2-96 | 2-96 |
Mme la présidente. - Je vous propose de joindre ces demandes d'explications. (Assentiment)
M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Madame la ministre, j'ai eu l'occasion sous la précédente législature de poser plusieurs questions et demandes d'explications à ce sujet, sans grand succès.
Le 20 décembre dernier, j'ai appris par la presse qu'une association des victimes de l'amiante avait vu le jour et créé un site internet que certains de vos collaborateurs auront certainement pu consulter. Des représentants de cette association sont venus aujourd'hui écouter vos réponses. En effet, même si l'amiante a pratiquement disparu de la consommation et de la production, il persiste dans le corps humain pendant de nombreuses années.
Tout le monde est au courant des terribles dangers de l'amiante. Le lien entre certains types de cancer et l'amiante a d'ailleurs été scientifiquement prouvé dès les années 60. Malgré cela, pendant plusieurs décennies, on a fait passer les multiples possibilités de ce matériau, notamment en matière de lutte contre le feu, avant les mesures de protection de la santé.
Aujourd'hui, vu les délais de latence de cette maladie, on assiste à une multiplication des cas de cancer du poumon dû à l'amiante. Un épidémiologiste anglais a même établi une étude valable pour six pays européens montrant que selon lui, les cancers de la plèvre, du péritoine ou du poumon devraient entraîner d'ici à 2030 250 000 décès en Europe occidentale, Belgique non comprise. Ces chiffres sont évidemment très inquiétants.
J'aimerais vous poser quelques questions à ce sujet.
Face à l'augmentation prévisible des maladies et lésions causées par l'amiante, envisagez-vous, comme le réclame l'association des victimes, la création d'un registre spécifique qui permettrait une appréciation plus fiable des retombées de la pollution par l'amiante en termes de santé publique, notamment en ce qui concerne les asbestoses, les cancers, les mésothéliomes et les plaques pleurales ?
Aujourd'hui, seuls les malades de l'amiante dont l'entreprise cotise au Fonds des Maladies professionnelles peuvent bénéficier d'une prise en charge. Ni les indépendants ni les victimes dues à l'environnement et contaminées par contact ne sont prises en compte. Il s'agit à l'évidence d'une discrimination. Envisagez-vous des mesures pour tenter de remédier progressivement à cette situation ? Par ailleurs, j'ignore quelle est la situation des fonctionnaires et j'aimerais que vous m'éclairiez à ce sujet.
Toutes les victimes qui ont développé une maladie relative à l'amiante à la suite d'une exposition para ou extra-professionnelle sont exclues du régime du Fonds des Maladies professionnelles. Ces personnes doivent introduire une requête auprès du tribunal civil pour obtenir un dédommagement. Vu la durée des procédures judiciaires, un bon nombre de ces victimes décèdent avant que leur dossier n'aboutisse. Ne pensez-vous pas qu'il faudrait envisager un système complémentaire d'indemnisation pour couvrir toutes ces victimes ? J'ai d'ailleurs l'intention de poser prochainement au ministre de la Justice la question de la prescription, la durée de vingt ans n'étant évidemment pas adaptée à une maladie dont le délai de latence peut être de vingt, vingt-cinq ou trente ans.
Connaît-on le niveau relatif de morbidité par mésothéliome et cancer du poumon dans les régions où l'on a travaillé l'amiante, par rapport aux autres régions du pays ? Je pense notamment à la région de Kapelle-op-den-Bos, où il y a un certain nombre d'usines connues pour avoir travaillé l'amiante et, entre autres, la célèbre usine Eternit. En Italie, une telle enquête a été menée à Casale Monferrato ; on a pu ainsi constater qu'aujourd'hui, il y avait là-bas davantage de mésothéliomes parmi les habitants que parmi les anciens travailleurs de l'usine, ce qui semble montrer que l'on peut également être contaminé par l'environnement.
Enfin, étant donné qu'un certain nombre de compétences liées à l'amiante échappent au gouvernement fédéral, j'aimerais savoir quelle est la politique du gouvernement fédéral vis-à-vis de ce problème et ce que vous pouvez faire en tant que ministre de la Santé publique.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - De pas opgerichte Belgische Vereniging voor asbestslachtoffers dringt aan op een rechtvaardige schadeloosstelling van alle asbestslachtoffers, zowel van werknemers, ex-werknemers en hun familieleden als van omwonenden van asbestbedrijven.
