met de bevoegdheden een schamele zeven miljard overgeheveld.

Op een andere studiedag op 25 april 1998 verklaarde de heer De Gucht, nu VLD-voorzitter: "De hervorming van de Staat die wij willen is fundamenteel en wijzigt drastisch het machtsevenwicht tussen het federale en het regionale niveau. Concreet hebben we het over de overdracht van meer dan 900 miljard voor bevoegdheden en 350 miljard intrestlasten op de schuld. Van een 75/25-verhouding in het voordeel van de federale overheid wordt overgestapt naar een 25/75-verhouding in het voordeel van de gemeenschappen en gewesten. De bevoegdheden voor werkgelegenheid en arbeid, volksgezondheid en leefmilieu, middenstand en landbouw, economie, verkeer, infrastructuur en spoorwegen, die nu reeds gedeeltelijk regionaal zijn, worden homogeen gemaakt. Daarenboven wordt Vlaanderen bevoegd voor gezondheidszorg, gezinsbijslagen en hulp aan bejaarden en gehandicapten. De huidige financieringswet is door de makers ervan doelbewust ondoorzichtig gehouden. Resultaat van deze ondoorzichtigheid is dat degenen die betalen, de Vlamingen, vinden dat ze te veel betalen, en dat degenen die ontvangen, de Walen, vinden dat ze te weinig krijgen."

Op diezelfde studiedag verklaarde de huidige Vlaamse minister-president: "Vlaanderen kan beter doen op het vlak van de economie en de werkgelegenheid, ten minste als we de hefbomen voor een economisch beleid in Vlaamse handen zouden krijgen en we zelf zouden kunnen beslissen hoeveel belastingen we innen en wat we met de middelen aanvangen, als we zelf kunnen beslissen over de verlaging van de loonlasten en niet langer afhankelijk zijn van een onwillige PS die er alleen op uit is haar macht te bestendigen op een systeem waarvoor de Vlaamse belastingbetalers moeten opdraaien. Vlaanderen kan beter inzake een sociaal beleid als we de hefbomen van de sociale zekerheid in Vlaamse handen krijgen. Dan kunnen we misbruiken en wantoestanden uitschakelen en de toekomst van ons socialezekerheidsstelsel vrijwaren." Volgens de heer Dewael zijn er dus wantoestanden die enkel kunnen worden uitgeschakeld bij een overheveling van de sociale zekerheid naar de deelstaten.

Van een overheveling van de personenbelasting is geen sprake, evenmin als van een overheveling van de vennootschapsbelasting. Ik kan aannemen dat men in een regering compromissen moet sluiten, maar als men vóór de verkiezingen een overheveling van bevoegdheden en van 916 miljard aan middelen vraagt en men komt uit op een resultaat van 7 miljard, dan kan men moeilijk zeggen dat men serieus heeft onderhandeld. In de commissie viel het mij trouwens op dat de VLD-fractie de verwijzingen van de heer Vandenberghe naar bevindingen van senator en professor De Grauwe als irrelevant afdeed. De voorzitter van de commissie voor de Financiën is nochtans een zeer wijs man! Hij heeft vroeger al gepleit voor echte fiscale autonomie en voor een - gedeeltelijke of volledige - overheveling van de staatsschuld, teneinde de deelstaten te responsabiliseren.

De voorzitter. - Mijnheer Van Hauthem, wat is uw definitie van solidariteit in de Europese Unie? Moeten Griekenland, Portugal of Italië de Unie verlaten? De Vlaamse burgers betalen toch ook voor die landen.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Wij zijn niet tegen solidariteit op voorwaarde dat die vrijwillig en omkeerbaar is. Door altijd te weigeren het debat over de sociale zekerheid te voeren, voedt men in Vlaanderen het gevoel dat er iets niet klopt. Uit cijfers is al gebleken dat in bepaalde takken van de sociale zekerheid een overconsumptie is. Dat heeft niets meer te maken met solidariteit. Op Europees vlak is de solidariteit op vrijwillige basis geregeld. De lidstaten bepalen zelf met wie en in hoever ze solidair zijn. Laten wij dat ook zelf bepalen; dan zal Vlaanderen zeer vrijgevig zijn...

De heer Frans Lozie (AGALEV). - De heer Van Hauthem heeft daarnet gepleit voor de toepassing van het principe van de juste retour: wij brengen als Vlamingen zoveel binnen in het Belgische bestel en we moeten daar evenveel van terugkrijgen. In Europa hebben we met mevrouw Thatcher gezien dat dit principe het einde van de solidariteit betekent. Niemand kan tegelijk pleiten voor solidariteit en voor de juste retour. Dat is een contradictie.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Dat is niet zo. Wij zijn voor een solidariteit die afgesproken wordt tussen de deelstaten. Nu gaat het altijd over de interpersoonlijke solidariteit en iedereen weet dat langs al die kanalen miljarden van noord naar zuid stromen. Als we een debat pogen op gang te brengen om dat fenomeen objectief te bekijken, om na te gaan of het nog wel over solidariteit gaat dan wel voor een stuk over misbruik, dan wordt dat debat steeds geweigerd. De conclusie ligt dus voor de hand. De vraag is of wij solidair moeten zijn met mensen of met structuren. Moeten wij solidair zijn met Waalse leerlingen of met een Waals onderwijsbeleid, waarvoor degene die het beleid voert, zelf maar in heel beperkte mate financieel verantwoordelijk is.