Het probleem van het toenemend aantal kankerdoden door asbest verdient alle aandacht. Een internationaal vermaarde specialist voorspelde in The Britisch Journal of Cancer voor de komende 35 jaar een kwart miljoen doden door asbestgerelateerde kankers in West-Europa. Een officiële studie in opdracht van het Nederlandse ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schatte dat tegen 2030 ongeveer 40.000 mannen in Nederland een asbestgerelateerde ziekte zullen hebben Het gaat dus om een groot probleem, dat in België echter nauwelijks wordt onderkend. Nochtans is België, het land van Eternit, het asbestland bij uitstek.
Uit de Vlaamse gezondheidsindicatoren van 1998 blijkt dat er een verhoogde sterftekans is in Sint-Niklaas en Dendermonde. De Vlaamse minister van Volksgezondheid, mevrouw Vogels, legde het verband met de vroegere asbestverwerkende industrie in de streek, meer bepaald de vroegere Eternitfabriek in Schoonaarde bij Dendermonde, de Eternitfabriek in Kapelle-op-den Bos en de fabriek Scheerders van Kerckhove in Sint-Niklaas. Het zou niet alleen om werknemers, maar ook om familieleden van werknemers of omwonenden gaan. Als er effectief een verband is, zelfs in die mate dat hij een merkbare piek veroorzaakt in algemene gezondheidsstatistieken, dan is dat hoegenaamd geen vrijblijvende vaststelling.
Terecht stellen de slachtoffers vragen over de verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven in het verleden, die al decennia lang op de hoogte waren van het gevaar van asbest voor de gezondheid van werknemers en omwonenden, maar te weinig voorzorgsmaatregelen namen. De slachtoffers stellen ook de overheid zelf aansprakelijk. Ook de overheid kende immers al sinds jaar en dag de risico's verbonden aan de asbestproductie, maar trad al die tijd veel te laks op; een nalatigheid die veel mensenlevens zal kosten. In Frankrijk en Nederland wonnen de asbestslachtoffers al verschillende processen. Nu is er in die landen een wettelijke regeling voor een billijke schadeloosstelling.
Werknemers bij wie een asbestgerelateerde ziekte is vastgesteld, kunnen een beroep doen op het Fonds voor Beroepsziekten. Asbestose en longkanker zijn al sinds 1964 erkend als beroepsziekte, mesothelioom pas sinds 1982. Het aantal geregistreerde asbestgerelateerde beroepsziekten neemt elk jaar toe. Dat heeft allicht te maken met de lange latentieperiode van dertig tot veertig jaar. Hoewel mevrouw Aelvoet op een vorige vraag antwoordde dat het aantal erkenningen eveneens stijgt, blijkt uit de statistieken van het Fonds voor Beroepsziekten echter dat het aantal verwerpingen bij aanvragen voor blijvende arbeidsongeschiktheid toch relatief hoog ligt. Voor mesothelioom bedraagt het 28,4% en dat is vrij veel gezien de eenduidige band tussen mesothelioom en asbestblootstelling. Voor asbestose bedraagt het 37,5% en voor asbestose met longkanker zelfs 42,9%. Verrassende cijfers als we weten dat binnen het zogenaamde lijstsysteem voor asbestgerelateerde ziekten een vrij ruime bepaling is opgenomen van bedrijfstakken, beroepen en categorieën van ondernemingen waar de aanwezigheid van een causaal verband tussen blootstelling en ziekte ondersteld wordt.
In de praktijk blijkt een erkenning van arbeidsongeschiktheid en het bekomen van een schadeloosstelling dus minder evident te zijn dan we zouden mogen verwachten. Als het niet gaat om mesothelioom, maar om bijvoorbeeld longkanker, waarvoor ook andere oorzaken, zoals roken, kunnen worden aangedragen, is zelfs voor werknemers uit de - vroegere - asbestindustrie een erkenning van arbeidsongeschiktheid bijna niet haalbaar. Nog moeilijker wordt het voor werknemers die niet uit de asbestindustrie komen, maar bijvoorbeeld uit de bouwsector. Deze mensen hebben dikwijls ook zeer regelmatig aan asbest blootgestaan, maar krijgen veel moeilijker een erkenning.
In de meeste gevallen wordt het bekomen van een erkenning ervaren als een lijdensweg. De diagnose wordt immers vaak pas vele tientallen jaren na de blootstelling vastgesteld. Vele patiënten overlijden ook kort na de diagnose: bij vaststelling van mesothelioom is de gemiddelde levensverwachting nog amper negen maanden. Voor vele slachtoffers komt de erkenning cynisch genoeg te laat. Dikwijls wordt ook geen vordering meer ingesteld na de pensionering.
Bovendien is er de morele vraag naar de billijkheid van de door het Fonds voor Beroepsziekten uitgekeerde schadevergoedingen. De bedragen die het fonds nu uitkeert, beogen hooguit een vergoeding voor een gedeeltelijke of volledige tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid, een vergoeding voor tijdelijke of definitieve verwijdering uit het schadelijke milieu of een vergoeding van ziektekosten definitief ten laste van de patiënt, bijvoorbeeld het remgeld. Voor nabestaanden kan een vergoeding van begrafeniskosten worden toegekend en een blijvende of tijdelijke lijfrente aan echtgenoot of kinderen. Binnen de logica van de beroepsverzekering wordt vooral een compensatie uitbetaald van gederfde beroepsinkomsten, een soort van sociaal-economische schadevergoeding. Terecht stellen de slachtoffers en hun verwanten meer en meer de vraag of er ook geen ruimer recht op smartengeld of vormen van morele schadevergoeding kunnen of moeten komen. In Nederland en Frankrijk is dat ondertussen al verworven.
Door de burgerrechtelijke immuniteit die hij in het kader van de verplichte verzekering voor beroepsziekten geniet, kan de werkgever niet in rechte worden aangesproken om dat deel van de schade te vergoeden dat niet gedekt wordt door de forfaitaire uitkering. Ik denk bijvoorbeeld aan de morele schade. Bovendien geldt deze immuniteit ook in het geval van personen die "schade bij weerkaatsing" hebben geleden door de beroepsziekte van het slachtoffer, bijvoorbeeld de gezinsleden.
Het argument voor de burgerrechterlijke immuniteit van de werkgever is dat deze immuniteit de tegenhanger vormt van de verplichte bijdragen van elke werkgever aan het Fonds voor Beroepsziekten en van de soepele toekenning van een uitkering op grond van de beroepsziekteregeling. Conform de rechtspraak van het Hof van Cassatie geldt deze immuniteit ook voor de niet door de beroepsziekteregeling gedekte schadeposten, zoals de morele schade, en kan ze ook worden ingeroepen tegen derde slachtoffers die recht hebben op een uitkering krachtens een beroepsziekteregeling, zoals de echtenoot en de kinderen.
Op deze algemene regel van burgerrechtelijke immuniteit is er echter één belangrijke uitzondering: ze geldt niet in de gevallen waar de werkgever of zijn aangestelde de beroepsziekte opzettelijk hebben veroorzaakt. Met opzet wordt gelijkgesteld de situatie waarbij de werkgever zijn verplichtingen inzake arbeidsveiligheid en arbeidshygiëne niet is nagekomen na hiertoe schriftelijk te zijn aangemaand door de sociale inspectie. In het geval van asbestvervuiling, waarbij zowel de bedrijven als de overheden al jaren lang wisten of moesten geweten hebben aan welke gezondheidsrisico's ze zeker hun werknemers, maar wellicht ook derden blootstelden, rijzen er ernstige vragen over de effectieve morele verantwoordelijkheid. In feite gaat het om onvergeeflijke fouten, ook als opzet ten persoonlijken titel wellicht niet kan worden aangetoond. In het Franse recht is de notie "faute inexcusable" in de wet opgenomen voor dit soort van gevallen. In het Belgisch recht ontbreekt deze notie.
Schadevergoeding is natuurlijk een schrale troost als de gezondheid verwoest is. Maar het is ten minste een erkenning voor het asbestslachtoffer en een gedeeltelijke vergoeding voor familieleden die evenzeer asbestslachtoffer zijn.
Nog veel moeilijker is het om een erkenning en vergoeding te krijgen voor omwonenden van een asbestproducerend of -verwerkend bedrijf. Nochtans moet ook deze discussie gevoerd worden. De heer Destexhe heeft daarnet nog verwezen naar het terzake zeer verhelderend voorbeeld van Italië. In België is de situatie bijna uitzichtloos. En dat - nogmaals - terwijl de band tussen asbest en mesothelioom of andere aandoeningen wetenschappelijk buiten elke discussie staat.