Het plaatje dat voorligt, is allerminst fraai. Dit ontwerp en ook het vorige inzake de bevoegdheden hebben niets meer te maken met een ordentelijke staatshervorming. Ik denk ook niet dat dit de bedoeling van Guy Verhofstadt was. Het was hem niet om te doen om zijn verkiezingsbeloften na te komen, maar alleen om de geldnood van de Franse Gemeenschap te lenigen. Het ontwerp van vandaag is de judaspenning die de heer Verhofstadt betaalt voor zijn premierschap.

Hij is begonnen met bedrog - met het geheim akkoord - en hij eindigt ook met bedrog. Deze regering, ineengedraaid in de werkplaatsen van de loge, wordt zoals nooit tevoren gedomineerd door de Franstalige partijen. Wie de debatten in het parlement heeft gevolgd, weet genoeg: SP, VLD en Agalev, de Vlaamse meerderheidspartijen, hebben nauwelijks hun mond opengedaan. Blijkbaar interesseert het hen gewoon niet. Het kan hen niet schelen dat dit de eerste staatshervorming is waarvan het financiële luik door geen enkele Franstalige partij wordt afgekeurd. Dit is een op en top Franstalige staatshervorming.

De wijze waarop de meerderheid en de regering deze staatshervorming door de strot van het parlement rammen, getuigt van een schaamteloos cynisme dat zelfs Jean-Luc Dehaene nooit ten toon had durven te spreiden. Verhofstadt heeft het parlement in het algemeen en de Senaat in het bijzonder - helaas - gedegradeerd tot een circus waarin de parlementsleden hoogstens de rol van trieste clown mogen spelen. Want wat te denken van het feit dat de PSC hier stond te fulmineren tegen het Lambermontakkoord en het in de Kamer tot op de grond afbrak, om anderhalf uur later overstag te gaan en Lambermont te redden? Terwijl het parlement aan het debatteren was over de ontwerpen, werd in de coulissen gesjacherd en geboden dat het niet mooi meer was. En dat alles om toch maar de steun van de PSC te verkrijgen! De schaamteloosheid ging zover dat, hoewel de financieringswet nog niet eens was goedgekeurd in de Kamer, de Franstalige partijen tijdens het pinksterweekend de centen al onder elkaar verdeelden. Daarbij werd afgesproken een spaarpotje aan te leggen, zodat de Franstaligen gedurende jaren geen vragende partij meer hoefden te zijn.

De Vlamingen zijn figuranten die mogen optreden in een stuk dat elders geschreven wordt. En ook op dit eigenste moment wordt achter de schermen onderhandeld en gekocht, alweer om de PSC in de Kamer over de streep te trekken. Wie weet welke toegevingen Guy Verhofstadt nu weer zal doen. Ik hoop dat het niet over het minderhedenverdrag gaat, want als dat in de weegschaal wordt gelegd, wordt Vlaanderen ertoe gedwongen opnieuw tweetalig te worden en wordt het teruggekatapulteerd in de 19de eeuw.

Guy Verhofstadt heeft met Lambermont bewezen dat hij niet te vertrouwen is. Elke Vlaamse reflex is uit zijn vezels verdwenen. Met het Lambermontakkoord koopt hij zijn premierschap en ook de communautaire vrede af. Maar dat is een kenmerk van deze regering. Paarsgroen koopt alles. Verhofstadt koopt uit de boot gevallen kandidaat-excellenties door ze te bombarderen tot regeringscommissarissen van wie nadien nooit meer iets wordt gehoord. Verhofstadt koopt een gebuisde kandidaat-voorzitter van de NMBS en bombardeert hem tot vredesgezant in Centraal-Afrika, want geef toe, met een minister én een staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en een Reginald Moreels, die ginds al maanden ronddwaalt, kunnen we de klus niet klaren. Hij koopt het parlement door parlementsleden aan te stellen die heel Europa mogen rondreizen met een creditcard van de regering om na te gaan hoe de parlementen van lidstaten tegen het Europees project aankijken. En plots heeft Verhofstadt in de PSC-fractievoorzitter van de Kamer een Arianespecialist ontdekt. Nu ook wordt de communautaire rust met het ontwerp afgekocht en offert Verhofstadt de Vlaamse belangen op het altaar van de regeringsstabiliteit. Dat is niet meer zindelijk. Als paarsgroen meent op die manier de communautaire problemen op te lossen, vergist het zich.

Verhofstadt heeft zich tot doel gesteld de communautaire problemen eens en voor goed op te lossen. In ons land is alles echter communautair: de NMBS, Sabena, de post, het leger, justitie. Alles wordt beslist volgens de communautaire verhoudingen. Dit ontwerp zal de communautaire rust niet doen terugkeren. Het zal alleen de frustratie voeden van wie met een lange verlanglijst achterblijft.

Manu Ruys, niet bepaald een Vlaams extremist of een Vlaams nationalist, heeft in zijn voorlaatste boek, een autobiografie, geschreven: "Wallonië heeft geen behoefte aan Vlaamse vriendschap. Het denkt alleen aan zijn belang. Als dat botst met het Vlaamse, wordt er niet gekozen voor de samenspraak en het vergelijk, maar voor de confrontatie en het conflict. Ik heb het nooit anders geweten. Dat is de werkelijkheid en de waarheid. De rest is literatuur en window dressing." Manu Ruys heeft gelijk. Deze ontwerpen zijn inderdaad window dressing. We zullen ze dan ook niet goedkeuren.