In Frankrijk werd daarom eind vorig jaar een asbestfonds opgericht dat in principe instaat voor de vergoeding van alle asbestslachtoffers, waarbij de vergoedingen op grond van de beroepsziekteregeling en de vergoedingen die op grond van procedures van diverse slachtoffers voor het gerecht worden toegekend, op elkaar worden afgestemd.
Mijn concrete vragen zijn vooral aan minister Vandenbroucke gericht.
Hoe verklaart de minister het groot aantal verwerpingen van aanvragen voor een erkenning van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van asbestblootstelling op de werkplaats? Is terzake een doorlichting of bijsturing van de erkenningsprocedures of de blootstellingscriteria nodig? Worden daartoe initiatieven genomen?
Heeft de minister zicht op de snelheid van de afhandeling van een erkenningsprocedure in het geval van aandoeningen die bij diagnose nog maar een beperkte levensverwachting in het vooruitzicht stellen? Is het eventueel nodig personen bij te staan bij het indienen van een erkenningsaanvraag als ze pas na een lange latentieperiode ziek blijken te zijn? In feite kan deze vraag tot buiten de asbestproblematiek worden uitgebreid.
Is de minister bereid het debat aan te gaan over de specifieke verantwoordelijkheid van werkgevers en overheid inzake de asbestvervuiling en de verwoestende gevolgen ervan bij vele mensen en hun families? Kan de minister erin komen dat ook een morele schadevergoeding bespreekbaar moet zijn?
Is de minister voorstander van de opname van de notie "onvergeeflijke fout" in onze wetgeving, zodat op een meer billijke wijze gekomen aan gerechtvaardigde aanspraken van slachtoffers kan worden tegemoet en de druk op ondernemers om een maximale invulling te geven aan de principes van responsible care inzake veiligheid op de werkplaats en leefmilieu kan worden opgevoerd?
Wil de minister samen met zijn collega van Volksgezondheid, die hier aanwezig is, mee het debat aangaan over billijke vergoedingen voor niet-werknemers, die het slachtoffer werden van asbestvervuiling?
Wil de minister de oprichting van een fonds voor asbestslachtoffers naar Nederlands en Frans model ook in ons land overwegen? Minister Aelvoet heeft op deze vraag vroeger al een voorzichtig positief antwoord gegeven. Ik hoop dat haar collega zich daarbij kan aansluiten.
Mme Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement. - J'ai pris connaissance avec attention des éléments d'information et de vos questions relatives au problème de l'amiante.
La création d'un registre spécifique est effectivement une initiative qui permettrait d'évaluer correctement l'incidence et la prévalence des lésions imputables à l'amiante dans le temps et par région. Je me permets cependant d'attirer votre attention sur les préalables que suppose de manière générale la création d'un registre relatif à une affection. Parmi ces préalables, il y a d'abord la mise au point des critères d'identification de la maladie ; en effet, s'il est admis généralement que le diagnostic de l'asbestose par radiographie du thorax présente un bon rapport coût qualité, il existe d'autres méthodes radiologiques et non radiologiques comme la mise en évidence des fibres d'amiante dans le liquide pleural ou dans la plèvre au moyen d'une microscopie électronique. Il y a ensuite la mise au point d'une codification largement admise des lésions observées et de leur gravité ; le fait que tous les patients suspects doivent être soumis à la ou aux procédures diagnostiques convenues ; la collaboration de tous les praticiens confrontés à ce type de diagnostic ; l'envoi de données sur support papier ou en format électronique, le couplage des données, etc. Tout cela démontre l'ampleur du travail à effectuer.
Le coût de la mise au point d'un tel projet est, au bas mot, d'une vingtaine de millions. Ce n'est pas très élevé mais il faut néanmoins dégager cet argent dans le budget.
Je suis persuadée que de telles initiatives sont utiles et je m'efforce avec mes services de développer les outils informatiques qui pourront efficacement et rapidement transmettre des données pertinentes et de qualité pour soutenir la réflexion épidémiologique.
Pour ce qui est du budget 2001, nous aurons dans quelques semaines un contrôle budgétaire et je puis vous dire que différentes initiatives sont déjà mises en route. Je crains dès lors de faire des promesses que je ne pourrais tenir. Cependant, je prends le problème au sérieux mais je ne peux pas garantir quand nous pourrons commencer à agir.
Parmi les choix récents qui ont été faits, citons le dépistage de masse du cancer du sein. Ce projet représente un investissement annuel probable de 500 millions de francs. Nous devons nous mettre d'accord pour la priorité à donner à différents projets, par ailleurs tous souhaitables.
En conclusion, un registre des lésions liées à l'amiante me semble une proposition tout à fait importante ; ce projet retiendra toute mon attention, mais je ne peux garantir de le mener à bonne fin rapidement. Laissez-moi le temps d'arriver à un projet constructif.
En dehors des maladies professionnelles, à partir du moment où il y a suffisamment d'arguments pour établir une liaison de cause à effet entre l'amiante et les lésions constatées, et dans le cas où un site particulier de production est incriminé, il appartient en effet aux tribunaux de désigner ceux qui peuvent être tenus pour responsables. Je dois cependant concéder que la très large utilisation de l'amiante ne permet pas toujours de lier la maladie à un site de production. Dans le cadre du Fonds des Maladies professionnelles, la procédure pour les travailleurs est plus simple et plus automatique. Je vous remettrai dans quelques instants les informations que j'ai reçues de M. Vandenbroucke à ce sujet.
En ce qui concerne les fonctionnaires, l'État est son propre assureur et ce sont les services administratifs de Santé qui ont à établir le lien de causalité entre l'exposition et l'affection. En application de la loi du 3 juillet 1967 sur la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public, les maladies professionnelles reconnues pour le secteur public sont celles qui sont reconnues en exécution de la législation relative à la réparation des dommages causés par les maladies professionnelles.
La création d'un fonds d'indemnisation pour les accidents ou les maladies environnementales est certes une idée séduisante, mais celle-ci n'a cependant encore été concrétisée dans aucun pays. On peut imaginer les montants dont devrait disposer un tel fonds pour mener à bien ses activités.
Actuellement, nous ne disposons pas de données épidémiologiques complètes, sauf en ce qui concerne les travailleurs à risques. Des études réalisées, notamment en Australie, sur des personnes ayant résidé au moins un mois dans une région où se trouvait une entreprise produisant un dérivé de l'amiante, la crocidolite, sans cependant y travailler, ont démontré qu'il y avait effectivement un risque environnemental de mésothéliome lié, de manière linéaire, à la durée et au niveau de l'exposition à l'amiante. Il y a donc aussi un « effet de dose » pour le risque environnemental. Le tabac augmenterait malheureusement ce risque.
Le gouvernement a souscrit aux modifications de l'annexe 1 de la directive européenne 76/769/EEC relative aux substances dangereuses, qui met fin à la mise sur le marché et à l'utilisation de la chrysolite ou amiante blanche. Cette modification de la directive prévoit l'interdiction de l'utilisation de chrysolite, notamment dans les conduites de ciment, dans le roofing, les freins et les produits de friction au plus tard à partir de 2005.
Des mesures spécifiques ont également été prises au niveau du ministère de l'Emploi et du Travail imposant l'inventaire de l'amiante dans les établissements ouverts au public. J'invite les parlementaires intéressés à interroger à ce sujet ma collègue responsable de ce département.
Compte tenu de la diversité des départements responsables en la matière, à savoir celui de la Justice, de l'Emploi et du Travail, des Affaires sociales et de la Santé publique, il serait souhaitable que le gouvernement crée un groupe de travail pour faire avancer ce dossier.
En guise de conclusion, je voudrais insister sur quelques éléments d'ordre général qui me paraissent importants.
Les facteurs de risques environnementaux pour la santé sont loin d'être négligeables. Ils font partie intégrante de la politique de santé et la prévention est la réponse à privilégier.
Il convient de mettre à disposition de la prévention des moyens financiers suffisants, sous peine de voir la facture à charge de l'assurance maladie-invalidité sans cesse s'alourdir. Cette prévention repose sur des actions diverses : identification, information, formation, action concertée des différentes autorités, départements et professionnels de la santé concernés.
Le développement d'outils électroniques d'enregistrement des pathologies est une priorité. C'est indispensable pour développer des actions efficaces, tant pour structurer la prévention que pour favoriser la prise en charge précoce et adéquate des maladies de l'environnement.
Er zijn drie overlijdensoorzaken in verband met de blootstelling aan asbest, met name asbestose, longkanker en mesothelioom. Gezien het lage asbestgehalte in de omgeving is het niet zeer waarschijnlijk dat in de globale bevolking asbestosegevallen worden gesignaleerd. Longkanker heeft ook andere oorzaken, zoals roken. Het is moeilijk om bij het aantal kankergevallen de specifieke oorzaak aan te duiden. Het Nationaal kankerregister heeft wel het aantal gevallen van mesothelioom geregistreerd. De mortaliteits- en incidentiecijfers van de ziekte en de gegevens over de gevolgen van asbest die op dit ogenblik beschikbaar zijn in België, zal ik meedelen aan senator Malcorps. Ze beslaan de periode vanaf 1987 tot en met 1996 en hebben betrekking op zowel mesothelioom als op asbestose.
De gemiddelde mortaliteitscijfers die te wijten zijn aan mesothelioom voor 1995 van het arrondissement Sint-Niklaas, Luik en Namen waren inderdaad hoger dan het nationaal gemiddelde. Het gemiddelde van het arrondissement Antwerpen daarentegen lag lager dan het nationaal gemiddelde. Antwerpen had een populatie van elf, Sint-Niklaas acht, Luik zeventien en Namen negen. Ik zal al deze cijfers bezorgen aan de heer Malcorps.
De heer Vandenbroucke antwoordt het volgende op de vragen die aan hem zijn gericht. De cijfers die worden geciteerd uit het jaarverslag 1998 van het Fonds voor de Beroepsziekten moeten nog geëxpliciteerd worden om een juist inzicht te krijgen in de redenen van de verwerpingen.
Zo zijn er bijvoorbeeld voor de diagnose mesothelioom vijftien verwerpingen die betrekking hebben op het aspect blijvende arbeidsongeschiktheid, maar waarvan de reden van verwerping gelegen is in het feit dat de aanvragen na de datum van overlijden werden ingediend zodat geen positieve beslissing inzake blijvende arbeidsongeschiktheid mogelijk was. Deze dossiers worden evenwel opnieuw onderzocht in het raam van een erkenning overlijden en kunnen dus aldaar waarschijnlijk tot een erkenning aanleiding geven. Een bijsturing van de erkenningsprodecures of de blootstellingscriteria is een constant aandachtspunt van het Fonds voor Beroepsziekten. Specifiek inzake asbestaandoeningen voor werknemers is ons land vrij vooruitstrevend.
Volgens telefonische informatie die ik zopas heb gekregen, is enkele weken geleden een dossier ingediend 19 jaar na het overlijden van de betrokkene. Dat verklaart een aantal van de cijfergegevens die op het eerste gezicht eigenaardig lijken.
Met betrekking tot de snelheid van afhandeling heeft een steekproef uitgewezen dat inderdaad in minder dan de helft van de gevallen binnen het jaar een beslissing wordt getroffen. De reden hiervoor is minder van administratieve dan wel van medische aard omdat het Fonds voor de Beroepsziekten in de meeste gevallen, alvorens een definitieve diagnose te stellen, een beroep doet op het zgn. "mesothelioomregister" hetgeen voor een vrij belangrijke vertraging in de afhandeling van deze dossiers zorgt.
Er is evenwel opdracht gegeven aan de Administratie van het Fonds voor de Beroepsziekten om na te gaan in hoeverre het medisch nodig of nuttig is om nog verder het mesothelioomregister te raadplegen vooraleer een definitieve beslissing te nemen.
Een bijkomende reden voor een vrij lange instructieduur, ditmaal van administratieve aard, is gelegen in de vrij lange latentieperiode vooraleer de ziekte zich manifesteert, dit betekent m.a.w. dat er in een vrij ver verleden moet nagegaan worden of aan alle blootstellingscriteria is voldaan. Dat vraagt blijkbaar veel tijd.
Minister Vandenbroucke bevestigt dat de asbestproblematiek hem na aan het hart ligt en dat hij graag wil meewerken aan initiatieven die door hemzelf, Werkgelegenheid en Justitie zouden genomen worden.
Door artikel 97 van de programmawet van 24 december 1999 werd de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 aangevuld met een bepaling die de civielrechtelijke immuniteit van de werkgever opheft zo hij de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake arbeidsveiligheid en - hygiëne zwaarwichtig overtreedt. Het behoort tot de bevoegdheid van de technische en medische inspectie van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid om dergelijke tekortkomingen in hoofde van de werkgever vast te stellen.
Het debat over billijke vergoedingen moet worden gevoerd binnen de globale budgettaire context. Wanneer zou een dergelijk fonds moeten worden opgericht? Welke vorm moet dat hebben? Op die vragen kunnen we nu nog niet antwoorden.
M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Je remercie la ministre de ses explications. Je suis moi aussi persuadé que la problématique de l'amiante prendra une ampleur croissante au fil des ans. Je comprends parfaitement qu'il faille un certain temps pour mettre en place un registre spécifique des maladies liées à l'amiante. A cet égard, je partage tout à fait les préalables posés par la ministre. Cela dit, une somme de 20 millions représente effectivement peu de choses, en dépit de la nécessité bien réelle de procéder à des arbitrages. Quoi qu'il en soit, j'espère que le gouvernement pourra débloquer ces 20 millions dans un délai raisonnable.
M. Malcorps et moi-même avons décidé de saisir la balle au bond quant à la proposition de la ministre de créer un groupe de travail interministériel. En effet, cette problématique concerne nombre de ministres. Nous avons donc déposé une motion demandant au Sénat de soutenir la création d'un groupe de travail interministériel sur le problème de l'amiante.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het verheugt me dat de regering de zaak op een gecoördineerde manier wil aanpakken. Dat was immers de groter bekommernis van de asbestslachtoffers en van de twee vraagstellers. Zodoende kan de situatie hopelijk op korte termijn verbeteren en kan er een regeling worden gevonden voor de terechte vragen tot schadevergoeding.
Ik noteer dat zowel minister Aelvoet als minister Vandenbroucke willen onderzoeken of er naast de het Fonds voor Beroepsziekten nog andere mogelijkheden tot schadevergoeding bestaan.
Het is natuurlijk vrij cynisch om vast te stellen dat slechts 50% van de dossiers binnen het jaar worden afgehandeld, vooral in het geval van mesothelioom waaraan de meeste patiënten overlijden binnen de negen maanden na de vaststelling van eerste symptomen. Sommige dossiers kunnen pas na het overlijden worden afgewerkt en sommige aanvragen worden pas na het overlijden ingediend.
De omslachtige procedure voor het mesothelioomregister moet zeker worden verbeterd. Voor wie werkzaam is in de asbestsector, bestaat er toch een vermoeden van oorzakelijk verband en moet er dus vrij snel tot het toekennen van een schadeloosstelling kunnen worden overgegaan. Ik begrijp eigenlijk niet goed waarom die procedure dan nog een jaar moet aanslepen.
De minister heeft een wetswijziging aangekondigd waardoor ook een verzoek tot schadevergoeding zal kunnen worden ingediend in geval van een fout van de werkgever. In dit verband wil ik erop wijzen dat de werkgevers zich toch bewust zouden moeten zijn van de reële risico's die verbonden zijn aan asbestgebruik en dat er sprake is van een onvergeeflijke fout ook al had de werkgever niet bewust schade willen berokkenen aan werknemers, familie van werknemers of omwonenden. Sinds de Tweede Wereldoorlog is immers geweten dat asbest schadelijk is. Iedereen die asbest hanteert of de productie ervan organiseert, was daarvan op de hoogte. Toch hebben ze nagelaten om de vereiste veiligheidsmaatregelen te nemen en dat is eigenlijk een onvergeeflijke fout. Een onvergeeflijke fout verschilt uiteraard van een opzettelijke fout die wordt begaan om mensen in gevaar te brengen. Men had moeten weten dat er voorzorgsmaatregelen moesten worden genomen, en dit geldt bij uitbreiding ook voor de overheid.
De morele vraag moet worden gesteld aan de schadefondsen, zodat de overheid zich net als in Frankrijk en Nederland, moreel verplicht voelt om ernstig te participeren aan de schadevergoedingen voor asbestslachtoffers. Of dit op termijn kan worden uitgebreid naar de schadeloosstellingen van andere milieu-gezondheidsproblemen blijft zeer de vraag.
Het verband tussen asbestvervuiling en gezondheidsproblemen kan echter eenduidig worden aangetoond, zodat daarover maar weinig discussie mogelijk is.
Mme la présidente. - MM. Destexhe et Malcorps ont déposé une motion ainsi libellée :
« Le Sénat,
Ayant entendu les demandes d'explications de MM. Destexhe et Malcorps sur l'amiante et la réponse de la ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement ;
Demande au gouvernement de créer un groupe de travail interministériel sur les problèmes liés à l'amiante. »
-Le vote sur cette motion aura lieu ultérieurement.